ECLI:NL:RBNHO:2022:828

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
15/231968-20, rekestnr. 21.012609
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 Sv in verband met beleidssepot

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, bijgestaan door mr. M.J. Bouwman, vroeg om vergoeding van kosten die hij had gemaakt voor juridische bijstand in een strafzaak, waarin hij niet verder werd vervolgd door de officier van justitie. De officier had besloten tot een beleidssepot, waarbij medeschuld van de benadeelde partij als reden werd opgegeven. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verzoeker kundig was bijgestaan door zijn advocaat, dit niet automatisch leidde tot een recht op schadevergoeding. De rechtbank benadrukte dat de vraag of het billijk is om de kosten aan de Staat in rekening te brengen, afhankelijk is van de omstandigheden van de zaak en het gedrag van de verzoeker zelf. In dit geval concludeerde de rechtbank dat de verzoeker de kosten aan zijn eigen houding of gedrag had te wijten, en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen een maand hoger beroep aan te tekenen bij het gerechtshof.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
parketnummer : 15/231968-20
raadkamernummer : 21.012609
datum : 2 februari 2022
Beslissing van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, (Westzijde 154, 1506 EK Zaandam),
hierna te noemen: de verzoeker.
Feiten
De officier van justitie heeft beslist de verzoeker niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 12 augustus 2021 aan verzoeker meegedeeld. Als reden voor het sepot is vermeld: medeschuld benadeelde partij. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.
Procedure
Het verzoekschrift is op 17 augustus 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 19 januari 2022 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de verzoeker, mr. M.J. Bouwman, en de officier van justitie mr. F.C.M. Weijnen op zitting gehoord.
Verzoek
Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal € 500,00 wegens de kosten van een raadsman in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer; door de verzoeker is een factuur van mr. M.J. Bouwman overgelegd tot een bedrag van € 500,00.
Voorts wordt verzocht vergoeding van € 340,00 (€ 680,00) wegens de kosten van een raadsman voor het opstellen, indienen (in in raadkamer toelichten) van dit verzoek.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van beide gevraagde vergoedingen.
Het beleidssepot is genomen door de officier van justitie, die verzoeker heeft gehoord op de OM-zitting. Tijdens die OM-zitting is de schuld van verzoeker vastgesteld. Verzoeker heeft bekend een klap te hebben gegeven, een agent heeft letsel bij het slachtoffer gezien.
Het beleidssepot is ten voordele van verzoeker genomen. Het is in een dergelijk geval niet billijk de kosten van de raadsman door de Staat te laten vergoeden.
Standpunt van de verdediging
Mr. Bouwman heeft aangevoerd dat ook bij een beleidssepot een vergoeding kan worden toegekend en daarbij verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2021:2442), waarin is vermeld:
Het hof merkt in dit verband op dat niet als maatstaf kan dienen of een vervolging ‘(hoogst)waarschijnlijk of onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid’ en evenmin de maatstaf dat op een vervolging ‘niet onmiskenbaar’een vrijspraak zou zijn gevolgd. Dergelijke motiveringen komen immers neer op een inhoudelijk oordeel over de strafzaak, waarvoor in de verzoekschriftprocedure geen plaats is.
Beoordeling
De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
Aan de gewezen verdachte kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman, inclusief kosten voor bijstand tijdens de verzekering en de voorlopige hechtenis, behalve als de raadsman was toegevoegd.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De kosten voor een raadsman zijn voldoende onderbouwd met een factuur en een urenspecificatie. Bovendien heeft mr. Bouwman zijn werkzaamheden in deze zaak ter zitting nog nader toegelicht. Het gaat in deze zaak ook niet om de vraag of die werkzaamheden zijn verricht, maar om de vraag of het billijk is de kosten daarvan aan de Staat in rekening te brengen. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is.
Dat verzoeker kundig door mr. Bouwman is bijgestaan en dat dat mogelijk heeft geleid tot het sepot, levert niet onmiddellijk grond op voor toewijzing van het verzoek. De raadsman heeft in zijn pleitnota verwezen naar een recente beschikking van het gerechtshof Amsterdam (GHAMS:2021:2442). Hierin heeft het gerechtshof onder meer overwogen dat de enkele omstandigheid dat sprake is van een beleidssepot niet zonder meer betekent dat
per definitie gronden van billijkheid ontbreken. Ook deze rechtbank heeft eerder (RBNHO:2020:3371) overwogen dat de code van een sepot niet leidend hoeft te zijn voor het antwoord op de vraag of het billijk is dat kosten aan de gewezen verdachte worden vergoed. Waar het om gaat is de vraag of de gewezen verdachte de kosten aan zijn eigen houding of gedrag heeft te wijten.
Deze zaak betreft een ruzie in het verkeer, waarbij verzoeker en aangever elkaar klappen hebben gegeven. Van de OM-zitting is een schriftelijk verslag gemaakt, dat onder meer het volgende inhoudt:
“De officier van justitie vindt dat vaststaat dat de verdachte een klap heeft uitgedeeld. Dat heeft de verdachte ook bekend. Die klap levert een bewijsbare mishandeling op. De officier van justitie merkt op dat de verdachte heeft aangegeven spijt te hebben van zijn
handelen en in het vervolg anders te zullen handelen. De officier van justitie vraagt aan de
verdachte hoe hij dan anders zal handelen. De verdachte antwoordt dat hij in de toekomst zich niet meer druk zal maken als iemand hem er niet direct tussen laat.”
Uit het verslag blijkt verder dat de officier van justitie bij zijn beslissing over te gaan tot sepot de medeschuld van de aangever en de persoonlijke omstandigheden van verzoeker heeft meegewogen. Daar mag verzoeker tevreden mee zijn.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank echter van oordeel dat de kosten van rechtskundige bijstand voor rekening van verzoeker dienen te blijven; hij heeft deze kosten aan zijn eigen gedrag te wijten.
De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen. Gelet op die beslissing bestaat ook geen aanleiding tot vergoeding van de kosten van het opstellen, indienen en ter zitting behandelen van het verzoekschrift.
Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.