ECLI:NL:RBNHO:2022:8163

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
9743235 \ CV EXPL 22-1547
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restantfactuur en tegenvordering tot aansprakelijkheid voor gebrekkige vloer

In deze zaak heeft eiser, een aannemer, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een besloten vennootschap, voor het betalen van een restantfactuur van € 2.764,90, die voortvloeit uit een overeenkomst van opdracht voor het waterdicht maken van een vloer in de bedrijfsruimte van gedaagde. Eiser heeft de vloer gelegd, maar gedaagde heeft klachten geuit over gebreken en heeft slechts een deel van de factuur betaald. Eiser vordert nu betaling van het restant, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente. Gedaagde heeft als tegenvordering een verklaring voor recht gevorderd dat eiser aansprakelijk is voor de schade door de gebrekkige vloer.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser niet in verzuim is geraakt, omdat gedaagde eiser niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld. De telefonische klachten van gedaagde zijn niet voldoende om verzuim te doen ontstaan. De rechter oordeelt dat gedaagde verplicht is het restantbedrag te betalen, omdat er geen grond is voor ontbinding van de overeenkomst. De vordering van eiser wordt toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De tegenvordering van gedaagde wordt afgewezen, omdat eiser niet in verzuim is en dus niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade.

De kantonrechter heeft de proceskosten voor gedaagde vastgesteld en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnummer: 9743235 \ CV EXPL 22-1547
datum uitspraak: 21 september 2022
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde C.W.M. Stam
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] B.V.
te [plaats]
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. A.W. van Dalen
De zaak in het kort
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] de vloer in de bedrijfsruimte van [gedaagde] waterdicht gemaakt. Na klachten van [gedaagde] heeft [eiser] de vloer gerepareerd. Omdat de vloer volgens [gedaagde] nog steeds gebreken vertoont, weigert [gedaagde] de factuur van [eiser] volledig te betalen. [eiser] vordert nu [gedaagde] te veroordelen het restant aan [eiser] te betalen, verhoogd met buitengerechtelijke incassokosten en rente. Als tegenvordering vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde] lijdt door de gebrekkige vloer.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 10 maart 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. [eiser] heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] houdt zich bezig met het machinaal schrappen en snijden van aardappelen tot friet. [gedaagde] huurt sinds 1 september 2021 een bedrijfsruimte te [plaats] . Omdat bij de werkzaamheden van [gedaagde] veel water vrijkomt, heeft de verhuurder als voorwaarde gesteld dat [gedaagde] ervoor zorgt dat de vloer in de bedrijfsruimte waterdicht is.
2.2.
[eiser] heeft op 11 augustus 2021 een offerte aan [gedaagde] uitgebracht voor het waterdicht maken van de vloer. [gedaagde] heeft de offerte aanvaard. [eiser] heeft de vloer gelegd op 30 en 31 augustus 2021. Op 3 september 2021 heeft [eiser] een factuur van € 4.464,90 aan [gedaagde] gestuurd.
2.3.
[gedaagde] heeft telefonisch bij [eiser] geklaagd over ‘pitjes’ in de vloer.
2.4.
Vanaf 18 september 2020 heeft [eiser] betalingsherinneringen aan [gedaagde] gestuurd. [eiser] is ook bij [gedaagde] langsgegaan om te vragen waarom zijn factuur niet werd betaald. Tijdens één van die bezoeken heeft [eiser] reparatiewerkzaamheden verricht aan de vloer. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] een deelbetaling zou doen, en dat [gedaagde] de rest van de factuur zal betalen als de vloer in orde blijft.
2.5.
Op nieuwe klachten van [gedaagde] over de vloer heeft [eiser] op 18 november 2021 aangeboden de 15 m² vloer binnen de waterkering zwaar te schuren, daar primer aan te brengen en dit gebied te voorzien van een nieuwe coating. [eiser] gaf daarbij aan bereid te zijn deze werkzaamheden uit te voeren in het weekend, nadat de werkzaamheden van [gedaagde] waren afgerond. [gedaagde] is niet op dat aanbod ingegaan.
2.6.
[eiser] heeft [gedaagde] op 1 december 2021 verzocht om het restantbedrag van € 2.464,90 te betalen. [eiser] heeft op 12 december 2021 nogmaals om betaling verzocht. In beide emails geeft [eiser] aan dat het aanbod van 18 november 2021 nog steeds geldt.
2.7.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft [eiser] bij e-mail van 15 december 2021 laten weten dat [gedaagde] 7 dagen per week werkt, en dat [gedaagde] daarom geen gelegenheid heeft [eiser] de vloer te laten repareren. Ook geeft hij aan dat [gedaagde] het vertrouwen in [eiser] is verloren en dat [gedaagde] daarom niet ingaat op het aanbod van 18 november 2021. In de e-mail staat verder het volgende:
“(…)Juridisch gezien heeft u wanprestatie gepleegd en bent u tekort geschoten in de nakoming van de verbintenis. Daarom wordt de overeenkomst door cliënt partieel ontbonden. Dit bevrijdt hem van de verplichting om te betalen.(…)”
2.8.
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] op 11 januari 2022 een schikkingsvoorstel gedaan. [gedaagde] heeft dit voorstel van de hand gewezen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.764,90, verhoogd met wettelijke handelsrente en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in opdracht van [gedaagde] de vloer in de bedrijfsruimte van [gedaagde] waterdicht heeft gemaakt, waarvoor [eiser] [gedaagde] een factuur heeft gestuurd van € 4.464,90. [gedaagde] heeft € 2.000,00 op de factuur betaald, maar weigert het restantbedrag van € 2.464,90 te betalen. De wanbetaling van [gedaagde] heeft ervoor gezorgd dat [eiser] incassokosten heeft moeten maken. [eiser] vordert daarom [gedaagde] ook te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 300,00 voor buitengerechtelijke incassokosten, en de wettelijke handelsrente over het totaalbedrag van € 2.764,90 vanaf de dag van dagvaarden.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. [gedaagde] voert aan – samengevat – primair dat [eiser] nietontvankelijk moet worden verklaard. De factuur van [eiser] is geadresseerd aan [bestuurder] in privé. [eiser] heeft dus de verkeerde persoon gedagvaard. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat zij de factuur van [eiser] niet hoeft te betalen omdat [eiser] een wanprestatie heeft geleverd die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. [gedaagde] heeft tijdig geprotesteerd en [eiser] gelegenheid geboden de vloer te herstellen. Dat herstel had niet het gewenste resultaat en door die ervaring is het niet waarschijnlijk dat de vloer na nieuwe herstelwerkzaamheden door [eiser] alsnog aan de eisen zal voldoen.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde] heeft geleden en zal lijden als gevolg van het feit dat [eiser] een gebrekkige vloer heeft geleverd.
5. [eiser] betwist de tegenvordering.

6.De beoordeling

de vordering van [eiser]
niet-ontvankelijkheid
6.1.
De kantonrechter verwerpt het beroep van [gedaagde] op niet-ontvankelijkheid. De (indirect) bestuurder van [gedaagde] heeft [eiser] opdracht verleend om een vloer in de bedrijfshal te leggen. [eiser] hoefde er daarom niet op bedacht te zijn dat hij niet met een bevoegd vertegenwoordiger van [gedaagde] contracteerde. [eiser] heeft dus de goede partij gedagvaard.
geen grond voor ontbinding
6.2.
De overeenkomst van opdracht tussen partijen verplichtte [eiser] ertoe de vloer waterdicht te maken, waartegenover [gedaagde] verplicht was de factuur van [eiser] te betalen.
6.3.
[gedaagde] gaat ervan uit dat [eiser] geen recht meer heeft op betaling van het restant van de factuur omdat [eiser] zijn verplichting om de vloer waterdicht te maken niet correct is nagekomen. Dat uitgangspunt is onjuist. Behalve bij een afwijkende afspraak (waarvan niet is gebleken) kan een partij bij een overeenkomst als in deze zaak aan de orde is slechts van haar eigen verplichtingen , worden bevrijd door ontbinding van de overeenkomst. Ontbinding van een dergelijke overeenkomst is pas mogelijk als de wederpartij haar verplichtingen onvolledig of ondeugdelijk nakomt [1] en pas nadat de schuldenaar in verzuim is geraakt op een in de wet genoemde wijze.
6.4.
Verzuim treedt in als de schuldenaar schriftelijk in gebreke is gesteld, waarbij hem een redelijke termijn wordt gesteld om de overeenkomst correct uit te voeren. Pas als de schuldenaar binnen de gestelde termijn de overeenkomst niet alsnog correct nakomt, is sprake van verzuim. [2] [eiser] heeft niet weersproken dat [gedaagde] telefonisch heeft geklaagd over de kwaliteit van de vloer. Voor het in verzuim raken is echter een schriftelijke ingebrekestelling vereist. Door de telefonische klacht van [gedaagde] is [eiser] dus niet in verzuim geraakt.
6.5.
Omdat ook in de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde] van 15 december 2021 [eiser] geen redelijke termijn is gesteld om de overeenkomst alsnog correct na te komen, voldoet deze e-mail evenmin aan de eisen die de wet stelt aan het intreden van verzuim. Daarom was [gedaagde] op 15 december 2021 niet bevoegd de overeenkomst met [eiser] buitengerechtelijk te ontbinden. De in e-mail van 15 december 2021 ingeroepen gedeeltelijke ontbinding heeft daarom geen effect gehad. [gedaagde] is dus nog steeds verplicht om het restantbedrag van € 2.464,90 aan [eiser] te betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.6.
[eiser] vordert ook [gedaagde] te veroordelen om € 300,00 voor buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] te betalen. [gedaagde] heeft hier geen verweer tegen gevoerd. Het gevorderde bedrag valt binnen de tarieven van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten. Het bedrag van € 300,00 zal worden toegewezen.
Rente
6.7.
[gedaagde] heeft evenmin verweer gevoerd tegen de gevorderde rente. De gevorderde wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW zal alleen worden toegewezen over de hoofdsom. De regeling van de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW is niet van toepassing op een schadevergoeding zoals de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. In plaats daarvan wordt daarom de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toegewezen over de buitengerechtelijke incassokosten.
Conclusie / proceskosten
6.8.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.
de tegenvordering van [gedaagde]
6.9.
De vordering om voor recht te verklaren dat [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde] lijdt, kan worden toegewezen als [eiser] in verzuim is. Op de vordering van [eiser] is al beslist dat van de kant van [eiser] van verzuim geen sprake is. [eiser] is daarom niet aansprakelijk voor mogelijke schade die [gedaagde] lijdt door gebreken aan de vloer.
Conclusie / proceskosten
De conclusie is dat de tegenvordering zal worden afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 2.764,90, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 2.464,90, en met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 300,00, beide vanaf 10 maart 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 108,33
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 436,00 ;
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.5.
wijst de vordering af;
7.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 218,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiser] .
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HR 19 februari 1988, NJ 1989, 343,00
2.artikel 6:82 BW