ECLI:NL:RBNHO:2022:869

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
C/15/323331 / KG ZA 21-657
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van schorsing van de tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking en veroordeling tot medewerking aan verkoop woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee echtgenoten, [eiser] en [gedaagde], die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot nakoming van de echtscheidingsbeschikking. Deze beschikking, uitgesproken op 20 januari 2021, bepaalde dat [gedaagde] het recht had om in de woning te blijven wonen tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, maar dat [eiser] gemachtigd was om de woning te verkopen. [gedaagde] weigerde echter mee te werken aan de verkoop en de ontruiming van de woning, wat leidde tot de vordering van [eiser] in kort geding.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien [gedaagde] niet meewerkte aan de uitvoering van de echtscheidingsbeschikking. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van [eiser] toe, waarbij [gedaagde] werd verplicht om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en deze uiterlijk op 1 april 2022 te ontruimen. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde] in gebreke zou blijven. De vordering van [gedaagde] om de verkoop van de woning te schorsen werd afgewezen, omdat de rechtbank geen redenen zag om de tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking te schorsen. De rechtbank concludeerde dat het belang van [eiser] bij de verkoop van de woning zwaarder woog dan het belang van [gedaagde] bij het behoud van de huidige situatie.

De uitspraak benadrukt het belang van de nakoming van echtscheidingsbeschikkingen en de rol van de voorzieningenrechter in kort geding procedures, vooral wanneer er sprake is van een weigerachtige houding van een partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/323331 / KG ZA 21-657
Vonnis in kort geding van 26 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1], Griekenland,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.N. Ziekman-Meijerink te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T.M. Coppes te Aerdenhout.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 december 2021 met 8 producties van [eiser];
  • de door [eiser] op 11 januari 2022 ingebrachte aanvullende producties 9 en 10;
  • de conclusie van antwoord en eis in reconventie van 10 januari 2022 met 6 producties van [gedaagde];
  • de door [eiser] op 12 januari 2022 ingebrachte aanvullende producties 11 en 12;
  • het bezwaar van [gedaagde] tegen de door [eiser] op 12 januari 2022 ingebrachte producties;
  • de mondelinge behandeling van 12 januari 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door de advocaat van [eiser] pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 18 november 1998 te [plaats 2] onder het maken van huwelijkse voorwaarden.
2.2.
De huwelijkse voorwaarden houden onder meer in:

Algehele uitsluiting
Artikel 1:
De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel en het woonhuis aan de [adres] te [plaats 2], doch overigens met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.
2.3.
Bij beschikking van 20 januari 2021 van de familierechter van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken (hierna: de echtscheidingsbeschikking).
2.4.
In de echtscheidingsbeschikking is onder meer bepaald dat (i) [gedaagde] tegenover [eiser] het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te 2101 EA [plaats 2] (hierna: de woning) te blijven wonen tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en (ii) [eiser] gemachtigd is om de woning te gelde te maken, waarbij de echtscheidingsbeschikking in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde], met inachtneming van hetgeen onder r.o. 2.5.4. van de echtscheidingsbeschikking is overwogen.
2.5.
In r.o. 2.5.4. van de echtscheidingsbeschikking is overwogen:

Verdeling gemeenschap van woonhuis
(…) heeft de vrouw het voortgezet van de woning voor de duur van zes maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke stand, zodat de vrouw na ommekomst van deze (…) periode de woning dient te hebben verlaten. Nu de vrouw ter zitting nogmaals uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat zij de woning niet zal verlaten en dat zij niet zal meewerken aan de verkoop, levering en eigendomsoverdracht van de woning, ligt de door de man verzochte machtiging om de woning te gelde te maken als bedoeld in artikel 3:174 lid 1 BW voor toewijzing gereed. (…) Uiterlijk binnen één maand na de datum van de beschikking tot echtscheiding, zal de man opdracht geven aan de reeds door hem benaderde makelaar ([makelaar], werkzaam bij Makelaardij Aerdenhout & Omstreken) om de echtelijke woning te taxeren en, na ommekomst van de taxatie, in de verkoop te zetten. Beide partijen zijn gehouden de adviezen van de makelaar op te volgen, zowel ten aanzien van het ‘verkoop klaar maken’ van de woning als van de vraagprijs. Dat wil zeggen dat de vrouw verplicht is om de woning in zodanige staat te brengen dat reële bezichtigingen kunnen plaatsvinden en dat de woning schoon en opgeruimd is tijdens dergelijke bezichtigingen.
De feitelijke levering en eigendomsoverdracht van de woning zal plaatsvinden binnen zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand. Bij de eigendomsoverdracht van de woning, worden met de opbrengst van de woning de hypothecaire geldleningen afgelost en de eventuele overwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld. In geval dat na aflossing van de hypothecaire geldleningen een restschuld overblijft, zijn partijen ieder draagplichtig voor de helft van deze restschuld. (…)
2.6.
De beslissing met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning en de verdeling is in de echtscheidingsbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7.
[gedaagde] is op 8 maart 2021 in hoger beroep gekomen van de echtscheidingsbeschikking. Ook heeft zij verzocht de werking van de bestreden echtscheidingsbeschikking te schorsen. [eiser] heeft een verweerschrift in het hoger beroep en het schorsingsincident ingediend. De mondelinge behandeling van het hoger beroep en het verzoek tot schorsing heeft op 12 april 2021 plaatsgevonden bij het gerechtshof Amsterdam.
2.8.
Bij beschikking van 22 juni 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam de door [gedaagde] verzochte schorsing van de werking van de bestreden echtscheidingsbeschikking afgewezen. Daarnaast is de echtscheidingsbeschikking bekrachtigd, voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Op 12 januari 2022 was nog geen datum voor de verdere behandeling van het hoger beroep bekend.
2.9.
Namens [gedaagde] is op 28 juni 2021 aan de advocaat van [eiser] kenbaar gemaakt dat cassatieadvies wordt aangevraagd.
2.10.
Op 1 oktober 2021 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.11.
De door [eiser] ingeschakelde makelaar, [makelaar] (hierna: de makelaar), heeft in juni, juli en oktober 2021 tevergeefs geprobeerd een afspraak met [gedaagde] te maken voor een fotoreportage en het inmeten van de woning.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot:
1. nakoming van de echtscheidingsbeschikking en in dat kader bepaalt dat [gedaagde] medewerking dient te verlenen om de woning zo spoedig mogelijk te verkopen en te leveren aan een derde, waaronder in ieder geval wordt begrepen dat [gedaagde]:
a. meewerkt aan een afspraak met de makelaar voor een fotoreportage en een NEN2580-inmeting van de woning,
b. meewerkt aan het verkoop-klaar maken van de woning,
c. alle redelijke adviezen van de makelaar ter bespoediging van de verkoop- en ter zake de prijsstelling van de woning opvolgt,
op straffe van een dwangsom;
2. ontruiming van de woning binnen een maand na betekening van dit kortgeding- vonnis, althans uiterlijk op 31 maart 2022, met machtiging van [eiser] om de nakoming van de veroordeling zo nodig met behulp van de sterke arm uit te voeren;
3. betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten, voorlopig begroot op € 7.000,00.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen – kort weergegeven – ten grondslag dat hij er recht en belang bij heeft dat de echtscheidingsbeschikking wordt verduidelijkt, in die zin dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het zo spoedig mogelijk meewerken aan de verkoop van de woning, op straffe van een dwangsom, en dat zij deze ook zal ontruimen. Ondanks dat de echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan, geeft [gedaagde] aan die beslissing geen gevolg en blijft zij aangeven niet te zullen meewerken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en verzoekt de voorzieningenrechter, primair, om de vorderingen af te wijzen, althans subsidiair om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter de verkoop van de woning schorst totdat het gerechtshof Amsterdam definitief heeft beslist op alle nog openstaande zaken in de tussen partijen aanhangige procedure in hoger beroep.
4.2.
[gedaagde] legt aan haar vordering – kort weergegeven – ten grondslag dat na de mondelinge behandeling in hoger beroep van 12 april 2021 nieuwe informatie bekend is geworden over de financiële situatie van [eiser]. Als de rechtbank en het gerechtshof van deze informatie op de hoogte waren geweest, zouden zij anders hebben beslist over de verkoop van de woning.
4.3.
[eiser] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Vanwege hun onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk worden behandeld.
Spoedeisend belang
5.2.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij sprake is van een spoedeisend belang, hetgeen [gedaagde] ten aanzien van de vorderingen van [eiser] betwist. De voorzieningenrechter verwerpt dat verweer. Aangezien [gedaagde] niet wenst mee te werken aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis is de spoedeisendheid in deze zaak gegeven. [eiser] is dus ontvankelijk in zijn vorderingen.
5.3.
[gedaagde] is ontvankelijk in haar reconventionele vordering, omdat de spoedeisendheid in de aard van haar vordering ligt besloten.
Bezwaar tegen stukken
5.4.
Mr. Coppes heeft bezwaar gemaakt tegen de door [eiser] op 12 januari 2022 ingebrachte producties 11 en 12, omdat zij deze pas zeer kort voor de zitting heeft ontvangen en niet heeft kunnen bespreken met haar cliënte. Het betreffen stukken die zien op de financiële situatie van [eiser] en – mede gelet op het door [gedaagde] in de hoger beroep procedure eerder ingenomen standpunt – valt volgens mr. Coppes niet in te zien dat deze niet eerder zijn overgelegd. Mr. Ziekman-Meijerink heeft verklaard dat zij de betreffende stukken pas in de ochtend van de mondelinge behandeling op 12 januari 2022 heeft ontvangen van de belastingadviseur van [eiser] (productie 11: IB-aangiften 2019 en 2020) en van de met [eiser] bevriende Griekse advocaat (productie 12: verklaring), zodat deze niet eerder overgelegd konden worden.
5.5.
Zoals op de mondelinge behandeling al is geoordeeld, neemt de voorzieningenrechter de betreffende stukken wel in aanmerking. Ondanks dat mr. Coppes in haar verdediging kan zijn geschaad doordat zij de stukken (nog) niet met haar cliënte heeft kunnen bespreken, stelt de voorzieningenrechter vast dat het geen omvangrijke of ingewikkelde stukken betreffen. Daarbij zal hierna blijken dat deze stukken voor de beslissing in deze kortgedingprocedure niet van doorslaggevende betekenis zijn.
[eiser] is springlevend
5.6.
[eiser] is in 2018 naar Griekenland gegaan, omdat de spanningen tussen partijen hoog opliepen en de situatie in de woning onhoudbaar was. Sinds dat vertrek hadden [gedaagde] en [eiser] (die niet zelf in persoon is verschenen op de eerdere mondelinge behandelingen bij de rechtbank en het gerechtshof in de echtscheidingsprocedure) elkaar niet meer gezien. Reden waarom [gedaagde] zich vanaf de aanvang van de echtscheidingsprocedure tussen partijen in oktober 2019 op het standpunt stelt dat niet [eiser], maar zijn familie en zakenpartner achter het verzoek tot echtscheiding en de verkoop van de woning zitten. Volgens [gedaagde] wil [eiser] dit niet zelf, weet hij dit niet (meer), of wordt hij zodanig door anderen geïndoctrineerd en gemanipuleerd dat hij geen eigen beslissing heeft kunnen nemen. Mogelijk is hij helemaal niet meer in leven en worden dus onrechtmatig uit zijn naam zaken geregeld.
5.7.
[eiser] is in deze kortgedingprocedure echter in levende lijve op de mondelinge behandeling van 12 januari 2022 verschenen door middel van een beeld- en geluidverbinding. In tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] betoogde heeft [eiser] op de voorzieningenrechter niet de indruk gewekt dat hij in slechte geestelijke gezondheid verkeert of dat hij niet in staat is zijn wil te bepalen. [eiser] heeft de vragen van de voorzieningenrechter op zorgvuldige wijze beantwoord en wekte de indruk precies te weten wat hij wil: de woning zo spoedig mogelijk verkopen, zodat de overwaarde kan worden verdeeld en beide partijen verder kunnen met hun leven. Het is duidelijk dat [gedaagde] zich (nog altijd) verzet tegen de verkoop van de woning, maar de voorzieningenrechter hoopt dat het (digitale) weerzien tijdens de mondelinge behandeling in ieder geval een stukje wantrouwen bij [gedaagde] heeft weggenomen.
Schorsing van de tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking
5.8.
[gedaagde] vordert in reconventie schorsing van de verkoop van de woning totdat het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep op de nog openstaande zaken beslist. [eiser] voert daartegen verweer.
5.9.
De voorzieningenrechter kan de tenuitvoerlegging van een uitspraak, waarvan de uitvoerbaarheid bij voorraad in hoger beroep alsnog van een uitgebreide motivering is voorzien, slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijk te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien de te executeren uitspraak klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na die uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.10.
Volgens [gedaagde] bestaat er – ondanks dat het gerechtshof Amsterdam de door [gedaagde] verzochte schorsing van de werking van de bestreden echtscheidingsbeschikking reeds heeft afgewezen – voldoende aanleiding om de verkoop van de woning alsnog op te schorten en de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Daartoe voert zij aan dat nadat de mondelinge behandeling van 12 april 2021 in de hoger beroepsprocedure heeft plaatsgevonden nieuwe informatie is ontvangen over de financiële situatie van [eiser], waaruit volgens [gedaagde] volgt dat [eiser] nog steeds handelt en inkomen heeft. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft [gedaagde] brieven overgelegd van ABN AMRO Bank en ICS VISA Mastercard, gericht aan [eiser], daterend van na 12 april 2021. [gedaagde] stelt dat de rechtbank en het gerechtshof anders zouden hebben beslist over de verkoop van de woning, als deze informatie bekend was geweest. De woning moet volgens [gedaagde] niet bij helfte verdeeld worden, althans [gedaagde] zal een zodanig groot aandeel in de overwaarde verkrijgen dat zij [eiser] kan uitkopen en de woning dus niet verkocht hoeft te worden, hetgeen in de lopende hoger beroepsprocedure nog beslist moet worden, aldus nog steeds het betoog van [gedaagde]. [eiser] betwist dat hij naast zijn AOW nog een ander inkomen geniet. [gedaagde] beschikt momenteel over de pensioenuitkeringen van [eiser] en zijn lijfrente-uitkeringen, zodat zij alleen daarom nu nog de lasten van de woning kan betalen.
5.11.
Voor zover sprake is van nieuwe na 12 april 2021 aan het licht gekomen feiten laten deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de zijde van [gedaagde] geen dusdanige noodtoestand ontstaan op grond waarvan een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Voor zover immers, zoals [gedaagde] aanvoert, op grond van de inhoud van deze brieven al aangenomen zou worden dat [eiser] meer inkomen geniet dan waarvan de rechtbank en het gerechtshof in de echtscheidingsprocedure zijn uitgegaan, acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit tot een andere beslissing omtrent de verkoop van de woning zou hebben geleid. Niet gesteld of gebleken is verder dat de te executeren beschikking berust op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag.
5.12.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment en in de gegeven omstandigheden het belang dat [gedaagde] stelt te hebben bij het behoud van de bestaande toestand (niet verkopen van de woning) niet zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke beschikking. De reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
Nakomen van de echtscheidingsbeschikking
5.13.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [gedaagde] de echtscheidingsbeschikking – die in kracht van gewijsde is gegaan – moet nakomen. De voorzieningenrechter is met [eiser] van oordeel dat hij er, gelet op de weigerachtige houding van [gedaagde] – ondanks hetgeen hierover in de echtscheidingsbeschikking reeds is beslist – recht en belang bij heeft dat de echtscheidingsbeschikking aldus wordt verduidelijkt en gepreciseerd dat [gedaagde] in dit kortgedingvonnis wordt veroordeeld tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning. De vordering van [eiser] als genoemd onder 3.1. zal daarom worden toegewezen als onder de beslissing te melden.
5.14.
De voorzieningenrechter zal aan voornoemde veroordeling een dwangsom verbinden. Gelet op de – ondanks de echtscheidingsbeschikking en de uitspraak van het gerechtshof – weigerachtige houding van [gedaagde] met betrekking tot het meewerken aan de verkoop van de woning (zij weigert een afspraak met de makelaar in te plannen en blijft volhouden dat zij de woning niet hoeft te verlaten), is de voorzieningenrechter met [eiser] van oordeel dat het noodzakelijk is om een dwangsom op te leggen, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing. Dat [eiser] slechts dwangsommen vordert om onder de door [gedaagde] aan het gerechtshof Amsterdam voorgelegde vorderingen uit te komen, zoals zij aanvoert, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. De door [eiser] gevorderde dwangsommen zullen wel worden beperkt als hierna te melden.
Ontruiming van de woning
5.15.
Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde ontruiming van [gedaagde] uit de woning overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat [gedaagde] tegenover [eiser] het recht heeft om in de woning te blijven wonen tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De echtscheidingsbeschikking is op 1 oktober 2021 ingeschreven. Dat betekent dus dat [gedaagde] tot en met 31 maart 2022 in de woning mag blijven wonen. Daarom zal de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen de woning uiterlijk per 1 april 2022 te ontruimen worden toegewezen.
5.16.
De vordering om de ontruiming zo nodig te bewerkstellingen met behulp van de sterke arm wordt afgewezen, omdat de deurwaarder op grond van de wet- en regelgeving ter zake reeds over die bevoegdheid beschikt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.17.
[gedaagde] verzet zich tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad ten aanzien van de ontruiming. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij wil overwegen of het haalbaar is om hoger beroep in te stellen, hetgeen zinloos is als dit kortgedingvonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. [gedaagde] zal de woning dan immers al moeten hebben verlaten en wellicht is deze dan zelfs al verkocht.
5.18.
[eiser] stelt dat hij belang heeft bij de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, omdat hij met spoed recht en belang heeft bij duidelijkheid. De procedure tussen partijen loopt al vanaf 4 oktober 2019. [gedaagde] heeft al die tijd in de woning gewoond, terwijl [eiser] met een zeer gering inkomen verblijft in Griekenland. De financiële situatie van partijen brengt volgens [eiser] mee dat de woning zeer spoedig verkocht moet worden.
5.19.
Bij de beoordeling van een vordering op grond van artikel 233 Rv dienen de belangen van partijen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de belangenafweging in dit geval in het voordeel van [eiser] uitvallen. Dat de executie van dit kortgedingvonnis, zoals [gedaagde] stelt, mogelijk ingrijpende gevolgen heeft, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staat immers niet in de weg aan een uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Het belang dat [eiser] – mede gelet op de weigerachtige houding van [gedaagde] na de echtscheidingsbeschikking en de uitspraak van het gerechtshof – heeft bij de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, acht de voorzieningenrechter groter dan het belang dat [gedaagde] stelt de hebben bij afwijzing daarvan, zodat dit verweer van [gedaagde] faalt.
Proceskosten in conventie en reconventie
5.20.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, door hem voorlopig begroot op € 7.000,00. Deze vordering zal worden afgewezen, omdat niet is gesteld dat aan de kant van [gedaagde] sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen.
5.21.
De voorzieningenrechter ziet ook verder geen aanleiding om af te wijken van het in artikel 237 lid 1 Rv bepaalde. De proceskosten in conventie en reconventie zullen daarom, gelet op de relatie tussen partijen, tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij te eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van de echtscheidingsbeschikking en bepaalt in dat kader dat [gedaagde] medewerking dient te verlenen om de woning zo spoedig mogelijk te verkopen en te leveren aan een derde, waaronder in ieder geval wordt begrepen dat [gedaagde]:
zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen een week na betekening van dit kortgedingvonnis, meewerkt aan een afspraak met de makelaar voor een fotoreportage en een NEN2580-inmeting van de woning,
zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen een week na betekening van dit kortgedingvonnis, meewerkt aan het verkoop-klaar maken van de woning,
alle redelijke adviezen van de makelaar ter bespoediging van de verkoop- en ter zake de prijsstelling van de woning opvolgt,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om de woning uiterlijk 1 april 2022 te ontruimen en ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
6.6.
wijst de vordering af;
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 26 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1419