ECLI:NL:RBNHO:2022:7976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
7478698
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers na annulering van vlucht door vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Aktiengesellschaft AG, wegens de annulering van hun vlucht van Wenen naar Amsterdam op 19 maart 2017. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De vervoerder heeft de annulering verdedigd door te stellen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de vlucht hebben beïnvloed. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vervoerder onvoldoende heeft aangetoond dat de annulering noodzakelijk was en dat de vlucht met vertraging had kunnen worden uitgevoerd. De rechter heeft vastgesteld dat de vertraging door de laatste opgelegde slottijd minder dan drie uur was, wat betekent dat de passagiers recht hebben op compensatie. De vordering van de passagiers is toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.067,63, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7478698 \ CV EXPL 19-655
Uitspraakdatum: 1 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1] , wonende te [plaats 1] ,

2.
[eiser 2] ,
3.
[eiser 3] ,beiden wonende te [plaats 2] ,
4.
[eiser 4] ,
5.
[eiser 5] ,
6.
[eiser 6] ,
7.
[eiser 7] ,allen wonende te [plaats 3]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff, mr. M.J.R. Hannink en M.A.P. Duinkerke (EUClaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Aktiengesellschaft AGgevestigd te Wenen (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 17 oktober 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Wenen International Airport (Oostenrijk) naar Amsterdam Schiphol Airport op 19 maart 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 maart 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 317,63 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf donderdag 6 april 2017 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vlucht in kwestie kreeg wegens slechte weersomstandigheden te Amsterdam meermaals een gewijzigde CTOT (“Calculated Take-Off Time”) opgelegd. De vlucht stond gepland om 14:05 uur UTC te vertrekken. Om 12:07 uur UTC bepaalde de luchtverkeersleiding dat aan de vlucht een slot van 16:20 uur UTC werd toegekend. De vervoerder besloot vervolgens om de vlucht te annuleren omdat het wachten tot het moment waarop het toestel werkelijk gebruik zou mogen maken van een slot de dienstregeling onaanvaardbaar zou verstoren. Dit zou namelijk betekenen dat ook alle verdere vluchten die die dag met dat toestel zouden worden uitgevoerd vertraging zouden oplopen. Bovendien was op dat moment niet zeker of de slottijd nog verder zou worden opgeschoven. Het feit dat de vervoerder een gedwongen keuze moest maken is het gevolg van buitengewone omstandigheden, aldus de vervoerder.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder onder verwijzing naar het vluchtrapport en de “slot history” voldoende heeft onderbouwd dat de vlucht in kwestie meermaals een gewijzigde slottijd opgelegd heeft gekregen. De door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden kunnen gezien worden als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan een specifiek toestel op een specifieke dag in de zin van de Verordening, zodat deze een buitengewone omstandigheid kunnen opleveren. De passagiers stellen dat het onnodig was om de onderhavige vlucht te annuleren. Het toestel was immers aanwezig in Wenen en had – met vertraging – kunnen worden uitgevoerd. De annulering is dan ook aan te merken als een operationele keuze van de vervoerder, aldus de passagiers.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gebleken dat de vlucht vanwege de gewijzigde slottijden alleen kon worden geannuleerd en niet alsnog, zij het met vertraging, kon worden uitgevoerd. Volgens de vervoerder kon het in redelijkheid niet worden gevergd om het toestel en de bemanning zo lang “vast te houden” totdat de vlucht wellicht toch nog, met tijdverlies, zou kunnen worden uitgevoerd. Het was dan volgens de vervoerder niet zeker of en zo ja deze vluchten zouden kunnen worden uitgevoerd, terwijl in elk geval zeker was dat andere, door het vliegtuig uit te voeren vluchten dan ook met grote vertragingen zouden worden uitgevoerd. Niet uitgesloten is dat de luchtverkeersleiding na het opleggen van een slot met een later vertrektijd, een slot kan opleggen met een eerdere vertrektijd. Daar komt bij dat de vervoerder met de laatste opgelegde slottijd om 16:20 uur UTC mocht vertrekken en dat daardoor niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat hij met een vertraging van meer dan drie uur de eindbestemming zou bereiken. De vertraging veroorzaakt door de laatste opgelegde slottijd is immers minder dan drie uur. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet.
5.5.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag (inclusief btw) niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.067,63, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.750,00 vanaf 19 maart 2017 en over € 317,63 vanaf 17 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter