ECLI:NL:RBNHO:2022:7984

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
9310654
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en bijkomende kosten door vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. S. Diederich, een vordering ingesteld tegen British Airways Plc, vertegenwoordigd door J.J.O. Zandt, wegens compensatie na de annulering van hun vlucht van London Heathrow naar Amsterdam Schiphol op 25 juli 2019. De passagiers vorderden een totaalbedrag van € 2.657,86, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter stelde vast dat de passagiers niet tijdig waren omgeboekt naar een alternatieve vlucht en dat de vervoerder verantwoordelijk was voor de compensatie. De vordering tot compensatie werd toegewezen, evenals de gevorderde onkosten en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitgesproken op 20 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9310654 \ CV EXPL 21-4398
Uitspraakdatum: 20 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],beiden wonende te [plaats],
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. S. Diederich
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways Plcgevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: J.J.O. Zandt

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 23 juni 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder passagier sub 1 en haar minderjarige kinderen diende te vervoeren van London Heathrow naar Amsterdam Schiphol Airport op 25 juli 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben het (vermeende) vorderingsrecht van hun minderjarige kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan zichzelf gecedeerd.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.311,18, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juli 2019 althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 346,68 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De passagiers vorderen voorts op grond van artikel 5 lid 1 sub b juncto artikel 9 lid 1 sub a van de Verordening vergoeding van gemaakte onkosten ter hoogte van in totaal € 1.311,18.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden, te weten zeer slechte weersomstandigheden, die ondanks het treffen van alle maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de onkosten voert de vervoerder aan dat de passagiers oorspronkelijk een boeking hadden bij KLM. Niet is gebleken dat KLM reeds de onkosten van de passagiers heeft vergoed.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming als gevolg van de annulering te voorkomen dan wel te beperken. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagiers zijn omgeboekt naar een vlucht waarmee zij ongeveer 42 uur later op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen. De passagiers stellen dat zij niet zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht ‘bij eerste gelegenheid’. Volgens de passagiers gaan er elke dag 60 vluchten tussen Londen en Amsterdam. De passagiers hebben in dit kader een lijst van een achttal vluchten tussen Londen Heathrow en Amsterdam uitgevoerd in de ochtend van 26 juli 2019 overgelegd. De vervoerder heeft een rapport overgelegd waaruit blijkt dat alle door hemzelf uitgevoerde vluchten tussen het moment van annuleren van de vlucht en de uiteindelijke vlucht vol of overboekt waren. De vervoerder heeft echter niet gesteld dat er geen beschikbare plaatsen vrij waren op de door de passagiers genoemde alternatieve vluchten, welke zijn uitgevoerd door andere luchtvaartmaatschappijen. Zodoende heeft de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk gemaakt dat de alternatief aangeboden vlucht een redelijke maatregel vormt in de zin van bovengenoemd arrest.
5.4.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd zal de vordering tot compensatie worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.5.
Ten aanzien van de gevorderde additionele kosten heeft de vervoerder aangevoerd dat de passagiers oorspronkelijk een boeking hadden bij KLM voor een vlucht op 24 juli 2019. Deze vlucht is eveneens geannuleerd. De vervoerder betoogt dat niet is gebleken dat de onkosten niet reeds door KLM zijn vergoed, zodat de vervoerder niet gehouden is om de onkosten van de passagiers te vergoeden. De kantonrechter volgt deze stelling niet. De vervoerder is van zowel de geannuleerde vlucht op 25 juli 2019 (BA0444) als de vervangende vlucht op 27 juli (BA0438) de uitvoerende luchtvaartmaatschappij. De vervoerder is dan ook verantwoordelijk voor de verzorging van de passagiers in de zin van artikel 9 lid 1 onder b en c van de Verordening vanaf het moment van annuleren van de door hem uit te voeren vlucht. De passagiers vorderen hotelkosten en maaltijden over de periode 25 juli 2019 (na het annuleren van de vlucht door de vervoerder) tot en met de uiteindelijke vertrekdatum van 27 juli 2019. De kantonrechter is van oordeel dat de passagiers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat deze kosten in redelijke verhouding staan tot de wachttijd van de passagiers. De kosten bedroegen in totaal GBP 1.123,55. De passagiers hebben aangevoerd dat dit omgerekend een bedrag van € 1.311,18 is. Dit is niet door de vervoerder betwist. De vordering tot vergoeding van de additionele kosten wordt dan ook eveneens toegewezen.
5.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak konden maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.8.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.657,86, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.311,18 vanaf 25 juli 2019 en over € 346,68 vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag van voldoening van [dit bedrag / deze bedragen];
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 111,86;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter