ECLI:NL:RBNHO:2022:8919

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
21/1273
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van boetes opgelegd voor overtredingen van de Meststoffenwet door een veehouderij

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 15 september 2022, wordt het beroep van eiseres, een veehouderij, tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beoordeeld. Eiseres had meerdere boetes opgelegd gekregen voor overtredingen van de Meststoffenwet, waaronder het niet naleven van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en het niet naar waarheid aanmelden van een bedrijf ter registratie. De rechtbank oordeelt dat de Minister terecht de lage gebruiksnorm van 170 kg stikstof per hectare heeft gehanteerd, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor derogatie. De rechtbank vernietigt het besluit van de Minister voor zover het de hoogte van de boetes betreft, en stelt het totale boetebedrag vast op € 43.751,20, na matiging vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de landbouwer bij het naleven van de Meststoffenwet en de gevolgen van administratieve fouten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1273

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen

[V.O.F.] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Stehouwer),
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder
(gemachtigden: mr. J.H. Eleveld en mr. M. Leegsma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder om meerdere boetes op te leggen voor het overtreden van de Meststoffenwet.
Met het bestreden besluit van 8 februari 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Het boetebedrag is verlaagd.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de vertegenwoordiger van eiseres, [naam 1] , de gemachtigde van eiseres, de adviseur van eiseres, ing. [naam 2] van [bedrijf 1] BV Adviesbureau, en de gemachtigden van verweerder.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze tweede termijn ook niet gehaald en partijen bericht uiterlijk 15 september 2022 uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres exploiteert een veehouderij te [woonplaats] . [1] Op ditzelfde adres is ook gevestigd: eenmanszaak [bedrijf 2] . [2] Op 12 november 2015 zijn beide bedrijven ondergebracht in de vennootschap van eiseres. Toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) hebben op 10 december 2018 het bedrijf van eiseres gecontroleerd op naleving van de Meststoffenwet (Msw) in 2017. Tijdens de controle zijn meerdere overtredingen geconstateerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 22 februari 2019 (hierna: het NVWA-rapport).
2. Verweerder heeft in verband met de geconstateerde overtredingen eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 50.057,- vanwege:
- Feitcode M700: het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen met 7.151 kg stikstof (€ 7,- x 7.151 kg).
Verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres in 2017 niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor derogatie, zodat de jaarlijkse gebruiksnorm niet 250 kg stikstof per hectare was, maar 170 kg stikstof per hectare.
Daarnaast heeft verweerder eiseres een aantal administratieve boetes opgelegd met een totaalbedrag van € 4.650,- vanwege:
  • Feitcode M111: het niet naar waarheid aanmelden van een bedrijf ter registratie door de landbouwer (€ 300,-);
  • Feitcode M116: het niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per bedrijf door de landbouwer (€ 300,-);
  • Feitcode M123: het niet naar waarheid verstrekken van de gevraagde gegevens door de landbouwer (€ 300,-);
  • Feitcode M528: het niet of niet op juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen (€ 450,- = 3 x € 300,- - 50% matiging vanwege eerste keer);
  • Feitcode M316: het niet invullen van gegevens op een vervoersbewijs dierlijke meststoffen of een bij het vervoersbewijs behorende bijlage door de leverancier, de vervoerder en de afnemer (€ 450,- = 3 x € 300,- - 50% matiging vanwege eerste keer); en
  • Feitcode M303: het niet naar waarheid opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder, de leverancier of afnemer (€ 2.850,- = 19 x € 300,- - 50% matiging vanwege eerste keer).
Vanwege overschrijding van de redelijke termijn tussen het opmaken van het NVWA-rapport en het opleggen van de boetes heeft verweerder het boetebedrag voor overschrijding van de gebruiksnorm gematigd met 10% met een maximum van € 2.500,- tot een bedrag van € 47.557,- (€ 50.057,- minus € 2.500,-) en het totaalbedrag van de administratieve boetes gematigd met 10% tot een bedrag van € 4.185,- (90% van € 4.650,-).
Het totale boetebedrag dat aan eiseres is opgelegd komt op: € 51.742,- (€ 47.557,- plus € 4.185,-).

Wet- en regelgeving

3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Boete voor het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen (feitcode M700)
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de boete kon en mocht opleggen. Dit doet zij aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Eiseres betwist dat de gebruiksnorm is overschreden. In dat kader stelt eiseres dat verweerder is uitgegaan van een verkeerde (te lage) gebruiksnorm. Ook stelt eiseres dat verweerder de mestvoorraden onjuist heeft vastgesteld en uit is gegaan van een onjuiste oppervlakte aan landbouwgrond, waardoor de berekening van gebruikte hoeveelheid dierlijke meststoffen onjuist is.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de lage norm heeft gehanteerd en dat de gebruikte hoeveelheid dierlijke meststoffen juist is berekend. De bestuurlijke boete van € 50.057,- vanwege het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen met 7.151 kg stikstof mocht daarom aan eiseres worden opgelegd. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang.
Het toetsingskader
5.1
In de Msw staat dat het verboden is in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen. Dit verbod geldt niet, indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen én de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen niet overschrijdt. Voor de toepassing van deze gebruiksnormen wordt de hoeveelheid op of in de bodem gebrachte meststoffen geacht gelijk te zijn aan de uitkomst van de volgende som, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat dan wel stikstof:
Op het bedrijf geproduceerde + aangevoerde + per saldo uit opslag gekomen – afgevoerde (dierlijke) meststoffen. De bestuurlijke boete bedraagt € 7,- per kilogram stikstof waarmee de gebruiksnorm dierlijke meststoffen is overschreden.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) blijkt uit de artikelen 7 en 8 van de Msw en uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)” [3] dat het systeem van normstelling, waarin de wetgever bij de invoering van de gebruiksnormen heeft voorzien, uitgaat van een algeheel verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen, waaraan de veehouder die meststoffen heeft gebruikt slechts kan ontkomen als aan de voorwaarden voor opheffing van het verbod is voldaan. Om een geslaagd beroep op de opheffing van het verbod te kunnen doen, ligt het op de weg van degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen om feiten te stellen en materiaal aan te dragen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of aannemelijk is dat de gebruiksnormen niet door hem zijn overschreden. De weg waarlangs dit geschiedt ligt in zoverre vast dat de wet niet alleen regelt aan de hand van welke elementen wordt bepaald hoeveel stikstof of fosfaat op of in de bodem is gebracht, maar bovendien de veehouder de verplichting oplegt om, mede ten behoeve daarvan, bepaalde gegevens over de meststoffenhuishouding van het landbouwbedrijf te administreren en over te leggen. Een en ander neemt niet weg dat de veehouder aan de hand van alternatieve gegevens en bepalingswijzen die voldoende zijn onderbouwd en betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen dienen, aannemelijk kan maken dat de gebruiksnormen niet zijn overschreden. Dat degene die in weerwil van het algehele verbod van artikel 7 van de Msw meststoffen op of in landbouwgrond brengt, dient te verantwoorden dat hij de voor het desbetreffende jaar geldende gebruiksnorm(en) niet overschrijdt, laat onverlet dat de minister, indien hij ter zake een bestuurlijke boete wil opleggen, op basis van concrete feiten en omstandigheden dient aan te tonen dat de overtreding is begaan. [4]
De gehanteerde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen - derogatie
5.2.1
Eiseres heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een overtreding ten aanzien van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, omdat voor haar de norm geldt van 250 kg stikstof per hectare grond. Eiseres heeft namelijk sinds 2014 een derogatievergunning op grond waarvan deze (hogere) norm geldt en een derogatievergunning kan niet worden ingetrokken. De Msw biedt daarvoor geen mogelijkheden en in de vergunning zelf staan ook geen mogelijkheden genoemd. Uitgangspunt moet dan ook zijn de gebruiksnorm van 250 kg en niet die van 170 kg stikstof per hectare. Eiseres stelt dat zij binnen deze norm is gebleven en er dus geen sprake is van een overtreding.
5.2.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres is gecontroleerd op naleving van de Msw in 2017. Anders dan eiseres stelt, was er in 2017 (nog) geen sprake van een vergunningstelsel. Ingevolge artikel 25 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: de Uitvoeringsregeling), zoals deze geldig was in 2017, gold er toen nog een jaarlijkse meldplicht. Dat betekent dat eiseres in 2017 niet in het bezit kan zijn geweest van een derogatievergunning op grond waarvan voor 2017 de hogere norm van 250 kilogram per hectare geldt.
5.2.3
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Msw is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, 170 kg stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
Op grond van artikel 24, eerste lid van de Uitvoeringsregeling is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de Msw, 250 kg stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is.
Op grond van het derde lid van dit artikel is de in het eerste lid bedoelde gebruiksnorm uitsluitend van toepassing:
Op dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren; en
Indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 27 en 27a.
5.2.4
Eiseres heeft zich aangemeld om in 2017 gebruik te mogen maken van de hogere gebruiksnorm van 250 kg stikstof per hectare. Eén van de voorwaarden voor het gebruikmaken van deze ruimere norm is dat eiseres de gebruiksnormen dierlijke meststoffen niet overschrijdt [5] . Tijdens de controle is gebleken dat eiseres in 2017 de gebruiksnormen dierlijke meststoffen wel heeft overschreden. Uit artikel 27c van de Uitvoeringsregeling, zoals deze geldig was in 2017, volgt dat indien niet voldaan wordt aan elk van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 25, 27, en 27a van de Uitvoeringsregeling de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Msw van toepassing is. Omdat eiseres in 2017 niet voldeed aan alle voorwaarden genoemd in de artikelen 25, 27 en 27a, mocht verweerder bij de berekening van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen uitgaan van de reguliere gebruiksnorm van 170 kg stikstof per hectare. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte van de lage norm is uitgegaan slaagt dus niet.
Voorraad (uit opslag gekomen) dierlijke meststoffen
5.3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de hoeveelheid op of in de bodem gebrachte dierlijke meststoffen verkeerd heeft berekend. Verweerder heeft namelijk de mestvoorraden onjuist vastgesteld. Eiseres stelt dat de gehalten van eind 2016, die worden gehanteerd als uitgangpunt voor de gehalten van de beginvoorraad van 2017, geen representatief beeld geven, omdat de mest toen (in augustus 2016) was vermengd met krachtvoer, wat hogere gehalten fosfaat en stikstof als gevolg heeft gehad. Volgens eiseres had verweerder uit moeten gaan van gegevens van de in 2017 afgevoerde mest bij de berekening van de gehalten in de beginvoorraad van dat jaar, omdat de beginvoorraad immers ook in 2017 is afgevoerd. Wat betreft de eindvoorraad van 2017 had verweerder volgens eiseres uit moeten gaan van de in 2018 afgevoerde mest.
5.3.2
Verweerder is bij de beginvoorraad dierlijke meststoffen uitgegaan van de gemiddelde geanalyseerde stikstof- en fosfaatgehalten in het jaar 2016 van 4,24 kg fosfaat per ton en 7,57 kg stikstof per ton. Dit gemiddelde is geanalyseerd op basis van twee vrachten die in 2016 zijn bemonsterd. Daarbij is rekening gehouden met de door eiseres op het formulier aanvullende gegevens landbouwbedrijven: meststoffen en dieren 2016 opgegeven tonnage dierlijke mest van 700 ton.
Voor de eindvoorraad dierlijke meststoffen is verweerder uitgegaan van de gemiddelde geanalyseerde gehalten in 2017 van 3,46 kg fosfaat per ton en 6,88 kg stikstof per ton. Dit gemiddelde is geanalyseerd op basis van 17 vrachten die zijn bemonsterd. Daarbij is rekening gehouden met het door eiseres opgegeven tonnage dierlijke mest van 600 ton.
5.3.3
De rechtbank overweegt als eerste dat – anders dan eiseres heeft gesteld – de vaststelling van de mestvoorraden niet is gebaseerd op het boetebeleid uit 2019, maar op artikel 94 van de Uitvoeringsregeling.
Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling wordt het stikstof- en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna: het Besluit), bepaald op basis van de best beschikbare gegevens. De best beschikbare gegevens worden, zo blijkt uit de toelichting van artikel 94 van de Uitvoeringsregeling, verkregen door de gehele voorraad mest te bemonsteren en te analyseren op dezelfde manier als bij aan- en afvoer van de mest. Niet in geschil is dat eiseres in 2017 niet de gehele voorraad heeft bemonsterd en geanalyseerd. Omdat de analysegegevens van de gehele voorraad niet beschikbaar waren, is de rechtbank van oordeel dat verweerder gebruik heeft mogen maken van de berekening van het (gewogen) gemiddelde van de stikstof- en fosfaatgehaltes die eerder bepaald zijn aan de hand van de bemonstering en analyse van de in 2016 (voor de beginvoorraad) en 2017 (voor de eindvoorraad) van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen. De enkele stelling van eiseres dat de analysegegevens niet representatief waren is onvoldoende om te oordelen dat verweerder de voorraden onjuist heeft berekend. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat de gehanteerde gegevens niet representatief waren. Eiseres heeft haar stelling echter niet nader onderbouwd aan de hand van alternatieve gegevens en bepalingswijzen die voldoende betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen dienen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Oppervlakte landbouwgrond
5.4.1
Eiseres heeft aangevoerd dat de oppervlakte landbouwgrond vergroot moet worden van 76,07 hectare naar 76,15 hectare landbouwgrond.
5.4.2
Verweerder heeft de door eiseres opgegeven percelen aan de hand van de door eiseres bij de zienswijze overgelegde GPS-meting opnieuw gecontroleerd en beoordeeld. Na deze controle is de totale landbouwgrond bepaald op 76,07 hectare. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in beroep niet aannemelijk gemaakt dat de oppervlakte landbouwgrond groter zou moeten zijn dan verweerder na de controle heeft bepaald. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5.5
De rechtbank stelt vast dat de overige aspecten van de berekening - zoals opgenomen onder rechtsoverweging 5.1 - niet in geschil zijn. De totale gebruikte hoeveelheid stikstof in dierlijke meststof komt dan neer op: 25.900 kg (geproduceerd) + 0 kg (aanvoer) + 2.171 kg (per saldo uit opslag gekomen) – 7,987 kg (afgevoerd) = 20.084 kg. Verweerder is echter - ten voordele van eiseres - uitgegaan van een totale gebruikte hoeveelheid van 20.083 kg. Uitgaande van een oppervlakte van 76,07 (x 170 kg) hectare mocht eiseres 12.932 kg stikstof in dierlijke meststoffen gebruiken. Dit komt neer op een overschrijding van de norm met 7.151 kg. Uitgaande van € 7,- boete per kilogram komt dit neer op een boetebedrag van € 50.057,-. De rechtbank oordeelt dat de boete terecht en conform het boetebedrag is opgelegd.
Administratieve boetes
6. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de opgelegde administratieve boetes met feitcode M116, M123, M316 en M528 niet in geschil zijn. In geschil zijn enkel nog de administratieve boetes met de feitcode M111: het niet naar waarheid aanmelden van een bedrijf ter registratie door de landbouwer en M303: het niet naar waarheid opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder, de leverancier of afnemer. Alleen deze zullen hieronder worden besproken.
M111: het niet naar waarheid aanmelden van een bedrijf ter registratie door de landbouwer
6.1.1
Verweerder heeft deze administratieve boete opgelegd, omdat eiseres volgens verweerder ten onrechte een UBN-nummer heeft aangemaakt voor [bedrijf 2] en daarmee het bedrijf niet naar waarheid heeft aangemeld. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat eiseres de dieren van [bedrijf 2] had moeten registreren onder [V.O.F.] of de dieren gescheiden had moeten houden.
6.1.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze administratieve boete geschrapt moet worden, omdat in de bezwaarfase duidelijk is geworden dat geen sprake van is van een overtreding.
6.1.3
De grondslag voor deze boete is te vinden in artikel 31 van het Besluit. Hierin is de verplichting neergelegd dat de landbouwer elk van zijn bedrijven afzonderlijk ter registratie meldt bij verweerder. De landbouwer moet gegevens verstrekken over de locatie van het bedrijf, de tenaamstelling, de rechtsvorm, de aard en de samenstelling van het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf voert, en de toegepaste huisvestingssystemen.
6.1.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft aangetoond dat sprake is van een overtreding van artikel 31 van het Besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat mevrouw [naam 3] in eerste instantie een eigen bedrijf is gestart (met eigen KvK-nummer en UBN-nummer), ten behoeve van het mesten van [runderras] -runderen. In 2015 is dit bedrijf opgegaan in eiseres. Eiseres heeft dit aangetoond met een vennootschapsovereenkomst. Dat eiseres ten onrechte een bedrijf ( [bedrijf 2] ) heeft aangemeld is dus onjuist. Dit bedrijf bestond eerst op zichzelf (met het daarbij behorende UBN-nummer) en is later in eiseres opgegaan. Eiseres heeft vervolgens in 2017 ten behoeve van haar onderneming de gegevens aangeleverd als in artikel 31 van het Besluit opgenomen. Nu niet is aangetoond dat sprake is van een overtreding van artikel 31 van het Besluit is de boete van € 300,- onterecht opgelegd. Deze beroepsgrond slaagt.
M303: het niet naar waarheid opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder, de leverancier of afnemer
6.2.1
De grondslag voor deze boete is te vinden in artikel 53, tweede en derde lid, en artikel 54 van het Besluit. Hierin is bepaald dat de leverancier en de afnemer er ieder voor zijn deel, en de vervoerder voor het geheel, zorg voor dragen dat het vervoersbewijs overeenkomstig de krachtens artikel 54 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend. Het vervoersbewijs bevat in ieder geval gegevens over het soort meststoffen.
In artikel 61, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling is bepaald dat als zich ter zake van het vervoer één of meer van de in bijlage F, onderdeel B, vermelde omstandigheden voordoen, de hiermee corresponderende codes terstond bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs worden ingevuld. Code 73 geeft een uitzondering aan op de verwerkingsplicht bij een huisvestingssysteem met strorijke mest.
6.2.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze administratieve boete ten onrechte is opgelegd, omdat zij niet de overtreder is. Eiseres had de vervoerder gemachtigd om namens haar de vervoersbewijzen in te vullen en te ondertekenen. De vervoerder heeft op de vervoersbewijzen dierlijke meststoffen (VDM’s) ten onrechte code 73 (strorijke mest) ingevuld. Deze fout mag eiseres niet worden aangerekend. Ook heeft eiseres erop gewezen dat er geen opzet in het spel kan zijn, omdat er geen voordeel te behalen was met het invullen van de onjuiste code. Er is slechts sprake van een slordigheid. Hierom moet de boete worden gematigd.
6.2.3
Ter zitting heeft eiseres nog naar voren gebracht dat zij - ten behoeve van de [runderras] -runderen - het recht (een vrijstelling) heeft om code 73 te voeren. Omdat zij een gemengd bedrijf heeft geldt die vrijstelling ook voor eiseres in zijn geheel. Dit is door verweerder weersproken. Volgens verweerder wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat 90% van de fosfaatproductie die wordt geproduceerd is gehuisvest in een huisvestingssysteem met een hoog gehalte aan organische stof in de vorm van stro [6] . Volgens verweerder moet hier gekeken worden naar eiseres in zijn geheel en niet naar de afzonderlijke bedrijfstakken. Binnen het bedrijf van eiseres in zijn geheel wordt maar 46,67% van de mest op deze wijze gehuisvest. Hiermee wordt dus niet voldaan aan de norm voor het voeren van code 73. De rechtbank kan verweerder volgen in deze redenering dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om code 73 te mogen voeren.
Ter zitting heeft eiseres ook nog aangevoerd dat zij een alternatieve werkwijze hanteert om hetzelfde effect te creëren als bij het toevoegen van stro aan de mest. Eiseres voegt namelijk snoeiafval aan de mest toe. Wat er verder zij van deze werkwijze, vooralsnog geldt dat code 73 alleen mag worden gevoerd als er stro aan de mest wordt toegevoegd, en daarvan is onvoldoende sprake. Ook deze stelling kan er dan ook niet toe leiden dat code 73 terecht is ingevuld op de vervoersbewijzen.
6.2.4
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande van uit dat op 19 vervoersbewijzen ten onrechte code 73 is ingevuld. Uit artikel 53 van het Besluit volgt dat de leverancier ervoor zorgt dat het vervoersbewijs correct wordt ingevuld. Dit heeft eiseres niet gedaan. Deze fout – ook als die fout is gemaakt door de vervoerder – mag eiseres dus wel worden aangerekend. Eiseres is namelijk zelf verantwoordelijk voor haar bedrijfsvoering. Dit houdt onder andere in dat eiseres verantwoordelijk is voor het naar waarheid opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen. Het feit dat eiseres een machtiging heeft afgegeven aan de vervoerder van de mest, maar geen opdracht heeft gegeven om code 73 te vermelden op de vervoersbewijzen betekent niet dat eiseres niet verantwoordelijk is voor het naar waarheid opmaken van de vervoersbewijzen. Eiseres had erop moeten toezien dat de vervoersbewijzen naar waarheid werden opgemaakt.
6.2.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat eiseres in 2017 artikel 53 en 54 van het Besluit heeft overtreden en dat verweerder bevoegd was een bestuurlijke boete op te leggen. Omdat eiseres elke keer afzonderlijk een vervoersbewijs dierlijke meststoffen naar waarheid moet opmaken en eiseres dit 19 keer niet heeft gedaan, heeft verweerder hiervoor ook 19 keer een administratieve boete mogen opleggen.
Matiging van de boetes
7.1
Eiseres heeft aangevoerd dat de opgelegde boetes onvoldoende gematigd zijn en dat de bestuurlijk boete in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat er geen sprake is van verwijtbaarheid en dat er geen economisch voordeel is behaald.
7.2
Ter zake van zijn bevoegdheid om bestuurlijke boetes op te leggen hanteert de minister het ‘boetebeleid Meststoffenwet RVO’. Op grond van het beleid worden op te leggen boetes per overtreden stelsel gematigd in gevallen waarbij tussen de dagtekening van het controlerapport en het opleggen van de bestuurlijke boete meer dan 26 weken zijn verstreken. Verweerder heeft hieraan toepassing gegeven in de beslissing op bezwaar. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn tussen het opmaken van het NVWA-rapport en het opleggen van de boetes heeft verweerder het boetebedrag voor overschrijding van de gebruiksnorm gematigd met 10% met een maximum van € 2.500,- tot een bedrag van € 47.557,- (€ 50.057,- minus € 2.500,-) en het totaalbedrag van de administratieve boetes gematigd met 10% tot een bedrag van € 4.185,- (90% van € 4.650,-). De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk en ziet geen aanleiding voor verdergaande matiging.
7.3
Verweerder heeft het boetebedrag voor overtreding van feitcode 303 met 50% gematigd, omdat het de eerste keer is dat voor het bedrijf van eiseres deze overtreding is geconstateerd. Dat er geen opzet in het spel is geweest en er geen financieel voordeel is behaald is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om de administratieve boete verder te matigen.
7.4
Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat de boeteoplegging wegens bijzondere, individuele omstandigheden, in vergelijking met andere landbouwers onbillijk of onevenredig uitwerkt. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om in de situatie van eiseres tot verdere matiging van de bestuurlijke boetes over te gaan.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op wat is overwogen onder 6.1.1 t/m 6.1.4 is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen voor zover het de hoogte van de boetes betreft.
Het totale bedrag van de administratieve boetes was – na matiging – € 4.185,-. Omdat verweerder ten onrechte een boete - na matiging - van € 270,- heeft opgelegd voor het niet naar waarheid aanmelden van een bedrijf ter registratie door de landbouwer (feitcode M111) moet dit bedrag van het totale boetebedrag worden afgetrokken. Het totale bedrag van de administratieve boetes wordt daarom vastgesteld op € 3.915. Het totale boetebedrag wordt vastgesteld op € 51.472,- (€ 47.557,- + € 3.915,-).
Redelijke termijn
9.1
De rechtbank overweegt tot slot dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is in dit geval gaan lopen op 10 juli 2019, de datum van het voornemen, en eindigde twee jaar later op 10 juli 2021. De redelijke termijn is dus overschreden. Volgens vaste jurisprudentie wordt bij overschrijding van de redelijke termijn in punitieve zaken de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar. [7] De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval (bijvoorbeeld vanwege de ingewikkeldheid van de zaak of het processuele gedrag van partijen) van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank zal om die reden de boetes verder verlagen met 15%.
9.2
Vanwege het overschrijden van de redelijke termijn zal de rechtbank het totale boetebedrag van € 51.472,- daarom matigen met 15% naar € 43.751,20.
De rechtbank acht deze boete passend en geboden.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
11. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door haar gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-. Daarnaast komen de reiskosten – door eiseres gemaakt – ten bedrage van € 22,40 ook voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 8 februari 2021 voor zover het de hoogte van de boetes betreft;
  • stelt het totale boetebedrag vast op € 43.751,20;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.540,40,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter, en mr. drs. J. de Vries en mr. F.K. van Wijk, leden, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Meststoffenwet (geldig in 2017)

Artikel 7

Het is verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.

Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a

Het in artikel 7 gestelde verbod geldt niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:
a. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;

Artikel 9, eerste en tweede lid

1. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, is 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
2. Bij ministeriële regeling kan een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld, die van toepassing is in de gevallen en onder de voorwaarden en beperkingen, bepaald bij de regeling.

Artikel 51

Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7, 9, tweede en derde lid, 11, vijfde lid, 13, vierde lid, 14, eerste lid, 15, 21, eerste lid, 33a, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, 33b, vijfde lid, 33d, eerste lid, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40.

Artikel 57, eerste lid

Ingeval van overtreding van artikel 7 bedraagt de bestuurlijke boete:
€ 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel a, bedoelde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden, vermeerderd met
€ 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel b, bedoelde stikstofgebruiksnorm is overschreden, en vermeerderd met
€ 11 per kilogram fosfaat waarmee de in artikel 8, onderdeel c, bedoelde fosfaatgebruiksnorm is overschreden.

Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (geldig in 2017)

Artikel 31

1. De landbouwer meldt elk van zijn bedrijven afzonderlijk ter registratie aan bij Onze Minister.
2. Ten behoeve van de registratie verstrekt de landbouwer per bedrijf in ieder geval gegevens over:
a. de locaties van het bedrijf;
b. de tenaamstelling of handelsnaam;
c. de rechtsvorm;
d. in voorkomend geval de aard en samenstelling van het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf voert;
e. de toegepaste huisvestingssystemen; en
f. de wijzigingen in de gegevens, bedoeld in de onderdelen a tot en met e.
3. Voor zover de in het tweede lid bedoelde gegevens zijn verstrekt op grond van de Meststoffenwet, de Wet herstructurering varkenshouderij en de Wet verplaatsing mestproductie en niet zijn gewijzigd, behoeven deze niet opnieuw te worden verstrekt. De registratie van deze gegevens geldt als registratie in de zin van het eerste en tweede lid.
4. Voor zover de in het tweede lid bedoelde gegevens worden verstrekt op grond van de krachtens de artikelen 24 en 25 van de Landbouwwet of de artikelen 4, 10 tot en met 14 en 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde regels, behoeven deze niet nogmaals te worden verstrekt. De registratie van deze gegevens geldt als registratie in de zin van het eerste en tweede lid.

Artikel 53

1. Terzake van het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen wordt door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs opgemaakt.
2. De leverancier en de afnemer dragen er ieder voor zijn deel, en de vervoerder voor het geheel, zorg voor dat het vervoersbewijs overeenkomstig de krachtens artikel 54 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
3. Het vervoersbewijs wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en bevat in ieder geval gegevens over:
a. de leverancier, de vervoerder en de afnemer;
b. het tijdstip en de locatie van laden en lossen;
c. de hoeveelheid meststoffen; en
d. het soort meststoffen.
4. De gegevens op het vervoersbewijs worden niet gewijzigd of onleesbaar gemaakt.
5. Terzake van de ondertekening van het vervoersbewijs kunnen de leverancier, de vervoerder en de afnemer elkaar niet machtigen.
6. De op het vervoersbewijs ingevulde gegevens worden op elektronische wijze bij Onze Minister ingediend.
7. De vervoerder bewaart het vervoersbewijs en de leverancier en de afnemer bewaren een afschrift van het vervoersbewijs als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 39 onderscheidenlijk artikel 32.

Artikel 54

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de overige op het vervoersbewijs te vermelden gegevens;
b. de wijze en het tijdstip waarop het vervoersbewijs door de leverancier, de vervoerder en de afnemer wordt opgemaakt en ondertekend;
c. de overige ter zake van een vracht dierlijke meststoffen te verstrekken gegevens;
d. de wijze en het tijdstip waarop de op het vervoersbewijs ingevulde gegevens alsmede de gegevens, bedoeld in onderdeel c, worden ingediend; en
e. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder artikel 53 geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is.

Artikel 68

1. De op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld aangevoerde hoeveelheid meststoffen, de van een bedrijf of onderneming afgevoerde hoeveelheid meststoffen en de binnen een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld vervoerde hoeveelheid meststoffen worden bepaald op basis van het gewicht of het volume en het stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.
2. De in enig kalenderjaar op een bedrijf per saldo uit opslag gekomen hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald door de aan het eind van het voorgaande kalenderjaar op het bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen te verminderen met de aan het eind van desbetreffend kalenderjaar op het bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen.
3. De op een bedrijf waar dierlijke meststoffen worden geproduceerd opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald op basis van het zo nauwkeurig mogelijk bepaalde gewicht van de dierlijke meststoffen en het zo nauwkeurig mogelijk bepaalde stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.
4. De op een bedrijf als bedoeld in het derde lid opgeslagen hoeveelheid overige meststoffen wordt bepaald op basis van het gewicht of het volume en het stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.
5. De op een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of op een bedrijf waar geen dierlijke meststoffen worden geproduceerd opgeslagen hoeveelheid meststoffen wordt bepaald op basis van het gewicht of het volume en het stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.

Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (geldig in 2017)

Artikel 24

1. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet, is 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is.
2. In afwijking van het eerste lid, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet 230 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke mest beschikbaar is, indien de landbouwgrond is gelegen op zand- of lössgrond, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant of Limburg.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde gebruiksnormen zijn uitsluitend van toepassing:
a. op dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren; en
b. indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 27 en 27a.

Artikel 25

1. Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, worden toegepast, meldt de landbouwer het bedrijf voor de toepassing van artikel 24, eerste en tweede lid, aan bij de minister.
2. Met de melding verklaart de landbouwer dat hij de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 8 van de wet, de bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 9 in samenhang met de hoofdstukken IV, VI en X van het besluit gestelde regels, de artikelen 4b en 8a van het Besluit gebruik meststoffen en de voorschriften die uit hoofde van deze paragraaf aan hem worden gesteld naleeft.
3. De landbouwer voldoet aan de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 8 van de wet, de bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 9 in samenhang met de hoofdstukken IV, VI en X van het besluit gestelde regels en de artikelen 4b en 8a van het Besluit gebruik meststoffen.
4. De landbouwer betaalt ten behoeve van ’s Rijks kas een geldsom ter dekking van de kosten die samenhangen met monitoringswerkzaamheden, bedoeld in artikel 8 van de derogatiebeschikking, ter hoogte van het bij zijn oppervlakte landbouwgrond behorende tarief, bedoeld in Bijlage Ad. Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, stelt de landbouwer door middel van het afgeven van een machtiging tot betaling de minister in staat dit bedrag te innen.
5. In het kalenderjaar waarin de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, worden toegepast, wordt gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september ten minste tachtig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, onafgebroken beteeld met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer.
6. De landbouwer gebruikt geen fosfaat uit kunstmest.
7. De landbouwer verleent desgevraagd zijn medewerking aan monitoringswerkzaamheden als bedoeld in artikel 8 van de derogatiebeschikking, in opdracht van de minister of de Minister van Infrastructuur en Milieu.
8. Na de melding, bedoeld in het eerste lid, kan de landbouwer het bedrijf tot 16 mei afmelden voor de toepassing van artikel 24, eerste en tweede lid, zonder dat de geldsom, bedoeld in het vierde lid, in rekening wordt gebracht.

Artikel 27

1. De landbouwer stelt vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, voor het desbetreffende jaar een bemestingsplan op dat voldoet aan artikel 5, vierde en vijfde lid, van de derogatiebeschikking.
2. De landbouwer herziet het bemestingsplan uiterlijk zeven dagen nadat zich een wijziging in de landbouwpraktijk heeft voorgedaan, indien dat noodzakelijk is om de consistentie van het bemestingsplan te waarborgen.
3. De landbouwer bewaart het bemestingsplan als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit.
4. De landbouwer houdt een meststoffenregister bij dat voldoet aan artikel 5, zevende lid, van de derogatiebeschikking.
5. De landbouwer verstrekt elk kalenderjaar uiterlijk op 31 januari aan de minister gegevens uit het meststoffenregister.
6. De landbouwer bewaart het meststoffenregister als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit.

Artikel 27a

1. Ten hoogste vier jaren voorafgaand aan 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, zijn de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vastgesteld en vastgelegd in een analyserapport door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
2. Het laboratorium stelt de fosfaattoestand van de bodem vast door middel van bemonstering en analyse van de bodem van de desbetreffende percelen overeenkomstig artikel 103a, eerste tot en met derde lid.
3. De landbouwer bewaart het analyserapport als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit.
4. Indien een perceel door de landbouwer in gebruik wordt genomen na 1 februari en vóór 16 mei van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, vindt de waardevaststelling, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 7 dagen na de ingebruikname plaats.

Artikel 27c

Indien niet wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 27 en 27a, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet van toepassing.

Artikel 61

1. Uiterlijk bij het laden van de dierlijke meststoffen worden de onderdelen 1, 3a, met uitzondering van het CMR-nummer, 3b, met uitzondering van de postcode van de losplaats en de datum en het tijdstip van het lossen, en 3c, met uitzondering van de code van het laboratorium, de code monsternemer en de kilogrammen fosfaat en stikstof, van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevuld en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier ondertekend.
2. Uiterlijk bij het lossen van de dierlijke meststoffen worden onderdeel 3b, voor zover dit betrekking heeft op de postcode van de losplaats en op de datum en het tijdstip van het lossen, en onderdeel 5 van het op die vracht betrekking hebbende en overeenkomstig het eerste lid ingevulde vervoersbewijs ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de vervoerder en de afnemer ondertekend.
3. Bij het invullen van de mestcode bij onderdeel 1 van het vervoersbewijs wordt gebruik gemaakt van de codes die voor de desbetreffende mestsoort zijn opgenomen in bijlage I.
4. Indien zich ter zake van het vervoer één of meer van de in bijlage F, onderdeel B, vermelde omstandigheden voordoen, worden de hiermee corresponderende codes terstond bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs ingevuld.
5. In zoverre in afwijking van de voorgaande leden, kunnen de gegevens op het vervoersbewijs worden vermeld door het printen van deze gegevens in een aan de invulvelden gerelateerde volgorde binnen de daarvoor op het vervoersbewijs bestemde vrije ruimte.

Artikel 62

In zoverre in afwijking van artikel 61, eerste en tweede lid:
a. wordt, indien de weging van de dierlijke meststoffen na het laden van het transportmiddel plaatsvindt, terstond na de weging bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het nettogewicht van de dierlijke meststoffen ingevuld;
b. wordt, indien de weging van de dierlijke meststoffen bij het laden van het transportmiddel plaatsvindt, bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het geschat gewicht niet ingevuld;
c. wordt, indien de vracht uit vaste mest bestaat, bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het combinatienummer niet ingevuld;
d. wordt, indien de vracht uit vaste mest bestaat en de bemonstering van de vracht na het laden plaatsvindt, terstond na de bemonstering bij onderdeel 3c van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking ingevuld;
e. kan bij onderdeel 3c, uiterlijk tot het moment waarop het uit de vracht genomen monster overeenkomstig artikel 80 aan het in dat artikel bedoelde laboratorium wordt verzonden, worden ingevuld of met het uit de vracht genomen monster een mengmonster samengesteld kan worden;
f. worden, indien de hoeveelheid van de dierlijke meststoffen ingevolge de artikelen 84 tot en met 91 wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, bij onderdeel 3b en bij onderdeel 3c van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het nettogewicht van de dierlijke meststoffen, het combinatienummer, de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking en de code van het laboratorium niet ingevuld;
g. behoeft, indien de dierlijke meststoffen buiten Nederland worden gebracht, het vervoersbewijs dierlijke meststoffen niet door de afnemer te worden ondertekend;
h. behoeft in het geval, bedoeld in de artikelen 50, zesde lid, en 45, negende lid, bij de onderdelen 3a en 5 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het relatienummer niet ingevuld te worden;
i. behoeft het relatienummer bij de onderdelen 3a en 5 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen niet ingevuld te worden, indien de afnemer geen bedrijf of onderneming voert in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld.

Artikel 94

1. Het gewicht van de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, derde lid, van het besluit, wordt bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen.
2. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, derde lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de best beschikbare gegevens.
3. Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op een intermediaire onderneming opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, vijfde lid, van het besluit, komt overeen met de onderscheiden hoeveelheden die met gebruikmaking van het in artikel 46, eerste lid, genoemde formulier, respectievelijk in artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers zijn berekend.
4. Onverminderd het eerste tot en met het derde lid, is de aan het begin van het kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, gelijk aan de aan het einde van het voorafgaande kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen.

Voetnoten

1.[V.O.F.] wordt gevoerd door vennoten: [naam 1] en W.J.M. [naam 3] en is bij verweerder geregistreerd onder relatienummer 204895723 en UBN 359902. Daarnaast staan er runderen van eiseres geregistreerd op UBN 6198947 op het adres Oudijk 23 te Westwoud. Daar huurt eiseres een stal en draagt de heer Wever zorg voor de verzorging van de runderen.
2.Eenmanszaak [bedrijf 2] wordt gevoerd door W.J.M. [naam 3] en is bij verweerder geregistreerd onder relatienummer 203663394 en UBN 6420842.
3.Kamerstukken II, 2004-2005, 29 930, nr. 3, blz. 67-72 en 112-113.
4.Zie CBb 18 december 2018, ECLI:NL:CBB:2018:653.
5.Dit volgt uit artikel 25, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling.
6.Als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onder d, onder 5, van de Meststoffenwet
7.Zie CBb 16 januari 2017, ECLI:NL:CBB:2017:32.