5.2Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) blijkt uit de artikelen 7 en 8 van de Msw en uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)”dat het systeem van normstelling, waarin de wetgever bij de invoering van de gebruiksnormen heeft voorzien, uitgaat van een algeheel verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen, waaraan de veehouder die meststoffen heeft gebruikt slechts kan ontkomen als aan de voorwaarden voor opheffing van het verbod is voldaan. Om een geslaagd beroep op de opheffing van het verbod te kunnen doen, ligt het op de weg van degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen om feiten te stellen en materiaal aan te dragen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of aannemelijk is dat de gebruiksnormen niet door hem zijn overschreden. De weg waarlangs dit geschiedt ligt in zoverre vast dat de wet niet alleen regelt aan de hand van welke elementen wordt bepaald hoeveel stikstof of fosfaat op of in de bodem is gebracht, maar bovendien de veehouder de verplichting oplegt om, mede ten behoeve daarvan, bepaalde gegevens over de meststoffenhuishouding van het landbouwbedrijf te administreren en over te leggen. Een en ander neemt niet weg dat de veehouder aan de hand van alternatieve gegevens en bepalingswijzen die voldoende zijn onderbouwd en betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen dienen, aannemelijk kan maken dat de gebruiksnormen niet zijn overschreden. Dat degene die in weerwil van het algehele verbod van artikel 7 van de Msw meststoffen op of in landbouwgrond brengt, dient te verantwoorden dat hij de voor het desbetreffende jaar geldende gebruiksnorm(en) niet overschrijdt, laat onverlet dat de minister, indien hij ter zake een bestuurlijke boete wil opleggen, op basis van concrete feiten en omstandigheden dient aan te tonen dat de overtreding is begaan.
De gehanteerde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen - derogatie
5.2.1Eiseres heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een overtreding ten aanzien van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, omdat voor haar de norm geldt van 250 kg stikstof per hectare grond. Eiseres heeft namelijk sinds 2014 een derogatievergunning op grond waarvan deze (hogere) norm geldt en een derogatievergunning kan niet worden ingetrokken. De Msw biedt daarvoor geen mogelijkheden en in de vergunning zelf staan ook geen mogelijkheden genoemd. Uitgangspunt moet dan ook zijn de gebruiksnorm van 250 kg en niet die van 170 kg stikstof per hectare. Eiseres stelt dat zij binnen deze norm is gebleven en er dus geen sprake is van een overtreding.
5.2.2De rechtbank stelt vast dat eiseres is gecontroleerd op naleving van de Msw in 2017. Anders dan eiseres stelt, was er in 2017 (nog) geen sprake van een vergunningstelsel. Ingevolge artikel 25 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: de Uitvoeringsregeling), zoals deze geldig was in 2017, gold er toen nog een jaarlijkse meldplicht. Dat betekent dat eiseres in 2017 niet in het bezit kan zijn geweest van een derogatievergunning op grond waarvan voor 2017 de hogere norm van 250 kilogram per hectare geldt.
5.2.3Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Msw is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, 170 kg stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
Op grond van artikel 24, eerste lid van de Uitvoeringsregeling is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de Msw, 250 kg stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is.
Op grond van het derde lid van dit artikel is de in het eerste lid bedoelde gebruiksnorm uitsluitend van toepassing:
Op dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren; en
Indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 27 en 27a.
5.2.4Eiseres heeft zich aangemeld om in 2017 gebruik te mogen maken van de hogere gebruiksnorm van 250 kg stikstof per hectare. Eén van de voorwaarden voor het gebruikmaken van deze ruimere norm is dat eiseres de gebruiksnormen dierlijke meststoffen niet overschrijdt. Tijdens de controle is gebleken dat eiseres in 2017 de gebruiksnormen dierlijke meststoffen wel heeft overschreden. Uit artikel 27c van de Uitvoeringsregeling, zoals deze geldig was in 2017, volgt dat indien niet voldaan wordt aan elk van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 25, 27, en 27a van de Uitvoeringsregeling de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Msw van toepassing is. Omdat eiseres in 2017 niet voldeed aan alle voorwaarden genoemd in de artikelen 25, 27 en 27a, mocht verweerder bij de berekening van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen uitgaan van de reguliere gebruiksnorm van 170 kg stikstof per hectare. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte van de lage norm is uitgegaan slaagt dus niet.
Voorraad (uit opslag gekomen) dierlijke meststoffen
5.3.1Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de hoeveelheid op of in de bodem gebrachte dierlijke meststoffen verkeerd heeft berekend. Verweerder heeft namelijk de mestvoorraden onjuist vastgesteld. Eiseres stelt dat de gehalten van eind 2016, die worden gehanteerd als uitgangpunt voor de gehalten van de beginvoorraad van 2017, geen representatief beeld geven, omdat de mest toen (in augustus 2016) was vermengd met krachtvoer, wat hogere gehalten fosfaat en stikstof als gevolg heeft gehad. Volgens eiseres had verweerder uit moeten gaan van gegevens van de in 2017 afgevoerde mest bij de berekening van de gehalten in de beginvoorraad van dat jaar, omdat de beginvoorraad immers ook in 2017 is afgevoerd. Wat betreft de eindvoorraad van 2017 had verweerder volgens eiseres uit moeten gaan van de in 2018 afgevoerde mest.
5.3.2Verweerder is bij de beginvoorraad dierlijke meststoffen uitgegaan van de gemiddelde geanalyseerde stikstof- en fosfaatgehalten in het jaar 2016 van 4,24 kg fosfaat per ton en 7,57 kg stikstof per ton. Dit gemiddelde is geanalyseerd op basis van twee vrachten die in 2016 zijn bemonsterd. Daarbij is rekening gehouden met de door eiseres op het formulier aanvullende gegevens landbouwbedrijven: meststoffen en dieren 2016 opgegeven tonnage dierlijke mest van 700 ton.
Voor de eindvoorraad dierlijke meststoffen is verweerder uitgegaan van de gemiddelde geanalyseerde gehalten in 2017 van 3,46 kg fosfaat per ton en 6,88 kg stikstof per ton. Dit gemiddelde is geanalyseerd op basis van 17 vrachten die zijn bemonsterd. Daarbij is rekening gehouden met het door eiseres opgegeven tonnage dierlijke mest van 600 ton.
5.3.3De rechtbank overweegt als eerste dat – anders dan eiseres heeft gesteld – de vaststelling van de mestvoorraden niet is gebaseerd op het boetebeleid uit 2019, maar op artikel 94 van de Uitvoeringsregeling.
Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling wordt het stikstof- en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna: het Besluit), bepaald op basis van de best beschikbare gegevens. De best beschikbare gegevens worden, zo blijkt uit de toelichting van artikel 94 van de Uitvoeringsregeling, verkregen door de gehele voorraad mest te bemonsteren en te analyseren op dezelfde manier als bij aan- en afvoer van de mest. Niet in geschil is dat eiseres in 2017 niet de gehele voorraad heeft bemonsterd en geanalyseerd. Omdat de analysegegevens van de gehele voorraad niet beschikbaar waren, is de rechtbank van oordeel dat verweerder gebruik heeft mogen maken van de berekening van het (gewogen) gemiddelde van de stikstof- en fosfaatgehaltes die eerder bepaald zijn aan de hand van de bemonstering en analyse van de in 2016 (voor de beginvoorraad) en 2017 (voor de eindvoorraad) van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen. De enkele stelling van eiseres dat de analysegegevens niet representatief waren is onvoldoende om te oordelen dat verweerder de voorraden onjuist heeft berekend. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat de gehanteerde gegevens niet representatief waren. Eiseres heeft haar stelling echter niet nader onderbouwd aan de hand van alternatieve gegevens en bepalingswijzen die voldoende betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen dienen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Oppervlakte landbouwgrond
5.4.1Eiseres heeft aangevoerd dat de oppervlakte landbouwgrond vergroot moet worden van 76,07 hectare naar 76,15 hectare landbouwgrond.
5.4.2Verweerder heeft de door eiseres opgegeven percelen aan de hand van de door eiseres bij de zienswijze overgelegde GPS-meting opnieuw gecontroleerd en beoordeeld. Na deze controle is de totale landbouwgrond bepaald op 76,07 hectare. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in beroep niet aannemelijk gemaakt dat de oppervlakte landbouwgrond groter zou moeten zijn dan verweerder na de controle heeft bepaald. Deze beroepsgrond slaagt niet.