ECLI:NL:RBNHO:2022:8724

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/329485 / JU RK 22-1007 (Fabio) en C/15/329482 / JU RK 22-1006 (Zylvanio)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met aandacht voor hun ontwikkeling en toekomstperspectief

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen noodzakelijk is, gezien hun positieve ontwikkeling en de behoefte aan continuïteit in de zorg. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd voor de duur van een jaar, tot 2 september 2023.

Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor een jaar, terwijl de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] voor drie maanden is verlengd, tot 2 december 2022. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is om de voortgang van de thuisplaatsing van [minderjarige 2] te monitoren en dat er een evaluatiemoment zal zijn op 14 november 2022. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de gezinsvoogd betrokken moet blijven om de positieve ontwikkelingen van de kinderen te waarborgen en om de samenwerking tussen de ouders en de grootmoeder te bevorderen.

De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers gehonoreerd, waarbij de belangen van de minderjarigen voorop staan. De kinderrechter heeft de noodzaak van de verlengingen onderbouwd met de positieve ontwikkelingen van de minderjarigen en de noodzaak van ondersteuning in hun opvoeding en verzorging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/329485 / JU RK 22-1007 ( [minderjarige 1] )
C/15/329482 / JU RK 22-1006 ( [minderjarige 2] )
Datum uitspraak: 23 augustus 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de oma],
de grootmoeder moederszijde, tevens de voogdes, hierna te noemen: de oma,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI met betrekking tot [minderjarige 1] van 21 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 29 juni 2022;
- het verzoek met bijlagen van de GI met betrekking tot [minderjarige 2] van 21 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 29 juni 2022.
1.2.
Op 23 augustus 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- [minderjarige 2] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
- de oma.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 24 oktober 2012 is het gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en is de oma benoemd tot voogd over de kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 2 september 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 2 september 2022.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 8 januari 2020 ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 2 september 2022. Op grond van die machtiging verblijft [minderjarige 1] bij ’ [verblijfplaats] , locatie [locatie] .
2.4.
[minderjarige 2] verblijft sinds maart 2021 in [verblijfplaats] in [locatie] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen met een jaar. Daarnaast verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlengen voor een jaar. Ten aanzien van [minderjarige 2] verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van zes maanden en daarvan de laatste drie maanden aan te houden. Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de GI het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van [minderjarige 1]
3.2.
Sinds [minderjarige 1] terug is bij ’ [verblijfplaats] in [locatie] is er een stijgende lijn zichtbaar in zijn ontwikkeling. Hij doet het goed op school, weet zijn werk bij de supermarkt vast te houden en laat zich goed begeleiden. [minderjarige 1] liet in het begin enige weerstand zien tegen zijn terugplaatsing, maar lijkt nu in te zien dat daarmee wordt voorkomen dat hij op een negatieve manier wordt beïnvloed door zijn oude netwerk en terugvalt in oude patronen. In april 2022 heeft hij laten weten dat hij niet meer terug wil naar [plaats] . De GI acht het daarom van belang dat de plaatsing van [minderjarige 1] bij ’ [verblijfplaats] wordt gewaarborgd, zodat hij in alle rust kan toewerken naar zelfstandigheid. Daarnaast wil de GI de komende tijd werken aan het contactherstel tussen [minderjarige 1] en zijn familie door goede afspraken te maken die voor [minderjarige 1] en de anderen haalbaar zijn.
Ten aanzien van [minderjarige 2]
3.3.
Er wordt samen met [minderjarige 2] en de oma toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de oma. Er is een oefenplan gemaakt waarbij [minderjarige 2] steeds vaker bij de oma thuis verblijft, zodat zichtbaar wordt op welke manier [minderjarige 2] reageert op het gezag van de oma. Daarbij wordt het contact met de Opvoedpoli geïntensiveerd en zal er psycho-educatie worden gegeven aan [minderjarige 2] en de oma. De Opvoedpoli zet ook in op opvoedondersteuning bij de oma thuis en systeemgesprekken met de oma en [minderjarige 2] . Verder is [minderjarige 2] onlangs gestart met traumatherapie om gebeurtenissen uit het verleden te verwerken, zodat hij zich daarna gerichter kan focussen op zijn school en zijn toekomstperspectief. De samenwerking tussen de GI en de oma en [minderjarige 2] verloopt goed, maar het is onduidelijk of het terug naar huis onderzoek in september al volledig kan worden afgerond.
3.4.
Ter zitting heeft de GI aangegeven dat [minderjarige 2] in de vakantie bij de oma heeft verbleven en het de bedoeling is dat [minderjarige 2] na de zomervakantie bij de oma blijft wonen. Omdat hij nu in één keer van [verblijfplaats] naar de oma is overgeplaatst, acht de GI het echter wel van belang dat de uithuisplaatsing in ieder geval voor drie maanden wordt verlengd en de thuisplaatsing daarna wordt geëvalueerd. Op die manier blijft de plek van [minderjarige 2] bij [verblijfplaats] beschikbaar, ook als time-out, in geval er tijdens of na de oefenperiode blijkt dat de stap terug naar huis te groot of te snel is. Bovendien kan de oma [verblijfplaats] om hulp en advies blijven vragen in situaties waarin zij er niet uit komt met [minderjarige 2] .

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
Uit het verzoekschrift van de GI blijkt dat [minderjarige 1] achter de verlenging van de ondertoezichtstelling en zijn plaatsing bij ’ [verblijfplaats] staat.
4.2.
[minderjarige 2] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij graag weer bij zijn oma wil wonen. Hij heeft de afgelopen anderhalf jaar hard aan zichzelf gewerkt en vindt het niet meer nodig om terug te gaan naar [verblijfplaats] . Hij heeft tijdens de zomervakantie de eerste week bij zijn ouders verbleven en heeft de rest van de tijd bij zijn oma doorgebracht. [minderjarige 2] is tevreden over hoe dit is verlopen. Hij wil graag bij zijn oma blijven. Daarbij heeft hij wel benadrukt dat hij het belangrijk vindt dat er voor zijn terugkeer naar oma een duidelijk plan met regels ligt waar iedereen zich goed bij voelt. Verder heeft [minderjarige 2] verteld dat hij is gestart met traumatherapie en hij daar veel baat bij heeft.
4.3.
De oma heeft zich ter zitting niet verzet tegen de verzoeken van de GI. Verder heeft de oma naar voren gebracht dat zij zich inzet om het contact met de ouders goed te laten verlopen.

5.De beoordeling

De ondertoezichtstelling
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium voor een ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. [minderjarige 1] heeft werk, doet het goed op school en lijkt zijn plek te hebben gevonden in [locatie] . Ook [minderjarige 2] heeft de afgelopen periode hard aan zichzelf gewerkt. Hij heeft zich opengesteld voor de hulpverlening en is gestart met traumatherapie.
De afgelopen periode is onderzocht of [minderjarige 2] weer bij de oma kan wonen. Hij heeft bijna de hele zomervakantie bij haar doorgebracht en dat is positief verlopen. De oma en [minderjarige 2] krijgen op dit moment hulp van ambulante (opvoed)ondersteuning. Het verblijf bij de oma is echter nog in een beginstadium. [minderjarige 2] heeft alleen nog maar tijdens de zomervakantie een langere periode achter elkaar bij de oma gewoond. Het is van belang om te monitoren of de stijgende lijn die is ingezet wordt vast gehouden als [minderjarige 2] straks weer naar school moet.
Verder is onzeker in hoeverre de wens van [minderjarige 1] om in [locatie] op te groeien bestendig is, aangezien [minderjarige 1] zich hier in het verleden wisselend over heeft geuit en de terugkeer van [minderjarige 2] naar huis daar ook invloed op kan hebben.
De kinderrechter acht het daarnaast van belang dat de ouders en de oma gaan werken aan hun onderlinge samenwerking. Daarvoor is het noodzakelijk dat de ouders en de oma elkaars rol in het leven van de kinderen accepteren en er duidelijke afspraken komen over de onderlinge communicatie en de omgang van de ouders met de kinderen.
5.3.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de gezinsvoogd betrokken blijft om de voortgang te blijven monitoren en ervoor te zorgen dat de kinderen, de ouders en de oma de positieve ontwikkelingen weten vast te houden. Bovendien kan de gezinsvoogd erop toezien dat de ingezette hulpverlening doorgang blijft vinden, de thuisplaatsing van [minderjarige 2] goed verloopt en er gewerkt wordt aan de onderlinge samenwerking tussen de oma en de ouders. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
De uithuisplaatsing
5.5.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar het oordeel van de kinderrechter noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.6.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken maakt de kinderrechter op dat [minderjarige 1] op dit moment op zijn plek zit in [locatie] . Hij heeft aangegeven bij ’ [verblijfplaats] te willen blijven wonen en vanuit daar te willen toewerken naar zelfstandigheid. De kinderrechter acht het daarom van belang dat de plaatsing van [minderjarige 1] middels een machtiging wordt gewaarborgd. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder dan ook met een jaar verlengen.
Ten aanzien van [minderjarige 2] is de bedoeling dat hij bij de oma thuis blijft wonen. Het is echter nog onzeker hoe de thuisplaatsing van [minderjarige 2] zal verlopen als hij weer naar school gaat. Bovendien ligt er nog geen concreet plan met afspraken om ervoor te zorgen dat de thuisplaatsing van [minderjarige 2] goed blijft verlopen. De kinderrechter vindt het daarom belangrijk dat de plek van [minderjarige 2] nog een tijdje beschikbaar blijft voor het geval [minderjarige 2] of de oma hulp of een time-out nodig heeft.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verlengen met drie maanden, te weten tot 2 december 2022, en de beslissing over de overige drie maanden aanhouden tot de pro forma datum van 14 november 2022.
Op die manier is er over drie maanden een tussentijds evaluatiemoment waarop de GI kan beoordelen of een langere uithuisplaatsing van [minderjarige 2] nog noodzakelijk wordt geacht. De kinderrechter verzoekt de GI om de rechtbank vóór de pro forma datum van 14 november te informeren over de stand van zaken en het verloop van de thuisplaatsing van [minderjarige 2] en daarbij te laten weten of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
- verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
voor de duur van een jaar, tot uiterlijk 2 september 2023;
- verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, voor de duur van een jaar, tot uiterlijk 2 september 2023;
- verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, voor de duur van drie maanden, tot uiterlijk 2 december 2022;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- houdt de beslissing ten aanzien van het meer verzochte aan tot de pro forma datum van 14 november 2022;
- draagt de GI op om vóór de pro forma datum van 14 november 2022 informatie te verstrekken over de stand van zaken en aan te geven of het resterende verzoek wordt gehandhaafd.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022 door mr. N. Cuvelier, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Jense, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 1 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.