In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging voor betrokkene, die lijdt aan een bipolaire I stoornis. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder betrokkene zelf, haar advocaat, een psychiater en een begeleider. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene inderdaad lijdt aan een bipolaire I stoornis, maar oordeelt dat er op dat moment geen sprake was van zodanig ernstig nadeel dat het opleggen van een zorgmachtiging gerechtvaardigd zou zijn. Betrokkene was bereid om ambulant onder behandeling te blijven bij haar psychiater, wat de rechtbank als een positieve ontwikkeling beschouwde. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de kwetsbare thuissituatie van betrokkene en haar jongste zoon, en heeft haar geadviseerd om passende zorg in een vrijwillig kader te organiseren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om een zorgmachtiging afgewezen, omdat niet voldaan was aan de criteria voor verplichte zorg zoals vastgelegd in de Wvggz.