ECLI:NL:RBNHO:2022:7982

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
9387804
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie wegens vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft Airhelp GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Berlijn, Duitsland, een vordering ingesteld tegen Public Joint Stock Company Aeroflot-Russian Airlines, gevestigd in Moskou, Rusland, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 21 juli 2021, naar aanleiding van een vertraging van meer dan drie uur van de vlucht van Amsterdam naar Tokyo op 25 juli 2019. De passagiers, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hebben hun vorderingsrecht gecedeerd aan Airhelp, die compensatie vorderde op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een brandstofstoring op Schiphol en het afladen van ingecheckte bagage.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijs geleverd van de brandstofstoring en de gevolgen daarvan, en de kantonrechter oordeelde dat deze omstandigheden als buitengewoon kunnen worden aangemerkt. Daarnaast werd vastgesteld dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van Airhelp moest worden afgewezen, en dat de proceskosten voor rekening van Airhelp komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9387804 \ CV EXPL 21-5477
Uitspraakdatum: 8 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Airhelp GmbH
gevestigd te Berlijn (Duitsland)
eiseres
hierna te noemen Airhelp
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Public Joint Stock Company Aeroflot-Russian Airlines
gevestigd te Moskou (Rusland
)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: G. Kagramanyan

1.Het procesverloop

1.1.
Airhelp heeft bij dagvaarding van 21 juli 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Airhelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Airhelp heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: de passagiers) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Sheremetyevo International Airport Moskou (Rusland) naar Narita International Airport Tokyo (Japan) op 25 juli 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht (SU2551) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist. Zij zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht, waarmee zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben hun vermeende vorderingsrecht gecedeerd aan Airhelp.
2.4.
Airhelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Airhelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Airhelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Airhelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat de vertraging van vlucht SU2551 het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vaststaat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming Tokyo, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging hebben geleid.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. Hij heeft aangevoerd dat de vertraging van vlucht SU2551 voor 15 minuten te wijten is aan het afladen van ingecheckte bagage van twee passagiers, en voor 18 minuten aan de gevolgen van een storing in het brandstofsysteem van Schiphol.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder onder meer een nieuwsbericht afkomstig van de website van Schiphol overgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat daarmee voldoende is komen vast te staan dat op 24 juli 2019 sprake was van een brandstofstoring op Schiphol, en dat ook op 25 juli 2019 de normale werking van de luchthaven nog niet was hervat. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging van vlucht SU2551 voor 18 minuten aan de gevolgen van deze brandstofstoring te wijten is. Hij verwijst in dit kader naar het vluchtrapport. Hieruit volgt dat de vertraging voor 18 minuten het gevolg is van vertragingscode 87. De vervoerder heeft aangevoerd dat vertragingscode 87 staat voor ‘luchthavenfaciliteiten: storing van het beveiligings- en grenscontrolesysteem na storing van het centrale brandstofsysteem’. Dit is niet, althans onvoldoende, door Airhelp betwist. De kantonrechter is van oordeel dat de brandstofstoring en de daaruit voortvloeiende consequenties niet kwalificeren als gebeurtenissen die inherent zijn aan de bedrijfsvoering van de vervoerder, zodat deze omstandigheden zijn aan te merken als ‘buitengewoon’ in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
Ten aanzien van de resterende 15 minuten vertraging, heeft de vervoerder aangevoerd dat deze is veroorzaakt doordat ingecheckte bagage van boord moest worden gehaald. Hoewel dit verweer eerst bij dupliek naar voren is gebracht, heeft Airhelp de mogelijkheid gehad om hierop bij akte te reageren. Nu zij heeft nagelaten het verweer van de vervoerder op dit punt gemotiveerd te weerspreken, zal het voorgaande als vaststaand worden aangenomen. De kantonrechter is met de vervoerder van oordeel dat deze omstandigheden zijn aan te merken als buitengewoon in de zin van de Verordening.
5.6.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Airhelp stelt dat de vervoerder onvoldoende buffer in de overstaptijd heeft ingeruimd. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging. De kantonrechter acht in dit kader een reservetijd (of ‘buffer’) van ten minste 20 minuten bovenop de MCT (“Minimum Connecting Time”) noodzakelijk. In dit geval hebben de buitengewone omstandigheden tot een vertraging van 40 minuten geleid. De kantonrechter concludeert dat, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de passagiers hun aansluitende vlucht niet meer hadden kunnen halen.
5.7.
Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Airhelp heeft in dit kader ook niets gesteld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van Airhelp zal dan ook worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van Airhelp, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Airhelp tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter