ECLI:NL:RBNHO:2022:8218

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
AWb - 21 _ 3016
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verwijtbare werkloosheid en de gevolgen voor de WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiseres, die sinds 1 november 2002 in dienst was bij een bedrijf, werd op non-actief gesteld na het omzeilen van het wisselverbod. Het Uwv concludeerde dat eiseres verwijtbaar werkloos was geworden, omdat zij zich had gedragen op een manier die een dringende reden voor ontslag vormde. Eiseres had in strijd met de gedragsregels gehandeld door wisseltransacties uit te voeren, ondanks dat haar werkgever haar hierover had geïnformeerd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat er sprake was van verwijtbare werkloosheid, en dat de WW-uitkering van eiseres niet tot uitbetaling zou komen. De rechtbank nam daarbij in overweging dat aan bankmedewerkers hoge integriteitseisen worden gesteld en dat eiseres eerder al was aangesproken op haar gedrag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van het Uwv.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.S. Träger),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. I. Dunselman).

Inleiding

1.1
In het besluit van 21 januari 2021 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze uitkering niet tot uitbetaling komt, omdat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden.
1.2
Met het besluit van 2 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Eiseres was sinds 1 november 2002 in dienst bij [bedrijf] , laatstelijk als [functie] op [locatie] .
Wegens aanscherping van de regelgeving van de Nederlandse Bank (DNB) voor wisseltransacties is het beleid van de werkgever per 1 april 2020 gewijzigd; vanaf die datum worden in het geheel geen wisseltransacties meer uitgevoerd.
Op 7 juli 2020 heeft eiseres – nadat zij de klant in eerste instantie had laten weten dat dit niet is toegestaan – de klant aangegeven dat de door hem gewenste wissel wel mogelijk was als daaraan een transactie werd verbonden. Vervolgens heeft de klant $ 1,- gekocht en hiervoor met het biljet van € 500,- betaald.
Eiseres is op 16 juli 2020 door haar werkgever op non-actief gesteld, omdat ze in strijd met de gedragsregels (omzeilen wisselverbod contant – contant) had gehandeld. Na onderzoek is gebleken dat zij niet alleen op 7 juli 2020, maar ook op 6 juli 2020 een dergelijke transactie heeft afgehandeld.
Daarna hebben onderhandelingen plaatsgevonden over beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar die hebben niet tot een vaststellingsovereenkomst geleid.
Vervolgens heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden per 15 januari 2021, zonder transitievergoeding, omdat de kantonrechter de valutatransacties die eiseres verricht heeft op 6 en 7 juli 2020 aanmerkt als ernstig verwijtbaar handelen door eiseres [1] .
2.2
In de beslissing van 2 juni 2021 heeft verweerder het standpunt, dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden, gehandhaafd. Volgens verweerder is sprake van een dringende reden voor ontslag; eiseres heeft zich zodanig hebben gedragen dat van de werkgever niet kon worden verlangd haar in dienst te houden. Eiseres wordt verweten dat zij (in 2018) haar [pas] uitgeleend heeft aan haar zus en dat zij (in januari en april 2019) werkafspraken met betrekking tot de handelwijze bij een kasverschil niet heeft nageleefd. En op 6 en 7 juli 2020 heeft eiseres doelbewust en in strijd met alle regels het wisselbeleid van [bedrijf] omzeild. Het had eiseres volgens verweerder duidelijk moeten zijn dat sprake was van gedragingen die tot gevolg konden hebben dat van de werkgever niet verwacht kon worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Uit de stukken is gebleken dat de werkgever op 16 juli 2020 heeft gesproken met eiseres over de transactie op 7 juli 2020. In dat gesprek heeft eiseres ontkend dat zij dit vaker heeft gedaan. Na onderzoek door de werkgever is gebleken dat eiseres op 6 juli 2020 een soortgelijke transactie heeft verricht.
Eiseres had moeten begrijpen dat haar gedragingen de beëindiging van de dienstbetrekking tot gevolg zou hebben. Verweerder wijst daarbij op het grote belang van integriteit en vertrouwen in de bancaire sector.
De omstandigheid dat de werkgever eerder het dienstverband wilde beëindigen via een vaststellingsovereenkomst betekent volgens verweerder niet dat er geen sprake meer zou zijn van een dringende reden.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Eiseres voert aan dat niet is gebleken dat verweerder een volle materiële toetsing heeft verricht en dat geen sprake is van een dringende reden. Eiseres voert daarbij aan dat zij het beleid niet heeft overtreden, omdat het maken van kleine transacties niet verboden is. Verder wijst eiseres erop dat werkgever niet handelde met het oogmerk van een dringende reden; werkgever telde deze gebeurtenissen op met diverse kleine voorvallen uit het verleden en wilde om die renen overgaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst via een vaststellingsovereenkomst met inbegrip van een transitievergoeding.
Wettelijk kader
3.2
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
3.3
In artikel 27, eerste lid, van de WW is bepaald – voor zover hier van belang – dat het Uwv een bedrag blijvend op de uitkering in mindering brengt indien de werknemer de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het Uwv de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken. In het elfde lid is geregeld hoe het bedrag moet worden berekend.
3.4
In artikel 7:678, eerste lid, van het BW is bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.5
Voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid moet, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, een materiële beoordeling plaatsvinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien die gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
3.6
Volgens vaste rechtspraak is het Uwv gehouden zich een eigen oordeel te vormen over de vraag of een aanvrager van een WW-uitkering verwijtbaar werkloos is geworden. Dat brengt mee dat het Uwv gehouden is zelfstandig te onderzoeken of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast moet het Uwv na vergaring van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing deugdelijk motiveren. Ook komt volgens vaste rechtspraak aan het oordeel van de civiele rechter over het al dan niet bestaan van een dringende reden voor ontslag bijzondere betekenis toe, maar dit oordeel bindt het Uwv niet. Het Uwv kan tot een andere waardering van de relevante feiten en omstandigheden komen dan de civiele rechter bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden voor ontslag. Voor een afwijkend oordeel van de bestuursrechter geldt dat dit zodanig dient te worden gemotiveerd dat het, ook in het licht van het oordeel van de civiele rechter, begrijpelijk is. [2]
3.7
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat aan de werkloosheid van eiseres een dringende reden ten grondslag ligt. Aan bankmedewerkers worden in het algemeen hoge integriteitseisen gesteld. Dit geldt te meer voor [functie] op de Wissellocatie [locatie] , zoals eiseres, die dagelijks met grote bedragen contant geld werken en wel 50 transacties per dienst uitvoeren. Eiseres heeft door haar handelwijze het beleid van [bedrijf] met betrekking tot het wisselen van contant geld overtreden. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het voor eiseres volstrekt duidelijk moet zijn geweest dat wisseltransacties per april 2020 niet meer waren toegestaan. [bedrijf] heeft haar medewerkers op verschillende manieren geïnformeerd over de beleidswijziging, onder meer met een powerpointpresentatie. Verder heeft eiseres op 8 april 2020 bevestigd dat zij zich heeft ingelezen in deze nieuwe regels en de training daarover heeft gevolgd. Dat het uitvoeren van kleine transacties niet verboden was door [bedrijf] en eiseres daarom niet in strijd met het beleid zou hebben gehandeld volgt de rechtbank niet. Evenals de kantonrechter en het Gerechtshof is de rechtbank van oordeel dat eiseres door het verkopen van $ 1,- met betaling van een biljet van € 500,- de duidelijke regels van [bedrijf] met betrekking tot het wisselen van contant geld bewust heeft omzeild. Daarbij is van belang dat eiseres de klant op 7 juli 2020 eerst had meegedeeld dat het niet mogelijk was te wisselen en hem daarna heeft voorgesteld een kleine transactie eraan te verbinden. Eiseres was er dus heel goed van op de hoogte dat het de klant ging om het verkrijgen van kleinere coupures eurobiljetten, en niet om het kopen van een dollarbiljet.
[bedrijf] heeft eiseres na het gesprek op 16 juli 2020 op non-actief gesteld. Daaruit blijkt dat het handelen van eiseres door [bedrijf] hoog werd opgenomen. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat deze transactie niet op zichzelf staat. Gebleken is namelijk dat eiseres ook op 6 juli 2020 een soortgelijke transactie had afgehandeld en daarbij is eiseres in januari en april 2019 ook al aangesproken op het handelen in afwijking van werkafspraken. Gelet op deze omstandigheden kon verweerder zich op het standpunt stellen dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. De omstandigheid dat [bedrijf] heeft getracht in overleg met eiseres tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen maakt dat niet anders.
Verweerder heeft – zo is ter zitting verduidelijkt – meegewogen dat eiseres al geruime tijd in dienst was bij [bedrijf] , maar heeft daar ook bij meegenomen dat eiseres in het verleden al meerdere keren is aangesproken op het niet handelen overeenkomstig het beleid van de werkgever (niet melden kasverschillen). Ook heeft verweerder gekeken naar de gevolgen. Het niet ontvangen van de WW-uitkering heeft weliswaar grote gevolgen voor eiseres, maar dit weegt niet op tegen de ernst van de gedraging. Daarbij komt dat eiseres op de arbeidsmarkt niet als kansloos kan worden beschouwd.
Niet is gebleken dat eiseres geen verwijt van de dringende reden kan worden gemaakt. Nu er ook geen aanwijzingen zijn dat de werkloosheid eiseres niet in overwegend mate kan worden verweten, was verweerder gehouden op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW een maatregel op te leggen door een bedrag (berekend op grond van het elfde lid) blijvend op de WW-uitkering in mindering te brengen.
3.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht heeft besloten dat de WW-uitkering van eiseres niet tot uitbetaling komt. Het griffierecht wordt niet vergoed. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit vonnis is door het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2022 wat betreft het oordeel dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen in stand gelaten, maar aan eiseres is wel (op grond van de redelijkheid en billijkheid) een transitievergoeding van € 12.500,- toegekend.