ECLI:NL:RBNHO:2022:8730

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
9427812 \ CV EXPL 21-6059
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door passagiers geëist op basis van Europese Verordening

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met Transavia Airlines C.V., een vordering ingesteld wegens vertraging van hun vlucht HV6411 van Amsterdam naar Napels op 11 september 2019. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slotrestricties opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers meer dan drie uur vertraging hebben opgelopen en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie. Echter, de vervoerder heeft niet voldoende aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de vertraging van 3 uur en 25 minuten niet kan worden toegeschreven aan de vervoerder en dat de passagiers recht hebben op compensatie. De vordering tot betaling van € 1.181,50 wordt toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9427812 \ CV EXPL 21-6059 (RH)
Uitspraakdatum: 7 september 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats 1]
3. [eiser 3],
4. [eiser 4],
beiden wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 2 september 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport (AMS) naar Naples Airport (NAP), Italië, met vluchtnummer HV6411, op 11 september 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 150,00, althans een in redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert als meest verstrekkend verweer aan dat een deel van de vertraging is ontstaan door buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder voert aan dat de vlucht van origine zou worden uitgevoerd met toestel PH-XRV, maar dat dit toestel door een technisch probleem op 11 september 2019 is gestrand in Valencia. De onderhavige vlucht is daarom volgens de vervoerder uitgevoerd met een ander toestel, namelijk de PH-HSJ. Dit toestel kwam om 14:45 uur (lokale tijd) aan op de luchthaven van Amsterdam. Rekening houdend met de benodigde omdraaitijd, heeft de vervoerder de vertrektijd van de vlucht verplaatst van 13:10 uur (lokale tijd) naar 15:25 uur (lokale tijd) en daar een slot voor aangevraagd. Door een tweetal besluiten van de luchtverkeersleiding was het voor de onderhavige vlucht pas mogelijk om te vertrekken om 17:02 uur (lokale tijd). Zodoende zat er tussen de gewenste vertrektijd (15:25 uur lokale tijd) en de daadwerkelijke vertrektijd (17:02 uur lokale tijd) een vertraging van 1 uur en 37 minuten, hetgeen volgens de vervoerder het gevolg is van door de luchtverkeersleiding opgelegde slotrestricties. Deze slotrestricties zijn aan te merken als buitengewone omstandigheden, aldus de vervoerder.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de vervoerder onder meer het ‘OCC Management Report’ en de slotberichten van de onderhavige vlucht overgelegd. Uit de slotberichten volgt dat aan de vertraging de vertragingscode ‘SE 82’ is gekoppeld, hetgeen staat voor: “
ATC staffing: Unplanned staff shortage reducing expected capacity; ATFM due to ATC STAFF / EQUIPMENT ENROUTE”. De vervoerder benadrukt daarbij dat hij verplicht is om zich te houden aan de besluiten van de luchtverkeersleiding. Zodoende is volgens de vervoerder sprake van een vertraging van 1 uur en 37 minuten die is ontstaan door buitengewone omstandigheden. Ten aanzien van de overige vertraging, te weten 1 uur en 58 minuten, voert de vervoerder aan dat het geen vertraging van drie uur of meer betreft, waardoor de vervoerder van mening is dat de passagiers geen compensatie op grond van de Verordening toekomen.
5.5.
De passagiers stellen dat de voorgaande omstandigheden niet per definitie leiden tot buitengewone omstandigheden, nu deze omstandigheden inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van de vervoerder. Voorts heeft de vervoerder volgens de passagiers daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen op de in deze zaak voorgedane omstandigheden, gelet op de aard of oorsprong daarvan. De passagiers hebben erop gewezen dat code 82 staat voor “een ATC restrictie als gevolg van personeelstekort of uitval van apparatuur en-route”. Volgens de passagiers heeft de vervoerder niet aangetoond dat de luchtverkeersleiding slots heeft opgelegd vanwege onderbezetting, dan wel uitval van apparatuur. De passagiers betwisten dan ook dat de vertraging van 1 uur en 37 minuten het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en stellen dat de totale vertraging van de vlucht 3 uur en 35 minuten bedraagt, waardoor de passagiers recht hebben op compensatie.
5.6.
Vast staat dat de vlucht in eerste instantie is vertraagd op verzoek van de vervoerder. Dit in verband met het in gereedheid brengen van toestel PH-HSJ dat het toestel met een technisch mankement (oftewel toestel PH-XRV) zou vervangen. De vervoerder heeft aangevoerd dat er vervolgens (tweemaal) sprake is geweest van gewijzigde slottijden door het luchtverkeersbeheer. De kantonrechter oordeelt dat de gewijzigde slottijden in beginsel hebben te gelden als een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag, zoals bedoeld in overweging 15 van de considerans van de Verordening. Het toestel kon immers hierdoor niet eerder vertrekken, omdat de instructie van de luchtverkeersleiding altijd moet worden opgevolgd. De vervoerder heeft in het onderhavige geval echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de luchtverkeersleiding de gewijzigde slottijden heeft opgelegd ‘vanwege een reden die bij de luchtverkeersleiding ligt’, zoals de vervoerder heeft aangevoerd. Dat het tijdsslot genoemd in het eerste besluit van de luchtverkeersleiding niet overeenkomt met het tijdstip genoemd in het verzoek van de vervoerder en dat de luchtverkeersleiding een tweede slotbericht heeft verzonden waardoor het toestel daadwerkelijk pas om 17:02 uur lokale tijd mocht vertrekken, maakt dit naar het oordeel van de kantonrechter niet anders. De vervoerder heeft onvoldoende onderbouwd dat dat de luchtverkeersleiding de gewijzigde slottijden óók had opgelegd indien de vervoerder de luchtverkeersleiding niet eerst zelf had verzocht om een latere vertrektijd (te weten 15:25 uur lokale tijd). Daarbij komt dat de vervoerder niet is ingegaan op de uitleg van de “delaycode 82” van de passagiers. Gelet hierop is onvoldoende komen vast te staan dat de slotberichten niet door het toedoen van de vervoerder zijn afgegeven. De kantonrechter concludeert dan ook dat de vertraging voor de duur van 3 uur en 25 minuten niet het gevolg is van een buitengewone omstandigheid.
5.7.
De kantonrechter komt gelet op het bovenstaande niet meer toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers die het gevolg is van een buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken.
5.8.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. De passagiers hebben de wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 11 september 2019, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 181,50 worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.181,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 11 september 2019, en over € 181,50 vanaf 2 september 2021, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter