ECLI:NL:RBNHO:2022:8023

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
9404217 \ CV EXPL 21-5770
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door Aviclaim, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie na de annulering van hun vlucht LH2305 van Amsterdam-Schiphol naar München op 26 september 2019. De passagiers arriveerden uiteindelijk vijf uur en 36 minuten later dan gepland na omboeking naar vlucht LH2309. De vervoerder heeft geweigerd compensatie te betalen, stellende dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slotrestricties opgelegd door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende heeft aangetoond dat de annulering uitsluitend het gevolg was van deze omstandigheden. De rechter oordeelde dat de vervoerder niet kon bewijzen dat de vlucht niet met vertraging had kunnen worden uitgevoerd. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder in beginsel verplicht was tot compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij annulering van vluchten, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 575,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De rechter heeft ook de nakosten toegewezen, voor zover deze daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. Het vonnis is uitgesproken op 6 juli 2022 door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9404217 \ CV EXPL 21-5770
Uitspraakdatum: 6 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. S. Diederich (Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm & mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 13 augustus 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar München (Duitsland) op 26 september 2019 met vlucht LH2305, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd. De passagiers zijn vervolgens om geboekt naar vlucht LH2309 en zijn hierdoor vijf uur en 36 minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.3.
Aviclaim heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vluchtdatum althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5 lid 1 onder c van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
In punt 14 van de Considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de luchtverkeersleiding aan de vlucht in kwestie een slotrestrictie had opgelegd. Voorts was op de luchthaven van Schiphol ten tijde van het geplande vertrek van de vlucht sprake van oplopende slotvertragingen van meer dan twee uur. Het was volgens de vervoerder zeer onzeker of de vlucht nog zou mogen vertrekken. In het licht hiervan moest de vlucht noodgedwongen worden geannuleerd, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de vervoerder naar de
Slot Allocation Message, alsmede naar de
Adhoc Schedule Messagevan de onderhavige vlucht. Uit de
Slot Allocation Messagevolgt dat de luchtverkeersleiding om 13:55 uur lokale tijd de oorspronkelijke slot van 15:55 uur lokale tijd had ingetrokken en een nieuw slot van 16:34 uur lokale tijd aan het toestel had toegekend. Als reden van de vertraging wordt code 81 genoemd, hetgeen staat voor: “
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/ capacity problems”. Uit de
Adhoc Schedule Messagevolgt dat de vlucht vervolgens om 14:22 uur lokale tijd is geannuleerd.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder voldoende heeft onderbouwd dat de vlucht in kwestie een gewijzigde slottijd toegewezen heeft gekregen vanwege code 81. De door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden kunnen worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan een specifiek toestel op een specifieke dag in de zin van de Verordening, zodat deze een buitengewone omstandigheid kunnen opleveren. Onvoldoende is echter gebleken dat de vlucht vanwege de gewijzigde slottijd alleen kon worden geannuleerd en niet alsnog, zij het met vertraging, kon worden uitgevoerd. De vervoerder heeft (enkel) aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de slotvertragingen te Amsterdam van meer dan twee uur. Dit komt echter niet overeen met de
Slot Allocation Messagevan de onderhavige vlucht waar uit volgt dat de luchtverkeersleiding om 13:55 uur lokale tijd een nieuw slot van 16:34 uur lokale tijd aan het toestel had toegekend, in plaats van 15:55 uur lokale tijd, dus slechts een (geringe) vertraging van 39 minuten. Het kan dan ook niet juist zijn, zoals door de vervoerder wordt gesteld, dat sprake was van een slotvertraging van meer dan twee uur. Dat bij de voorafgaande vlucht aan de vlucht in kwestie, vlucht LH2304, wellicht, gelet op de
Adhoc Schedule Message, sprake was van slotvertragingen van meer dan twee uur heeft de vervoerder onvoldoende gesteld en onderbouwd. Dit kan dan ook niet doorwerken naar de vlucht in kwestie. Wellicht heeft de vervoerder, in onderhavig geval, keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren. Dit betekent echter niet dat de vervoerder geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. Bovendien heeft de vervoerder de stelling van de passagiers dat de annulering met name is gelegen in het feit dat de bemanning van het vervangende toestel (
in view of crew legality cpt LH2304) niet mocht vliegen onvoldoende gemotiveerd weersproken. De vervoerder heeft slechts aangevoerd dat vanwege de lange slotvertragingen de bemanning van vlucht LH2304, alsmede van de vlucht in kwestie een mogelijk te lange shift zou moeten werken, terwijl in de
Adhoc Schedule Messagevlucht LH2304 (eveneens) als reden wordt genoemd waardoor de onderhavige vlucht is geannuleerd.
4.6.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden dan ook niet. De kantonrechter komt derhalve niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
4.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de annulering van de vlucht, worden toegewezen.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.11.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 575,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 26 september 2019, en over € 75,00 vanaf 13 augustus 2021, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 127,24;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter