ECLI:NL:RBNHO:2022:7904

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
15-343376-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klaagschrift ex art. 552a Sv in verband met termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 september 2022 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, vertegenwoordigd door mr. E.G.S. Roethof, had een klaagschrift ingediend met betrekking tot de teruggave van inbeslaggenomen geldbedragen, te weten 100.530 euro en 1.250 Zwitserse franken, die op 23 december 2021 in beslag waren genomen op Schiphol. De klager stelde dat hij de rechtmatige eigenaar was van het geld en dat het klaagschrift tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat het klaagschrift te laat was ingediend, omdat de termijn van drie maanden, die begint te lopen na het einde van de vervolging, op 1 mei 2022 was geëindigd. Het klaagschrift was pas op 2 mei 2022 ontvangen, waardoor de rechtbank de klager niet-ontvankelijk verklaarde.

De rechtbank overwoog dat de termijn van drie maanden begint te lopen na de ondertekening van de transactieovereenkomst, die op 31 januari 2022 had plaatsgevonden. De klager was niet in raadkamer verschenen, ondanks dat hij goed was opgeroepen. De officier van justitie had verzocht om de klager niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het klaagschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank volgde dit standpunt en concludeerde dat de klager niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in zijn beklag, zonder dat er een inhoudelijke beoordeling van het klaagschrift plaatsvond.

De beslissing werd gegeven door mr. M.E. Francke, rechter, in tegenwoordigheid van D.L. Meyer, griffier, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat voor de klager beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Haarlem
parketnummer : 15-343376-21
raadkamernummer : 22-011241
datum : 5 september 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van

[klager] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. E.G.S. Roethof advocaat te Amsterdam (Ceintuurbaan 67, 1072 EV Amsterdam),
hierna te noemen: de klager.

Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 23 december 2021onder klager in beslag is genomen een geldbedrag van 100.530 euro en een geldbedrag van 1.250 Zwitserse franken (omgerekend 1.200 euro).

Procedure

Het klaagschrift is op 2 mei 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 22 augustus 2022 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigd advocaat van de klager, mr. E.G.S. Roethof, en de officier van justitie op zitting gehoord.
De klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten 101.730 euro.
Namens de klager is - voor zover hier van belang en samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
Op 23 december 2021 is op Schiphol onder [naam] genoemd geldbedrag in beslag genomen op verdenking van witwassen. Deze zaak is met een transactie afgedaan waarbij [naam] afstand heeft gedaan van het inbeslaggenomen geld. [naam] is niet strafrechtelijk veroordeeld en ten aanzien van het geldbedrag is geen verbeurdverklaring gevolgd. De klager is de rechtmatige eigenaar van het geldbedrag en wenst het geretourneerd te zien. Door de klager is bovendien aangetoond dat het legaal geld betreft.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het klaagschrift is naar voren gebracht dat het klaagschrift tijdig is ingediend. De termijn is pas gaan lopen op het moment dat het geld in verband met de transactie op de betreffende rekening van het Openbaar Ministerie is ontvangen; niet de datum van ondertekening van de transactie is leidend nu algemeen bekend is dat het een paar dagen duurt voordat geld op een rekening staat.
Bovendien noemt de wet twee termijnen; een termijn van drie maanden en van twee jaren. De tweejaarstermijn is in ieder geval niet geschonden. Het standpunt is hoe dan ook dat het klaagschrift tijdig is ingediend.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft - eveneens samengevat en voor zover van belang weergegeven - verzocht de klager niet-ontvankelijk te verklaren. Daartoe is naar voren gebracht dat het klaagschrift niet tijdig, te weten binnen drie maanden nadat aan de vervolging van [naam] een eind is gekomen door ondertekening van de transactieovereenkomst op 31 januari 2022, is ingediend.
De officier van justitie heeft er voorts op gewezen dat [naam] onherroepelijk afstand heeft gedaan met een verklaring van toebehoren waarna de officier van justitie rechtmatig heeft gehandeld als ware het geld verbeurd verklaard. Tot slot meent de officier van justitie dat de klager onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de eigenaar is van genoemd geldbedrag.

Ontvankelijkheid van het klaagschrift

Alvorens de rechtbank toe kan komen aan de inhoudelijke beoordeling van het ingediende klaagschrift, dient de vraag te worden beantwoord, of de klager daarin kan worden ontvangen. In dat kader is meer specifiek van belang, of en wanneer een daad van vervolging is ingesteld.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken is - voor zover hier van belang - het volgende gebleken. Op 23 december 2021 is [naam] op Schiphol aangehouden wegens de verdenking van witwassen. Nadat hij op 23 december 2021 in verzekering is gesteld, heeft de rechter-commissaris op 24 december 2021 de bewaring bevolen. Vervolgens heeft de rechtbank de gevangenhouding voor een termijn van 90 dagen bevolen.
Artikel 552a Sv bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende:
3.
Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
4.
Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift of het verzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking is geschied. De rechtbank is bevoegd tot afdoening tenzij de vervolging mocht zijn aangevangen voordat met de behandeling van het klaagschrift of het verzoek een aanvang kon worden gemaakt. In dat geval zendt de griffier het klaagschrift of het verzoek ter afdoening aan het gerecht, bedoeld in het vorige lid.
Op grond van artikel 136, eerste lid, Sv wordt onder een maand een tijd van 30 dagen verstaan.
Met het bevelen van de bewaring en aansluitend de gevangenhouding van [naam] , is de rechtbank van oordeel dat een daad van vervolging heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat op de voet van artikel 552a, derde lid, Sv het klaagschrift moet worden ingediend binnen drie maanden nadat de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat de transactieovereenkomst tussen [naam] en het Openbaar Ministerie op 31 januari 2022 is ondertekend. Op dat moment werd aan de gestelde voorwaarden voldaan en is [naam] ook in vrijheid gesteld. Het recht van de Staat om hem verder te vervolgen is naar het oordeel van de rechtbank op die datum komen te vervallen. Dat betekent dat op 31 januari 2022 aan de vervolgde zaak een einde is gekomen en de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 552a, derde lid Sv, op 1 mei 2022 is geëindigd. Het op 2 mei 2022 ontvangen klaagschrift is derhalve te laat ingediend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag en dat aan een inhoudelijke beoordeling van het klaagschrift niet worden toegekomen.

Beslissing

De rechtbank verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beklag.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.E. Francke, rechter,
in tegenwoordigheid van D.L. Meyer, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.