ECLI:NL:RBNHO:2022:8157
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor het (mede-)plegen van een bedrijfsinbraak in Purmerend
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een bedrijfsinbraak in Purmerend op 4 juni 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, waarbij hij zich baseerde op GPS-gegevens, camerabeelden en verklaringen van de verdachte en medeverdachten. De officier vorderde een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk.
De verdediging heeft echter aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak. De raadsman stelde dat de verdachte niet in het bedrijfspand was geweest en dat de schoensporen niet definitief aan de verdachte konden worden gekoppeld. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging overwogen en geconcludeerd dat er geen bewijs was voor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in het bedrijfspand aanwezig was en dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de inbraak.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat de aanwijzingen voor betrokkenheid niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank benadrukte dat hoewel er vermoedens waren, deze niet voldoende wettig bewijs opleverden voor de beschuldiging van (mede)plegen van de bedrijfsinbraak.