In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa AG. De passagier, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., had een vordering ingesteld wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Costa Rica naar Amsterdam, met een tussenstop in Frankfurt. Door vertraging van de eerste vlucht miste de passagier de aansluitende vlucht naar Amsterdam en werd omgeboekt naar een alternatieve vlucht naar Brussel. De passagier vorderde compensatie van € 300,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers.
De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat Brussel de nieuwe eindbestemming was, aangezien de passagier zelf had verzocht om omboeking naar de vlucht naar Brussel. De kantonrechter oordeelde dat de passagier onvoldoende had aangetoond dat zij met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen. De rechter concludeerde dat, zelfs als Amsterdam de oorspronkelijke eindbestemming was gebleven, de passagier niet had bewezen dat zij met meer dan drie uur vertraging in Amsterdam was aangekomen. Daarom werd de vordering van de passagier afgewezen en werd zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor passagiers om hun claims goed te onderbouwen, vooral in gevallen van omboeking en wijziging van eindbestemming. De rechter bevestigde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor compensatie, omdat de passagier niet had aangetoond dat zij met een significante vertraging op de eindbestemming was aangekomen.