ECLI:NL:RBNHO:2022:8157

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
15.236076.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het (mede-)plegen van een bedrijfsinbraak in Purmerend

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een bedrijfsinbraak in Purmerend op 4 juni 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, waarbij hij zich baseerde op GPS-gegevens, camerabeelden en verklaringen van de verdachte en medeverdachten. De officier vorderde een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk.

De verdediging heeft echter aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak. De raadsman stelde dat de verdachte niet in het bedrijfspand was geweest en dat de schoensporen niet definitief aan de verdachte konden worden gekoppeld. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging overwogen en geconcludeerd dat er geen bewijs was voor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in het bedrijfspand aanwezig was en dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de inbraak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat de aanwijzingen voor betrokkenheid niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank benadrukte dat hoewel er vermoedens waren, deze niet voldoende wettig bewijs opleverden voor de beschuldiging van (mede)plegen van de bedrijfsinbraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.236076.20 (P)
Uitspraakdatum: 13 september 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.H.H. Meulemeester, advocaat te Zeist naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 4 juni 2020 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, een/meerdere shirt(s) (onder andere van het merk:
Louis Vuitton) en/of een/meerdere jas(sen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte en zijn medeverdachten naar Purmerend zijn gegaan, een camera en het raam in een voordeur hebben vernield en vervolgens het pand hebben betreden en kleding hebben weggenomen en daarbij zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt, dat gesproken kan worden van medeplegen van een bedrijfsinbraak. Dit blijkt onder meer uit de GPS-gegevens van de bus en de camerabeelden, het samen aanrijden in twee auto’s vlak voor de inbraak in Purmerend op de [adres 5], vervolgens dit bedrijfspand met meerdere personen betreden en het wegdragen van de kleding. Op enig moment is de gestolen kleding in de bestelbus van de medeverdachte [naam 1] gelegd, waarna beide voertuigen tezamen van de plaats delict zijn weggereden. Kort daarna worden de verdachte en zijn medeverdachten aangehouden door de politie. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [naam 1] acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en het overschrijden van de redelijke termijn met drie maanden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit wegens het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende vastgesteld kan worden, dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n).
Weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van de donkere Renault Megane in de buurt is geweest van het bedrijfspand, maar niet dat de verdachte in het bedrijfspand is geweest. De stills leiden niet tot individualiseerbare gegevens. Hoewel op de trap in het pand een schoenspoor is aangetroffen, die qua profiel en merk overeenkomen met de schoenen van de verdachte, is niet vastgesteld dat dit schoenspoor door de schoenen van de verdachte is veroorzaakt. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat iemand uit de auto is geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij alleen heeft gereden. Volgens de raadsman kan er dan hooguit sprake zijn geweest van medeplichtigheid aan de bedrijfsinbraak, maar dit is niet ten laste gelegd.
3.3
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht, vervoeren van de buit), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 4 juni 2020 om 02.07 uur krijgt aangever de melding van een inbraak in zijn bedrijfspand, gelegen aan de [adres 5] te Purmerend. Kort na deze melding ziet de gealarmeerde politie twee voertuigen achter elkaar rijden, te weten een bestelbus en een personenauto, komend uit de richting van de [adres 4] te Purmerend en gaande in de richting van de Provincialeweg N244. In verband met het vermoeden van betrokkenheid bij de bedrijfsinbraak krijgen beide voertuigen een stopteken en worden de inzittenden en de voertuigen gecontroleerd. In de personenauto worden vier personen aangetroffen, waarvan de verdachte de bestuurder is.
De bestelbus wordt bestuurd door de medeverdachte [naam 1]. Met instemming van de medeverdachte [naam 1] wordt de laadruimte gecontroleerd en wordt gezien dat er kleding in die laadruimte ligt. Nadat de verdachte eerst zijn weg heeft mogen vervolgen is hij later die nacht, in verband met nieuw opgekomen informatie van de verbalisanten ter plaatse, opnieuw in Amsterdam staande gehouden en vervolgens aangehouden. In de laadruimte van zijn bestelbus wordt kleding aangetroffen, welke kleding later door de aangever van de bedrijfsinbraak herkend wordt.
Uit de GPS-gegevens van de door de medeverdachte [naam 1] gehuurde bestelbus blijkt dat deze gedurende de tijd dat de bedrijfsinbraak is gepleegd, in de straat van de bedrijfsinbraak heeft stilgestaan, na een verder onverklaarbare rit vanuit Hengelo naar Oldenzaal via Utrecht naar Purmerend.
Uit onderzoek aan de telefoons van de medeverdachte [naam 1] en de medeverdachten [naam 2] en [naam 3] blijkt dat er tussen de medeverdachte [naam 1] en [naam 3] contact is geweest in de dagen voorafgaand aan de inbraak. Wat deze contacten hebben ingehouden, is niet duidelijk geworden. Uit de telefoongegevens van de medeverdachte [naam 1] blijkt dat hij op het internet heeft gezocht naar het adres [adres 3] te Purmerend.
Van de bedrijfsinbraak is door de aangever beeldmateriaal beschikbaar gesteld en bekeken door de politie. Uit de beelden blijkt dat meerdere personen bij de bedrijfsinbraak betrokken zijn geweest. De personen die in het bedrijfspand zijn geweest, zijn door de politie omschreven. Ondanks aanwijzingen met betrekking tot de gedragen kleding van de daders heeft de politie de identiteit van daders niet kunnen vaststellen.
Daarnaast is forensisch onderzoek in het bedrijfspand verricht waarbij onder meer schoensporen veilig zijn gesteld. Onder verdachte zijn schoenen in beslaggenomen. De schoenafdruk van die schoenen is vergeleken met de aangetroffen schoensporen in het bedrijfspand. De forensisch deskundige is tot de conclusie dat het veiliggesteld schoenspoor op de trap van het bedrijfspand is veroorzaakt door schoenen met een soortgelijk profiel als de schoenen van de verdachte, maar gezien het ontbreken van verdere identificatie noodzakelijke overeenkomende beschadigingen/onregelmatigheden verder niet vastgesteld kan worden dat de sporen daadwerkelijk door de schoenen van de verdachte zijn veroorzaakt.
Uit voormelde onderzoeken kan daarom niet worden vastgesteld dat de verdachte in het bedrijfspand aanwezig is geweest en dat het de verdachte is geweest die heeft ingebroken en het pand heeft betreden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank voorts van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n) niet is komen vast te staan. Er is geen bewijs dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering van de inbraak en de rol en bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde is op grond van het dossier niet voldoende vast te stellen. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde (mede)plegen van een bedrijfsinbraak.
De rechtbank merkt daarbij op dat er zonder meer aanwijzingen en vermoedens zijn dat de verdachte op enigerlei betrokken is geweest bij de gebeurtenissen op 4 juni 2020. Maar deze aanwijzingen voor betrokkenheid van de verdachte leveren -ook in onderling verband en samenhang bezien- onvoldoende wettig bewijs voor (mede)plegen van genoemde bedrijfsinbraak. Dit betekent dat de verdachte van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. M..E. Allegro en mr. M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 september 2022.