ECLI:NL:RBNHO:2022:8731

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
7836341 \ CV EXPL 19-8270
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en wijziging van eindbestemming

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa AG. De passagier, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., had een vordering ingesteld wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Costa Rica naar Amsterdam, met een tussenstop in Frankfurt. Door vertraging van de eerste vlucht miste de passagier de aansluitende vlucht naar Amsterdam en werd omgeboekt naar een alternatieve vlucht naar Brussel. De passagier vorderde compensatie van € 300,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers.

De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat Brussel de nieuwe eindbestemming was, aangezien de passagier zelf had verzocht om omboeking naar de vlucht naar Brussel. De kantonrechter oordeelde dat de passagier onvoldoende had aangetoond dat zij met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen. De rechter concludeerde dat, zelfs als Amsterdam de oorspronkelijke eindbestemming was gebleven, de passagier niet had bewezen dat zij met meer dan drie uur vertraging in Amsterdam was aangekomen. Daarom werd de vordering van de passagier afgewezen en werd zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor passagiers om hun claims goed te onderbouwen, vooral in gevallen van omboeking en wijziging van eindbestemming. De rechter bevestigde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor compensatie, omdat de passagier niet had aangetoond dat zij met een significante vertraging op de eindbestemming was aangekomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7836341 \ CV EXPL 19-8270 (RH)
Uitspraakdatum: 7 september 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [plaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa AG
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 27 februari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 3 mei 2018 diende te vervoeren van Juan Santamaría International Airport, Costa Rica, naar Frankfurt International Airport, Duitsland, en op 4 mei 2018 van Frankfurt International Airport naar Amsterdam Schiphol Airport (AMS). De geplande aankomsttijd te Amsterdam was op 4 mei 2018 om 18:35 uur lokale tijd.
2.2.
De vlucht van Juan Santamaría naar Frankfurt, met vluchtnummer LH519, hierna: de vlucht, heeft vertraging opgelopen, waardoor de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist.
2.3.
De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht. Met deze vlucht, met vluchtnummer LH1022, is de passagier op 4 mei 2018 vervoerd van Frankfurt naar Brussel Zaventem National Airport, België. De passagier is op 4 mei 2018 om 20:35 uur lokale tijd te Brussel aangekomen.
2.4.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 mei 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 54,45 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 300,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. De vervoerder voert aan dat de vervangende vlucht van Frankfurt naar Brussel op verzoek van de passagier de plaats van de oorspronkelijke aansluitende vlucht (van Frankfurt naar Amsterdam) heeft ingenomen, waardoor Brussel de nieuwe eindbestemming van de passagier is geworden. De Verordening is daarom volgens de vervoerder niet van toepassing. Subsidiair voert de vervoerder aan dat de vertraging van de vlucht en het omboeken van de passagier naar een alternatieve vlucht als gevolg daarvan geen vertraging van drie uur of meer heeft opgeleverd en dat niet is komen vast te staan dat de passagier daadwerkelijk met een auto van de luchthaven van Brussel naar de luchthaven van Amsterdam is gereisd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, nu in ieder geval de oorspronkelijk overeengekomen eindbestemming Amsterdam was.
5.2.
Het beroep van de passagier op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, nu er geen sprake is van gelijke gevallen. Vast staat immers dat de passagiers aan wie de vervoerder volgens de passagier compensatie heeft voldaan, zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht naar Amsterdam, waar zij zijn aangekomen met een vertraging van 3 uur en 48 minuten, terwijl de passagier is omgeboekt naar Brussel, waar zij met een vertraging van 2 uur is aangekomen.
5.3.
Het voornaamste geschilpunt tussen partijen betreft de vraag welke luchthaven moet worden beschouwd als de eindbestemming van de passagier als bedoeld in de Verordening. De vervoerder voert aan dat de luchthaven van Brussel moet worden beschouwd als de eindbestemming, nu de laatste daadwerkelijke vlucht van de passagier is geland op deze luchthaven en de passagier akkoord is gegaan met het omboeken van de vlucht naar deze luchthaven. Volgens de vervoerder heeft hij de passagier een vervangende vlucht naar Amsterdam aangeboden, te weten de vlucht LH1002. Die vlucht is op 4 mei 2018 om 22:17 uur lokale tijd in Amsterdam gearriveerd. De vervoerder voert aan dat de passagier heeft afgezien van dat aanbod en heeft verzocht omgeboekt te worden naar vlucht LH1022 met eindbestemming Brussel.
5.4.
De passagier stelt echter dat de luchthaven van Amsterdam moet worden beschouwd als de eindbestemming, nu de oorspronkelijke boardingpass van de passagier deze luchthaven als eindbestemming heeft. De passagier betwist dat de vervoerder haar een stoel aan boord van vlucht LH1002 heeft aangeboden. Volgens de passagier heeft de vervoerder haar een overnachting op Frankfurt aangeboden, waarna zij de volgende dag met een vlucht naar Amsterdam kon worden vervoerd. Tevens heeft de vervoerder daarbij als optie gegeven om de passagier om te boeken naar een vlucht naar Brussel die op 4 mei 2018 in de avond zou worden uitgevoerd, aldus de passagier. Deze vlucht is op 4 mei 2018 om 20:35 uur lokale tijd in Brussel gearriveerd. De passagier heeft voor deze optie gekozen. De passagier stelt dat de eindbestemming, ondanks de omboeking naar een vlucht naar Brussel, onveranderd is gebleven.
5.5.
Volgens artikel 2 onder h van de Verordening, is een eindbestemming de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht. Naar het oordeel van de kantonrechter doet het er bij de uitleg van dit artikel niet toe welke alternatieve vlucht door de vervoerder is aangeboden. Wel kan een rol spelen in hoeverre de passagier heeft verzocht om een alternatieve vlucht naar een andere eindbestemming. De passagier heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij zelf heeft verzocht om een alternatieve vlucht naar Brussel. Dit vormt een aanwijzing dat de vervoerder met de passagier is overeengekomen dat de bestemming van haar laatste vlucht, op kosten van de luchtvaartmaatschappij, gewijzigd zou worden van Amsterdam naar Brussel. Indien moet worden aangenomen dat Brussel de (nieuwe) eindbestemming van de passagier was, moet de vordering van de passagier alleen al daarom worden afgewezen, nu niet in geschil is dat de passagier met 2 uur vertraging te Brussel is aangekomen. Daarbij kan het beroep op artikel 5 lid 1 sub c van de Verordening van de passagier niet slagen, nu de vlucht niet is geannuleerd.
5.6.
Indien zou worden geoordeeld dat de overeengekomen eindbestemming niet is gewijzigd en dat Amsterdam - ook na acceptatie door de passagier tot omboeking naar een vlucht naar Brussel – de eindbestemming is gebleven, komt de vordering van de passagier evenmin voor toewijzing in aanmerking. De passagier stelt dat zij na haar aankomst te Brussel met de auto is doorgereisd naar Amsterdam, waar zij op of omstreeks 22:25 uur is aangekomen. De vervoerder heeft dit gemotiveerd betwist. Hier tegenover heeft de passagier in het geheel niet onderbouwd dat zij daadwerkelijk met de auto dan wel met ander vervoer van Brussel naar Amsterdam is gereden. Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming, of dit nu Brussel of Amsterdam was, is aangekomen.
5.7.
De conclusie is dat de vordering van de passagier dient te worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 en tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter