ECLI:NL:RBNHO:2022:8022

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
8915372 \ CV EXPL 20-10270
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door vermeende buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagier en de Stichting Achmea Rechtsbijstand een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Denver naar Amsterdam via Frankfurt op 24 en 25 september 2018. Door een vertraging van de eerste vlucht, LH447, hebben zij hun aansluitende vlucht gemist en zijn zij uiteindelijk meer dan drie uur later op hun eindbestemming aangekomen. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder, Lufthansa, betwist de vordering en stelt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Lufthansa niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze omstandigheden. De rechter heeft vastgesteld dat de passagiers recht hebben op compensatie, omdat de vervoerder niet kon bewijzen dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagier en Achmea toegewezen en Lufthansa veroordeeld tot betaling van € 708,90, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten en nakosten aan de passagier en Achmea toegewezen. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 6 juli 2022 in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8915372 \ CV EXPL 20-10270
Uitspraakdatum: 6 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser], wonende te [plaats]

2. de stichting
Stichting Achmea Rechtsbijstand, statutair gevestigd te Tilburg
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagier en Achmea
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. P.C.X. de Leede en mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier en Achmea hebben bij dagvaarding van 15 september 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier en Achmea hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [betrokkene] (hierna tezamen te noemen: de passagiers) hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Denver International Airport (Verenigde Staten) via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar [plaats]-Schiphol Airport op 24 en 25 september 2018.
2.2.
Volgens de overeenkomst zouden de passagiers op 24 september 2018 om 17:25 uur lokale tijd vanuit Denver International Airport met vlucht LH447 vertrekken en op 25 september 2018 om 11:00 uur lokale tijd aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zouden zij met vlucht LH992 om 12:40 uur lokale tijd verder vliegen naar [plaats]-Schiphol Airport om daar om 13:55 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Vlucht LH447 van Denver International Airport naar Frankfurt International Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerde als gevolg waarvan de passagiers hun aansluitende vlucht naar [plaats]-Schiphol Airport hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en zijn hierdoor drie uur en 19 minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
[betrokkene] heeft zijn vermeende vordering overgedragen aan Achmea.
2.5.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier en Achmea compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier en Achmea vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel begroot op € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier en Achmea hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier en Achmea stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievlucht Frankfurt-Denver-Frankfurt (vluchten LH446 en LH447). Beide vluchten zijn met hetzelfde toestel, toestel DABVO, uitgevoerd. Vlucht LH446 werd vanwege de slechte weersomstandigheden, te weten storm(achtige) wind met windstoten, te Denver omgeleid via de luchthaven van Salt Lake City. Vlucht LH446 is uiteindelijk om 20:40 uur lokale tijd in Denver gearriveerd, met een aankomstvertraging van vijf uur en vijf minuten. Als gevolg hiervan is de onderhavige vlucht ook vertraagd uitgevoerd. Dat vlucht LH446 werd omgeleid via de luchthaven van Salt Lake City wegens de slechte weersomstandigheden te Denver, blijkt uit de
Adhoc Scheduled Message(
ASM) van vlucht LH446, aldus de vervoerder. Voorts verwijst de vervoerder naar het vluchtrapport van vlucht LH446, alsmede naar het METAR-rapport. Hierbij heeft de vervoerder, onder meer, toegelicht dat het vluchtrapport van vlucht LH446 uit twee delen en twee routes bestaat, te weten “
FRA SLC” en “
SLC DEN”. Verder staat in het vluchtrapport van vlucht LH446 vertragingscode 96 genoemd als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 38 minuten is uitgevoerd. Vertragingscode 96 staat voor: “
Operational Control, Re-routing, Diversion, Consolidation, Aircraft Change for Reasons Other Than Technical”.
4.5.
De passagier en Achmea betwisten dat sprake is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Hierbij hebben zij, onder meer, aangegeven dat er wel degelijk geland kon worden op de luchthaven van Denver rond de schema aankomsttijd van de voorafgaande vlucht (vlucht LH446). Ter onderbouwing van hun standpunt hebben de passagier en Achmea een schema overlegd van vluchten die rond de aankomsttijd van vlucht LH446 zijn geland op de luchthaven van Denver. Volgens de passagier en Achmea volgt uit dit schema dat de weersomstandigheden niet dusdanig waren dat er niet gevlogen kon worden. Immers, dan hadden deze vluchten er ook last van gehad en deze vluchten zijn zonder (langdurige) vertraging uitgevoerd, aldus de passagier en Achmea. Voorts stellen de passagier en Achmea dat de vervoerder veel eerder naar Denver had kunnen vliegen. Vanaf 16:03 uur lokale tijd was de wind aanzienlijk verminderd naar 16 knopen. Volgens de passagier en Achmea heeft de vervoerder niet toegelicht waarom de vlucht niet eerder is vertrokken. Hij stelt enkel dat er getankt moest worden en dat er gewacht is op betere weersomstandigheden, aldus nog steeds de passagier en Achmea. Bovendien stellen de passagier en Achmea dat het uitwijken naar de luchthaven van Salt Lake City zijn oorzaak vindt in congestie. Hierbij verwijzen de passagier en Achmea naar productie 5 van Conclusie van Antwoord. Daar staat immers het volgende: “
causing severe inbound holding”.
4.6.
De vervoerder heeft de stellingen van de passagier en Achmea onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat hij geen geslaagd beroep kan doen op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De vervoerder herhaalt dat op 24 september 2018 sprake was van slechte weersomstandigheden te Denver en dat vlucht LH446 om die reden omgeleid moest worden via Salt Lake City, maar gaat onvoldoende in op de stellingen van de passagier en Achmea. Daar komt bij dat in het vluchtrapport van vlucht LH446 enkel vertragingscode 96 wordt genoemd als gevolg waarvan vlucht LH446 met een aankomstvertraging van 40 minuten is uitgevoerd, terwijl uit het vluchtrapport van onderhavige vlucht volgt dat deze vlucht wegens vertragingscode 93 met een vertrekvertraging van vijf uur en vijf minuten is uitgevoerd. De vervoerder heeft tegenover de betwisting van de passagier en Achmea onvoldoende onderbouwd dat het toestel na te zijn omgeleid naar Salt Lake City niet eerder alsnog naar Denver kon vertrekken, zodat niet is gebleken, mede gelet op het vluchtrapport van vlucht LH446, dat de (volledige) vertraging van de voorafgaande vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.7.
Nu niet is gebleken dat de vertraging is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, komt de kantonrechter ook niet toe aan de beantwoording van de vraag of sprake is van doorwerking van buitengewone omstandigheden naar de vlucht in kwestie en of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
De passagier en Achmea hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde, te weten € € 108,90 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier en Achmea in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier en Achmea worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier en Achmea van € 708,90‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 25 september 2018 en over € 108,90 vanaf 15 september 2020 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier en Achmea tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier en Achmea worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter