ECLI:NL:RBNHO:2022:8545

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
C/15/330813 / KG ZA 22-406
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan onderhandse verkoop van onroerend goed in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Vestia en gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Vestia vorderde onder andere dat [gedaagde 1] zou worden verplicht om zijn toestemming te verlenen voor de verkoop van onroerend goed, dat in het kader van een echtscheidingsconvenant aan [gedaagde 3] was toebedeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde 1] zijn medewerking niet onterecht kon onthouden, aangezien de netto verkoopopbrengst in mindering zou strekken op zijn schuld aan Vestia. De rechter bepaalde dat [gedaagde 1] binnen 48 uur na betekening van het vonnis zijn toestemming moest verlenen, op straffe van lijfsdwang. Daarnaast werden voorwaarden gesteld aan de verkoop, waaronder een onafhankelijke taxatie en de verplichting om de verkoop op de openbare markt te laten plaatsvinden. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van Vestia gedeeltelijk toe en compenseerde de proceskosten tussen Vestia en [gedaagde 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/330813 / KG ZA 22-406
Vonnis in kort geding van 28 september 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING VESTIA,
statutair gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaten mr. M.C Leijten
en mr. J.A. van de Hel te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
advocaten mr. J.W. Ebbink en mr. P.W. Ebbink te Haarlem.

2.[gedaagde 2] ,

kantoor houdende te [plaats 2] ,
in persoon verschenen,

3.[gedaagde 3] ,

wonende te [plaats 3] ,
mr. J. Brakke te Zeewolde,
gedaagden.
Partijen zullen hierna Vestia en [gedaagde 1] , de notaris en [gedaagde 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de producties van de zijde van [gedaagde 1]
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties van de zijde van Vestia
  • de akte overlegging producties van de zijde van [gedaagde 3]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Vestia
  • de pleitnota van [gedaagde 1] .
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 september 2022 zijn verschenen namens Vestia mevrouw [betrokkene 1] (adviseur juridische zaken), bijgestaan door mrs. Leijten en Van de Hel voornoemd, [gedaagde 1] , bijgestaan door mrs. Ebbink voornoemd, [gedaagde 3] , bijgestaan door mr. Brakke voornoemd en de notaris in persoon.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vestia is (door fusie op 31 mei 2010) de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Stichting Gereformeerde Bouwcorporatie voor Bejaarden (hierna: SGBB). SGBB was een landelijk opererende woningbouwcorporatie.
2.2.
Ten tijde van de fusie was de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) directeur van SGBB. [gedaagde 1] was projectontwikkelaar en hij deed in de periode 2006-2008 veel zaken met [betrokkene 2] . Gebleken is dat [gedaagde 1] en [betrokkene 2] SGBB in die periode voor miljoenen euro’s hebben opgelicht.
2.3.
In verband met de door hen gepleegde strafbare feiten zijn [betrokkene 2] en [gedaagde 1] strafrechtelijk veroordeeld. [gedaagde 1] is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2,5 jaar. Deze veroordeling is ook in cassatie in stand gebleven.
2.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn voormalig echtelieden. In het kader van hun echtscheiding hebben zij over de gevolgen van die echtscheiding afspraken gemaakt in een echtscheidingsconvenant, gedateerd 31 mei 2011. Dit convenant houdt voor zover hier van belang het volgende in:
(…)
Activa
 Onroerend goed
[adres 1]
[adres 2]
[adres 3]
[adres 4]
[adres 5]
[adres 6]
[adres 7]
[adres 8]
[adres 9]
[adres 10]
[adres 11]
[adres 12]
[adres 13] .
(…)
3.4
Beide partijen zijn bekend met naar voren gebrachte civiele, fiscale en strafrechtelijke (schade) vorderingen ten name van de man en de vrouw en de daarvoor gelegde civiele, fiscale en strafrechtelijke beslagen op vrijwel alle vermogensbestanddelen.
3.5
Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw behoudt c.q. krijgt toebedeeld c.q. krijgt overgedragen de navolgende activa (inclusief huuropbrengsten):
[adres 1]
[adres 2]
[adres 13]
[adres 4]
(…)
3.6
Partijen zijn overeengekomen dat de man behoudt c.q. krijgt toebedeeld c.q. krijgt overgedragen de overige onder 3.3 genoemde activa (inclusief lusten en lasten), zulks onder de verplichting om, met uitsluiting van de vrouw, alle in 3.3. genoemde passiva (waaronder tevens alle negatieve fiscale gevolgen), en overige niet in 3.3 genoemde passiva die zijn oorsprong hebben in de huwelijkse periode, alsmede de eventuele (schade) vorderingen genoemd onder 3.4 geheel voor zijn rekening te nemen. De man zal de vrouw volledig vrijwaren voor aanspraken van derden en actief meewerken aan overneming van schulden opdat de vrouw niet langer als schuldenaar en aansprakelijke voor enig geldbedrag zal worden aangemerkt. De man zal voorts alle schaden en kosten van derden verband houdende met het strafproces van de vrouw in de meest ruime zin voor zijn rekening nemen. (…)
3.9
Partijen realiseren zich dat voor de eigendomsoverdracht notariële aktes dienen te worden opgemaakt aangaande het onroerend goed, de hypotheken en de aandelen in Rometz Holding B.V.. Partijen zullen zich na de echtscheiding tot een notaris wenden en daaraan hun volledige medewerking verlenen, teneinde de juridische verdeling c.q. overdracht van deze vermogensbestanddelen te realiseren. (…) Partijen realiseren zich dat zolang er beslagen rusten op deze vermogensbestanddelen, een notariële levering niet mogelijk is.
2.5.
In een civiele procedure van Vestia tegen (onder meer) [gedaagde 1] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank in een vonnis van 30 november 2016 [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling aan Vestia van een bedrag van € 19.886.527,05 te vermeerderen met wettelijke rente.
2.6.
[gedaagde 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het gerechtshof Amsterdam heeft in een eindarrest van 15 juni 2021 het vonnis van de rechtbank vernietigd en het door [gedaagde 1] te betalen bedrag vastgesteld op € 19.115.163,62 te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze beslissing is nu onherroepelijk.
2.7.
Vestia heeft conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde 1] , onder meer op de vordering van [gedaagde 1] op [gedaagde 3] onder het echtscheidingsconvenant. Dit beslag is inmiddels executoriaal geworden.
2.8.
Op 24 augustus 2017 heeft Vestia, tezamen met de Belastingdienst MKB Amsterdam en de curator in het faillissement van meerdere bedrijven van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 3] een vaststellingsovereenkomst gesloten met [gedaagde 3] , waarin [gedaagde 3] zich heeft verplicht tot verkoop en levering aan derden van de onroerende zaken (zoals hiervoor in alinea 2.4 weergegeven onder activa) en om voor die verkoop een onherroepelijke notariële volmacht te verlenen aan Vestia. [gedaagde 3] heeft zich bij ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst alle rechten “conform convenant echtscheiding” voorbehouden.
2.9.
Op 16 augustus 2018 heeft [gedaagde 3] een notariële volmacht afgegeven voor de verkoop van de onroerende zaken aan de [adres 13] en [adres 4] te [plaats 2] , een perceel grond aan de [adres 2] te [plaats 5] en het woonhuis aan de [adres 1] . Deze onroerende zaken, die in het echtscheidingsconvenant aan haar waren toegescheiden, zijn inmiddels verkocht en de opbrengst van € 2.312.500,- strekt deels in mindering op de vordering van Vestia.
2.10.
Nu het arrest tegen [gedaagde 1] in de civiele zaak in kracht van gewijsde is, wil Vestia ook de overige onroerende zaken te [plaats 1] , [plaats 4] en [plaats 6] (hierna: het Onroerend Goed) verkopen. Gelet op de inhoud van het echtscheidingsconvenant is [gedaagde 3] niet bereid een aanvullende volmacht af te geven zolang [gedaagde 1] niet wenst in te stemmen met de verkoop.
2.11.
Gedaagde sub 2, mr. Ploegstra is toegevoegd notaris te Amsterdam. Zij is door Vestia aangezocht voor de levering van het Onroerend Goed.

3.Het geschil

3.1.
Vestia vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] zal gebieden om zijn toestemming te verlenen voor de verkoop en levering van het onroerend goed te [plaats 1] , [plaats 4] en [plaats 6] (hierna: het Onroerend Goed) en daarbij te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde 1] , althans [gedaagde 1] zal gebieden om, op straffe van lijfsdwang, binnen 48 uur na betekening van dit vonnis zijn toestemming te verlenen voor de verkoop en levering van het
Onroerend Goed door middel van ondertekening van de Verklaring zoals overlegd als
productie 35 bij de dagvaarding, althans [gedaagde 1] zal gebieden om, op straffe van lijfsdwang, de verkoop en levering van Onroerend Goed te gehengen en te gedogen en hem zal verbieden om welke handeling dan ook te verrichten die de verkoop en levering van het Onroerend Goed op welke wijze dan ook belemmert;
II [gedaagde 1] zal gebieden om, op straffe van lijfsdwang, binnen twee weken na de datum van dit vonnis het onroerend goed, c.q. het perceel, aan de [adres 6] [plaats 1] definitief te verlaten en ervoor zorg te dragen dat derden die in de woning, althans op het perceel, verblijven, waaronder in ieder geval [betrokkene 3] , [betrokkene 4] ,
[betrokkene 5] , [bedrijf 1] B.V., alsmede personen werkzaam bij, althans gelieerd aan [bedrijf 2] B.V., het onroerend goed, c.q. het perceel, aan de [adres 6] [plaats 1] eveneens definitief verlaten en deze woning en het perceel ter vrije en algehele beschikking van Vestia te stellen;
III. [gedaagde 1] zal veroordelen om, op straffe van lijfsdwang, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van Vestia (mr. M.C. Leijten, [e-mailadres] , [adres 14] [plaats 2] ), althans aan de deurwaarder die de inleidende dagvaarding heeft betekend, te verstrekken schriftelijke, nauwkeurige en specifieke inlichtingen en opgave omtrent zijn inkomsten en vermogen in binnen- en buitenland en omtrent voor verhaal vatbare binnen- en buitenlandse goederen en dieren, waaronder, doch niet beperkt tot gedetailleerde opgave van al zijn:
( a) inkomsten uit mondelinge dan wel schriftelijke (management)overeenkomsten, loon en
andere periodieke betalingen;
( b) huidige en toekomstige rechten uit pensioenovereenkomsten en lijfrenteovereenkomsten;
( c) bankrekeningen en andere betaalinstrumenten bij financiële instellingen in binnen- en
buitenland, onder overlegging van saldo- en waardepapieren;
( d) investeringen en huidige en toekomstige vorderingen op vennootschappen en overige
derden;
( e) vorderingen, aanspraken en overige rechten jegens (rechts)personen die vermogen
voor hem houden of beheren;
( f) aandelen, certificaten van aandelen en andere financiële instrumenten;
( g) Bitcoins en andere cryptocurrencies, onder overlegging van de private key en andere
gegevens die nodig zijn om deze cryptocurrencies te gelde te maken;
steeds met deugdelijke onderbouwing, onder overlegging van onderliggende bescheiden
en met opgave van gegevens die Vestia in staat stellen om beslag te leggen op de
desbetreffende goederen;
IV [gedaagde 1] zal veroordelen om, op straffe van lijfsdwang, vervolgens telkens na verloop van 90 dagen wederom en op gelijke wijze opgave te verstrekken omtrent zijn inkomen en vermogen in binnen- en buitenland tot het moment dat geheel is voldaan aan de betalingsverplichtingen jegens Vestia;
V. de notaris zal gebieden om, ondanks het echtscheidingsconvenant, medewerking te verlenen aan de transacties die voortvloeien uit de vaststellingsovereenkomst tussen Vestia en [gedaagde 3] ;
VI. [gedaagde 3] zal gebieden haar medewerking te verlenen aan de verkoop van het Onroerend Goed, waaronder maar niet beperkt tot het ondertekenen van de Additionele Notariële Volmacht zoals in concept overgelegd als productie 36 bij de dagvaarding;
VII. voor zover de vorderingen onder I t/m VI en/of onderdelen van die vorderingen niet toewijsbaar zijn, de maatregelen zal treffen die noodzakelijk zijn om Vestia in staat te stellen het Onroerend Goed onderhands te verkopen;
VIII. [gedaagde 1] zal veroordelen in de kosten van dit geding te vermeerderen met wettelijke rente
met ingang van één week na de dag waarop vonnis wordt gewezen;
IX. [gedaagde 1] zal veroordelen in de nakosten van dit geding, zowel voor het geval er wel als geen
betekening van het vonnis plaatsvindt.
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vorderingen

4.1.
Vestia heeft meerdere vorderingen ingesteld, die voornamelijk zijn ingesteld tegen [gedaagde 1] . Deze vorderingen zullen hierna afzonderlijk worden behandeld en beoordeeld. De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
4.2.
De eerste vordering van Vestia strekt ertoe dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld om zijn toestemming te verlenen voor en/of om zijn (volledige) medewerking te verlenen aan verkoop en levering van het Onroerend Goed. De onroerende zaak in [plaats 1] is bij [gedaagde 1] en zijn huidige echtgenote (en de inmiddels meerderjarige dochters van partijen) in gebruik als woonadres. Tevens is op dat adres een bedrijf ([bedrijf 1]) gevestigd. [gedaagde 1] staat ten aanzien van deze onderneming niet vermeld in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
4.3.
Vaststaat dat [gedaagde 3] zich in de door haar met Vestia, de curator en de belastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst in beginsel heeft verplicht haar medewerking te zullen verlenen aan de verkoop en levering van de onroerende zaken die bij de echtscheiding aan haar waren toebedeeld alsmede aan de verkoop en levering van het Onroerend Goed, dat op haar naam staat, maar dat aan [gedaagde 1] is toebedeeld. Zij heeft daarbij een voorbehoud gemaakt in verband met haar verplichtingen jegens [gedaagde 1] uit het echtscheidingsconvenant.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat Vestia beslag heeft doen leggen op de vordering tot levering van [gedaagde 1] op [gedaagde 3] op grond van het echtscheidingsconvenant.
Dit betekent dat Vestia, als zij overgaat tot verdere executie, het executoriale beslag op die vordering tot levering kan uitwinnen door van [gedaagde 3] de levering van het Onroerend Goed te verlangen. Vervolgens kan Vestia het Onroerend Goed volgens de regels die gelden voor de executie van registergoederen ten laste van [gedaagde 1] te gelde maken.
4.5.
Vestia heeft gesteld dat zij het Onroerend Goed onderhands wil verkopen, om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen. Tussen partijen is niet in geschil dat het Onroerend Goed bij een executoriale verkoop beduidend minder zal opbrengen dan wanneer het onderhands verkocht zal worden. In die zin hebben Vestia en [gedaagde 1] er evenveel belang bij dat het Onroerend Goed onderhands verkocht wordt en niet executoriaal.
4.6.
Aangezien Vestia geen hypotheekhouder is op het Onroerend Goed, bestaat voor haar niet een vergelijkbare wettelijke bepaling als is neergelegd in artikel 3:268 lid 2 en 3 Burgerlijk Wetboek (BW), maar zou zij op grond van artikel 477 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 514 Rv over moeten gaan tot executoriale verkoop van het Onroerend Goed via een notaris. Afwijking van die wettelijke bepalingen is alleen mogelijk als alle belanghebbenden instemmen met onderhandse verkoop van het Onroerend Goed. [gedaagde 3] is op zichzelf bereid om daaraan mee te werken, maar zij heeft verklaard dat zij alleen de benodigde aanvullende notariële volmacht voor verkoop en levering aan Vestia wil verlenen als [gedaagde 1] afstand doet van zijn rechten op grond van het echtscheidingsconvenant ten aanzien van het Onroerend Goed. Zij heeft er op gewezen dat [gedaagde 1] haar al meermalen heeft gedreigd met procedures uit hoofde van wanprestatie omtrent de uitvoering van het convenant.
4.7.
Gelet op de bepalingen in het echtscheidingsconvenant is onderhandse verkoop zonder medewerking van [gedaagde 1] niet mogelijk. Ter zitting heeft [gedaagde 1] hierover verklaard dat hij hiertoe op zichzelf bereid is, maar dat hij dan in ieder geval van Vestia de garantie wil hebben dat de gehele netto verkoopopbrengst in mindering zal strekken op de schuld die hij aan Vestia heeft uit hoofde van het arrest van het gerechtshof te [plaats 2] , ongeacht eventuele andersluidende afspraken die Vestia heeft gemaakt met derden over de verdeling van die opbrengst.
4.8.
Vestia heeft de bereidheid daartoe uitgesproken ter zitting, maar uitsluitend in het kader van het onderzoek naar een mogelijke regeling tussen partijen. [gedaagde 1] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende belang bij zekerheid dat de gehele netto opbrengst bij onderhandse verkoop van het Onroerend Goed in mindering strekt op zijn schuld aan Vestia. Immers, Vestia heeft niet weersproken dat in de vaststellingsovereenkomst met [gedaagde 3] afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de opbrengst van de onroerende zaken van [gedaagde 3] onder Vestia, de curator en de Belastingdienst. De nu door Vestia beoogde onderhandse verkoop van het Onroerend Goed zou een verkoop van onroerende zaken op naam van [gedaagde 3] zijn. Dat zou Vestia kunnen verplichten tot verdeling van de opbrengst, terwijl bij executoriale verkoop als hiervoor onder 4.4 bedoeld, het Onroerend Goed op naam van [gedaagde 1] wordt geveild en de netto opbrengst alleen in mindering strekt op zijn schuld aan Vestia. In zoverre heeft [gedaagde 1] in redelijkheid zijn instemming met de onderhandse verkoop van het Onroerend Goed kunnen onthouden.
4.9.
[gedaagde 1] heeft geen ander redelijk belang aangevoerd om zijn instemming met onderhandse verkoop van het Onroerend Goed te weigeren. Verdere weigering van instemming met de onderhandse verkoop acht de voorzieningenrechter daarom onrechtmatig. Daarbij speelt mee de algemene plicht van [gedaagde 1] om te voldoen aan het tegen hem gewezen arrest en om zijn medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging daarvan. Omdat [gedaagde 1] er op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven dat hij zonder verdere voorwaarden zijn instemming zal geven als vast staat dat de gehele netto verkoopopbrengst van het Onroerend Goed op zijn schuld in mindering wordt gebracht, zal de vordering [gedaagde 1] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis zijn toestemming te verlenen voor de verkoop en levering van het Onroerend Goed door middel van ondertekening van de verklaring zoals overgelegd als productie 35 bij de dagvaarding worden toegewezen. Daarbij zal worden bepaald dat de gehele netto verkoopopbrengst van het Onroerend Goed in mindering strekt op de schuld van [gedaagde 1] aan Vestia, ongeacht de afspraken die Vestia met derden heeft gemaakt.
4.10.
De voorzieningenrechter merkt op dat sub (iv) in de hiervoor bedoelde verklaring melding wordt gemaakt van een al door [gedaagde 3] gegeven notariële volmacht voor de toedeling, verkoop en levering van het Onroerend Goed. Aangezien hierna in dit vonnis zal worden bepaald dat [gedaagde 3] pas gehouden zal zijn de notariële volmacht af te geven nadat zij een afschrift van de door [gedaagde 1] ondertekende afstandsverklaring heeft ontvangen, zal onder de beslissing worden bepaald dat deze bepaling als volgt moet worden gelezen:
(iv) Vestia zal door [gedaagde 3] , nadat [gedaagde 3] een afschrift van deze door [gedaagde 1] ondertekende afstandsverklaring heeft ontvangen, middels een notariële volmacht (de Volmacht) gevolmachtigd worden om al datgene te doen dat noodzakelijk is in het kader van de toedeling c.q. verkoop en levering van het Onroerend Goed.
4.11.
Door Vestia is gevorderd om aan deze veroordeling van [gedaagde 1] een machtiging tot lijfsdwang te verbinden als prikkel tot nakoming. Daarbij heeft zij gesteld dat een lichtere dwangmaatregel, te weten een dwangsom, in het onderhavige geval waarin [gedaagde 1] tot nu toe iedere verhaalsmogelijkheid van Vestia heeft gefrustreerd, niet het gewenste effect zal hebben.
4.12.
[gedaagde 1] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde lijfsdwang. Hij heeft verklaard dat lijfsdwang alleen kan worden toegestaan in exceptionele gevallen waarin de partij weigert aan een veroordeling te voldoen en hij heeft benadrukt dat hij niet weigerachtig is, maar steeds meewerkt.
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [gedaagde 1] wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij steeds meewerkt. Dat [gedaagde 1] steeds (onvoorwaardelijk) zijn medewerking heeft verleend blijkt immers niet uit de overgelegde stukken. Uit die stukken blijkt dat [gedaagde 1] telkens voorwaarden stelt. Ook op de zitting nog de voorwaarde van algehele kwijting. Het moet ervoor worden gehouden dat, gelet op de omvang van het door [gedaagde 1] aan Vestia verschuldigde bedrag, een dwangsom niet de gewenste prikkel tot nakoming zal sorteren, terwijl Vestia voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat oplegging van een dwangmiddel wel is aangewezen. Daarom is lijfsdwang als ultimum remedium aangewezen. Gelet op de ingrijpende aard van dit dwangmiddel zal de totale duur van de lijfsdwang worden beperkt tot drie maanden, derhalve 90 dagen, op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ wordt vermeld. Het verweer van [gedaagde 1] dat een dwangmiddel niet kan worden gekoppeld aan een veroordeling tot betaling van een geldbedrag kan onbesproken blijven, omdat die situatie zich hier niet voordoet.
4.14.
Door Vestia is uiteengezet op welke wijze zij de verkoop van de onroerende zaken in [plaats 2] en [plaats 5] vorm heeft gegeven. De voorzieningenrechter ziet in het belang van [gedaagde 1] bij een zo hoog mogelijke opbrengst van het Onroerend Goed aanleiding om bij wijze van ordemaatregel aan Vestia de verplichting op te leggen ook de verkoop van het Onroerend Goed op die wijze vorm te geven. Dit houdt het volgende in:
( i) er dient een onafhankelijke taxatie plaats te vinden;
(ii) de verkoop vindt plaats op de openbare markt;
(iii) de verkoop vindt plaats onder begeleiding van een makelaar die de biedingen
verzamelt en advies uitbrengt;
(iv) de verkoopprijs mag niet significant afwijken naar beneden van de taxatiewaarde (maximale
afwijking van 10%), tenzij daarvoor een gegronde reden is;
( v) op het moment van verkoop mag de taxatie niet ouder zijn dan 6 maanden, waardoor er zo nodig een hertaxatie moet plaatsvinden.
Daarnaast geldt, zoals hiervoor al overwogen, dat de gehele netto verkoopopbrengst van het Onroerend Goed uitsluitend in mindering strekt op de schuld van [gedaagde 1] aan Vestia, ongeacht de afspraken die Vestia met derden gemaakt heeft.
4.15.
Over het onroerend goed in [plaats 6] heeft Vestia verklaard dat zij er op basis van de uitkomst van de in haar opdracht opgemaakte onafhankelijke taxatie voor gekozen heeft om dit 1/3e aandeel in de eigendom, dat slechts een beperkte waarde vertegenwoordigt, te verkopen aan de overige eigenaren, [betrokkene 6] en [betrokkene 6], tegen die waarde.
Ter zitting heeft Vestia ook verklaard dat de waarde van dit aandeel in de tussentijd iets is gestegen en dat zij eventueel bereid is het verschil tussen de verkoopprijs die zij met [betrokkene 6] en [betrokkene 6] heeft afgesproken en de huidige waarde (volgens de meest recente taxatie) voor haar eigen risico te nemen en dat verschil eveneens in mindering te brengen op de vordering die zij op [gedaagde 1] heeft. Aangezien de onroerende zaak in [plaats 6] onderdeel uitmaakt van het Onroerend Goed waar het hier om gaat, ziet de voorzieningenrechter aanleiding dit als voorwaarde aan Vestia op te leggen, op de wijze als hierna bij de beslissing zal worden vermeld.
4.16.
[gedaagde 1] heeft benadrukt vooral belang te hebben bij een (onderhandse) verkoop van de onroerende zaak in [plaats 1] aan een of meerdere door hem aan te dragen derde(n), omdat dit pand door hem wordt bewoond. De voorzieningenrechter overweegt dat het [gedaagde 1] uiteraard vrij staat een of meer derde(n) aan te dragen om een marktconform bod uit te brengen op deze onroerende zaak. Vestia heeft verklaard dat zij, door de ervaringen in het verleden, huiverig is om zaken te doen met een aan [gedaagde 1] gelieerde derde/derden en zij heeft benadrukt dat het wel bonafide moet zijn. Hoewel die terughoudendheid van Vestia niet onbegrijpelijk is, geeft die vrees Vestia niet het recht om zonder concrete aanleiding daartoe een van een door [gedaagde 1] aangedragen derde afkomstig marktconform bod op de onroerende zaak in [plaats 1] niet serieus in overweging te nemen. De onderhandse verkoop die met dit vonnis mogelijk wordt, is immers het alternatief van een executoriale verkoop waarbij Vestia (ook) geen controle heeft over de persoon van de koper. Het staat [gedaagde 1] dan ook vrij om derden te bewegen een marktconform bod uit te brengen op die onroerende zaak. Daarmee wordt voldoende tegemoet gekomen aan het belang van [gedaagde 1] bij behoud van zijn huisvesting.
4.17.
[gedaagde 1] heeft verder aangevoerd dat hij Vestia meermalen heeft gevraagd om de marktwaarde die genoemd wordt in het taxatierapport van de onroerende zaak in [plaats 1] met hem te delen, zodat een marktconform bod kan worden uitgebracht, maar dat Vestia tot nu toe ten onrechte weigert de uitkomst van de taxatie met hem te delen.
Het gaat hier om een taxatierapport dat is opgemaakt in opdracht van Vestia. Zij is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gehouden om de uitkomst van die taxatie met [gedaagde 1] te delen. Vestia zal voor de onderhandse verkoop van de onroerende zaak een vraagprijs moeten neerleggen, waarna [gedaagde 1] derden kan bewegen een bieding te doen. Uit het oogpunt van opbrengstmaximalisatie is het niet nodig dat Vestia de taxatiewaarde op voorhand met [gedaagde 1] deelt.
4.18.
Het gevorderde verbod aan [gedaagde 1] om op straffe van lijfsdwang de verkoop en levering op enigerlei wijze te belemmeren wordt afgewezen omdat dit deel van de vordering te onbepaald is geformuleerd.
4.19.
De vordering om [gedaagde 1] te gebieden het onroerend goed te [plaats 1] definitief te verlaten en ervoor zorg te dragen dat de derden die zich in de woning, althans op het perceel bevinden dit perceel eveneens verlaten wordt afgewezen.
In het licht van de hiervoor genomen beslissing om [gedaagde 1] te veroordelen om de afstandsverklaring te ondertekenen heeft Vestia onvoldoende belang bij toewijzing van deze vordering. Het verkooptraject van dit onroerend goed (executoriaal of onderhands) moet nog worden opgestart zodat er thans nog geen noodzaak voor de gevorderde ontruiming bestaat. Bovendien wordt de woning gebruikt door [gedaagde 1] en zijn huidige echtgenote alsmede door de meerderjarige dochters van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] . Niet is gesteld of gebleken dat deze meerderjarigen zonder instemming van [gedaagde 3] , formeel nog steeds de huidige eigenaar van deze onroerende zaak, op dat perceel verblijven. Deze andere meerderjarigen zijn bovendien geen partij in deze procedure zodat de gevorderde ontruiming reeds om die reden niet in dit kort geding tegen hen kan worden toegewezen. Verder is op het perceel nog een onderneming gevestigd, [bedrijf 1] B.V. Ook deze onderneming is geen partij in dit geding, zodat de gevorderde ontruiming ook tegen haar niet toewijsbaar is.
4.20.
Verder heeft Vestia gevorderd dat [gedaagde 1] veroordeeld wordt om inlichtingen te verstrekken over zijn verhaalsobjecten. Deze vordering wordt afgewezen. Voorop gesteld wordt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 20 september 1991 (NJ 1992, 552, Tripels/Masson) heeft bepaald dat een schuldenaar in beginsel verplicht is een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem heeft verkregen, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen. Deze informatieplicht kent wel een grens. Waar de grens precies ligt wordt door de Hoge Raad niet nader omschreven. Het ligt echter in de lijn van het arrest dat de rechter steeds de belangen van schuldeiser en schuldenaar tegen elkaar zal moeten afwegen en dat de vrijheid van de rechter om de vordering van de schuldeiser toe te wijzen groter is naarmate de verzochte inlichtingen respectievelijk opgevraagde bescheiden nauwkeuriger zijn gespecificeerd.
4.21.
Vestia heeft in dit verband gesteld dat [gedaagde 1] haar wil doen geloven dat hij geen verhaalsobjecten meer heeft en geen eigen inkomsten heeft, maar dat zij dit niet gelooft. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat [gedaagde 1] regelmatig actief is voor de onderneming op het perceel, [bedrijf 1], en dat zij vermoedt dat deze onderneming feitelijk van hem is of dat hij tenminste loon ontvangt voor zijn werkzaamheden. Zij heeft verder verklaard dat zij van derden gehoord heeft dat [gedaagde 1] bekend staat als iemand die zijn zaakjes voor elkaar heeft, dat hij een appartement in Den Haag heeft en dat hij net terug is van vakantie in het buitenland, hetgeen niet strookt met zijn verklaring dat hij helemaal niets bezit en geen inkomsten heeft.
4.22.
De omstandigheid dat Vestia geen geloof hecht aan de mededelingen van [gedaagde 1] dat hij niets bezit en ook geen inkomsten heeft, is onvoldoende grond om te oordelen dat [gedaagde 1] niet voldoet aan de op hem rustende informatieverplichting. Vestia heeft haar vermoedens onderbouwd met verklaringen van derden, maar deze verklaringen zijn niet te verifiëren en maken nog niet dat de vermoedens van Vestia terecht zijn. Niet valt bijvoorbeeld uit te sluiten dat [gedaagde 1] wordt onderhouden door zijn huidige echtgenote. Er zijn door Vestia in ieder geval geen bewijsstukken overgelegd op grond waarvan voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 1] daadwerkelijk inkomsten of vermogen verzwijgt. Om die reden moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat [gedaagde 1] aan zijn informatieverplichting heeft voldaan.
4.23.
De vordering van Vestia om de notaris te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de levering van het Onroerend Goed door [gedaagde 3] aan [gedaagde 1] wordt afgewezen. In het licht van de hiervoor overwogen beslissing dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld een afstandsverklaring af te geven, heeft Vestia bij toewijzing van deze vordering geen belang. Na ondertekening van de afstandsverklaring door [gedaagde 1] zal er op grond van de bepalingen in het echtscheidingsconvenant niet langer een beletsel bestaan om de benodigde aktes voor de levering van het Onroerend Goed te passeren.
4.24.
Tot slot vordert Vestia dat [gedaagde 3] wordt veroordeeld om de additionele volmacht af te geven. [gedaagde 3] heeft zich hiertoe bereid verklaard zodra [gedaagde 1] de afstandsverklaring heeft getekend. Hierbij heeft zij er op gewezen dat [gedaagde 1] steeds dreigt haar (opnieuw) in procedures te betrekken uit hoofde van wanprestatie bij de uitvoering van het echtscheidingsconvenant. [gedaagde 3] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter haar belang om dit als voorwaarde te stellen voldoende aannemelijk gemaakt. Deze vordering zal worden toegewezen, met bepaling dat [gedaagde 3] hieraan niet hoeft te voldoen zolang zij geen kopie heeft ontvangen van de afstandsverklaring van [gedaagde 1] .
4.25.
Uit het vorenstaande volgt dat Vestia slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding de proceskosten tussen haar en [gedaagde 1] te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.26.
Vestia zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 3] . Deze worden tot op heden begroot op:
vastrecht € 314,00
salaris advocaat
€ 1.016,00
totaal € 1.330,00.
4.27.
Vestia zal eveneens worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de notaris. Deze worden tot op heden begroot op € 314,00 aan vastrecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde 1] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis zijn toestemming te verlenen voor de verkoop en levering van het Onroerend Goed, door middel van ondertekening van de Verklaring zoals overlegd als Productie 35 bij de dagvaarding, met dien verstande dat bij de bepaling sub (iv) het volgende moet worden gelezen:
(iv) Vestia zal door [gedaagde 3] , nadat [gedaagde 3] een afschrift van deze door [gedaagde 1] ondertekende afstandsverklaring heeft ontvangen, middels een notariële volmacht (de Volmacht) gevolmachtigd worden om al datgene te doen dat noodzakelijk is in het kader van de toedeling c.q. verkoop en levering van het Onroerend Goed;
5.2.
verklaart het sub 5.1 gegeven gebod uitvoerbaar op straffe van lijfsdwang voor iedere dag dat na ommekomst van genoemde termijn niet of niet volledig uitvoering wordt gegeven aan het hiervoor onder 5.1 gegeven gebod, en verleent Vestia verlof om [gedaagde 1] in gijzeling te doen stellen voor de duur van vijf dagen voor iedere dag dat [gedaagde 1] geen volledige uitvoering geeft aan genoemde veroordeling, tot een maximum van in totaal 90 dagen;
5.3.
bepaalt bij wijze van ordemaatregel dat Vestia zich bij de verkoop van het Onroerend Goed te [plaats 1] en [plaats 4] moet houden aan de volgende voorwaarden:
( i) er dient een onafhankelijke taxatie plaats te vinden,
(ii) de verkoop vindt plaats op de openbare markt,
(iii) de verkoop vindt plaats onder begeleiding van een makelaar die de biedingen
verzamelt en advies uitbrengt,
(iv) de verkoopprijs mag niet significant afwijken naar beneden van de taxatiewaarde (maximale
afwijking van 10%), tenzij daarvoor een gegronde reden is,
( v) op het moment van verkoop mag de taxatie niet ouder zijn dan 6 maanden, waardoor er zo nodig een hertaxatie moet plaatsvinden;
5.4.
bepaalt dat de gehele netto verkoopopbrengst van het Onroerend Goed in mindering strekt op de schuld van [gedaagde 1] aan Vestia, ongeacht afspraken die Vestia met derden heeft gemaakt;
5.5.
bepaalt voorts dat Vestia met betrekking tot het onroerend goed te [plaats 6] het verschil tussen de waarde waarvoor Vestia een overeenkomst heeft gesloten met [betrokkene 6] en [betrokkene 6] en de toegenomen waarde die blijkt uit een recente taxatie eveneens in mindering zal brengen op de schuld van [gedaagde 1] aan Vestia;
5.6.
gebiedt [gedaagde 3] om, nadat zij een kopie heeft ontvangen van de door [gedaagde 1] ondertekende afstandsverklaring als bedoeld in 5.1, haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het Onroerend Goed, waaronder maar niet beperkt tot het ondertekenen van de Additionele Notariële Volmacht zoals in concept is overgelegd als productie 36 bij de dagvaarding;
5.7.
veroordeelt Vestia in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 1.330,00;
5.8.
veroordeelt Vestia in de proceskosten aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op € 314,00;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
compenseert de proceskosten tussen Vestia en [gedaagde 1] in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 28 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155