ECLI:NL:RBNHO:2022:7988

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
9015847
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie na annulering van vlucht wegens verborgen fabricagefout

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Finnair OYj. De passagier had een vordering ingesteld wegens de annulering van zijn vlucht van Hong Kong naar Amsterdam op 17 december 2018. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder, Finnair, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een verborgen fabricagefout aan het vliegtuig. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, en dat er in beginsel een compensatieplicht bestond. De rechter concludeerde dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging van de passagier te voorkomen. De vordering van de passagier werd toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9015847 \ CV EXPL 21-874
Uitspraakdatum: 3 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUClaim BV)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Finnair OYj
gevestigd te Helsinki (Finland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 11 november 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Hong Kong International Airport via Helsinki-Vantaa Airport (Finland) naar Amsterdam Schiphol Airport op 17 december 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 januari 2019 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert (samengevat) aan dat hij geen compensatie is verschuldigd, omdat de vertraging het gevolg is van een buitengewone omstandigheid, bestaand uit een verborgen fabricagefout, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.3.
In het onderhavige geschil heeft de vervoerder aangevoerd dat sprake was van een gebrek aan de roerbekrachtiger (“rudder actuator”) van het toestel, waardoor het toestel in verband met de vliegveiligheid niet kon vertrekken. De vervoerder heeft aangevoerd dat het gaat om een splinternieuw toestel type Airbus 350-900 met registratienummer OH-LWM. Volgens de vervoerder moet het gebrek aan de roerbekrachtiger worden aangemerkt als een verborgen fabricagefout, waardoor dit technisch mankement een buitengewone omstandigheid oplevert.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat uit het arrest van het Hof van 17 september 2015 (C 257/14; Van der Lans / KLM) volgt dat in zijn algemeenheid een technisch mankement of een indicatie daarvan, in beginsel moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij en aldus geen buitengewone omstandigheid oplevert afgezien van gevallen waarbij een fabrikant van de toestellen waaruit de vloot van de betrokken luchtvaartmaatschappij is samengesteld, of een bevoegde autoriteit, zou bekendmaken dat deze toestellen - die reeds in dienst zijn - een verborgen fabricagefout vertonen die gevolgen heeft voor de vliegveiligheid.
5.5.
Ter onderbouwing van de buitengewone omstandigheid heeft de vervoerder een verklaring van de Defect Control Manager, een rapport van Airbus en een Event-rapport overgelegd.
5.6.
Ten aanzien van de bewijskracht van de door de vervoerder zelf opgestelde documenten overweegt de kantonrechter het volgende. Blijkens de Richtsnoeren voor de interpretatie van de Verordening (EG) nr. 261/2004 kunnen luchtvaartmaatschappijen buitengewone omstandigheden aantonen door uittreksels uit hun logboeken of incidentenrapporten en/of externe documenten en verklaringen voor te leggen. Het enkele feit dat een aantal van de door de vervoerder overgelegde documenten interne documenten zijn, betekent dan ook niet dat deze documenten niet kunnen dienen ter onderbouwing van een buitengewone omstandigheid.
5.7.
Uit de door de vervoerder overgelegde documenten blijkt dat het technisch mankement op 14 december 2018, een dag na levering door de fabrikant, is ontdekt door het technisch team van de vervoerder. Op 16 december 2018 – nadat ook Airbus het defect had bekeken – is de oorzaak van het defect ontdekt. In het rapport van Airbus staat het volgende:
“ (…)
External visual examination and binocular inspectation highlighted that two contacts socket are not fitted with multilam ring inside, of which function is to retain contact pin inside contact socket.
In the absence of this multilam ring, contact pin is not properly maintained inside contact socket, that could lead to intermittent fault, as open circuit observed by FIN, and arcing, especially with vibrations.
Based on the above studies, Airbus is in position to confirm that contacts socket P/N ABS1344-1K6LZ10 from connector receptacle FIN 4702VC are at the origin of the issue experienced by FRIN A350 MSN00264 (…)”.
Uit dit rapport volgt dat uit het onderzoek van Airbus is gebleken dat de oorzaak van het defect een onjuiste aansluiting is. Tijdens het productieproces zijn de verkeerde ‘sockets’ gebruikt. Hiermee geeft Airbus te kennen dat sprake is geweest van een fout tijdens het productieproces, aldus de vervoerder.
5.8.
De passagier heeft opgemerkt dat wanneer het technisch mankement slechts op één toestel betrekking heeft, dit een aanwijzing is dat er geen sprake is van een verborgen fabricagefout. Volgens de passagier heeft het onderhavig technisch mankement slechts betrekking op één toestel. De vervoerder heeft daarentegen aangevoerd dat uit de verklaring van Airbus volgt dat ook andere toestellen hetzelfde technisch mankement hebben vertoond (“
all affected A/C have been checked”). Naar het oordeel van de kantonrechter kan het antwoord op de vraag of meerdere toestellen last hebben gehad van hetzelfde technisch mankement in het midden blijven omdat Airbus heeft erkend dat het defect het gevolg is van een fabricagefout. Dat er geen “Airworthiness Directive” is afgegeven dan wel dat de fabricagefout niet in de media is belicht is in dit licht eveneens van ondergeschikt belang.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder aangetoond dat bij het voorliggend technisch mankement sprake is geweest van een verborgen fabricagefout. De vervoerder heeft hier geen invloed op kunnen uitoefenen, noch is een verborgen fabricagefout inherent aan de bedrijfsuitoefening van de vervoerder. De annulering van de vlucht is dan ook het gevolg van een buitengewone omstandigheid.
5.10.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagier op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
5.11.
De passagier stelt dat de vervoerder in zijn planning met mogelijke gebreken rekening moet houden. Het is volgens de passagier niet ongebruikelijk dat tijdens een eerste inspectie gebreken worden aangetroffen. De passagier heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook onvoldoende gesteld en gebleken dat van de vervoerder verwacht mag worden dat hij te allen tijden rekening houdt met mogelijke gebreken na oplevering van een nieuw toestel.
5.12.
De passagier stelt voorts dat hij niet is omgeboekt naar een vlucht ‘bij eerste gelegenheid’. Zo had de vervoerder hem ook kunnen omboeken naar een directe vlucht van Hong Kong naar Amsterdam, uitgevoerd door KLM. De kantonrechter overweegt dat uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagier is in het onderhavige geval echter met een vertraging van minder 24 uur aangekomen op zijn eindbestemming. Niet gebleken is dan ook dat de alternatief aangeboden vlucht geen redelijke maatregel vormt.
5.13.
De vervoerder heeft aangevoerd hij in de gegeven omstandigheden al hetgeen heeft gedaan dat van hem kon en mocht worden verwacht. Ter onderbouwing daarvan heeft de vervoerder aangevoerd dat het inzetten van een ander toestel uit de vloot zou leiden tot een buitengewone verstoring van de dienstregeling, en dat het inhuren van een vervangend toestel tot onaanvaardbare financiële offers zou leiden. Met de passagier is de kantonrechter van oordeel dat dit betoog geen stand houdt. De vervoerder had drie dagen de tijd om een oplossing voor de passagier te verzorgen. Dat is een dusdanig ruime tijdspanne dat van de vervoerder verwacht mag worden dat hij alle mogelijkheden grondig onderzoekt. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gesteld en gebleken dat het inzetten van een vervangend toestel niet mogelijk was. Dit geldt temeer nu de vervoerder alle schade die hij ondervindt vanwege het gebrekkige toestel op grond van onder andere artikel 13 van de Verordening kan verhalen op Airbus. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
5.14.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.16.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag (inclusief btw) niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.17.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 17 december 2018 en over € 108,90 vanaf 11 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter