In deze zaak heeft Flightright GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De passagier, die met KLM Cityhopper een vervoersovereenkomst had gesloten, heeft zijn aansluitende vlucht gemist door een vertraging van meer dan drie uur. Flightright, die het vorderingsrecht van de passagier heeft gecedeerd gekregen, vordert een schadevergoeding van € 250,00, vermeerderd met rente en kosten.
De vervoerder, KLM Cityhopper, heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, die niet voorkomen hadden kunnen worden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder, tenzij deze kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vertraging van de vlucht KL1858, die deel uitmaakt van een rotatie met de voorgaande vlucht KL1857, inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft voldoende aangetoond dat de vertraging van de voorgaande vlucht direct effect heeft gehad op de uitvoering van de vlucht in kwestie. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen en heeft de vordering van Flightright afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van Flightright.