ECLI:NL:RBNHO:2022:8928

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
22/3895, 22/3896, 22/3987
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake WOB/WOO-verzoek om openbaarmaking van documenten door gemeente Opmeer

Op 1 februari 2022 heeft verzoeker een WOB-verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer, met betrekking tot informatie over de verwerving van grond voor woningbouw. Het college heeft op 19 mei 2022 een deel van het verzoek ingewilligd, maar een gedeelte van de gevraagde documenten geweigerd op basis van de WOB. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 1 augustus 2022 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 september 2022 behandeld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen evident onrechtmatige besluiten zijn en dat er geen zwaarwegend spoedeisend belang is dat het verzoek om voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek is afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening is dat de heroverweging in bezwaar en een eventuele bodemprocedure kunnen worden afgewacht. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de schade die verzoeker stelt als gevolg van het niet voldoen aan zijn verzoek, een onzekere toekomstige gebeurtenis is, wat geen spoedeisend belang oplevert. De uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens en is openbaar uitgesproken op 16 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/3895, HAA 22/3896 en HAA 22/3897

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: R.O. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer (verweerder)

(gemachtigden: D.E.E.A. Joukes en B. Brander)

Inleiding

Verzoeker heeft op 1 februari 2022 een verzoek gedaan om informatie op grond van de Wet openbaarheid van Bestuur (Wob), thans de Wet open overheid (Woo), die verband houdt met het verwerven van grond in Hoogwoud-Oost voor de ontwikkeling van woningbouw. [1]
Bij besluit van 19 mei 2022 heeft verweerder het verzoek van 1 februari 2022 deels ingewilligd en de openbaarmaking van een gedeelte van de gevraagde documenten geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob en artikel 11 van de Wob, thans artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e en f, van de Woo en artikel 5.2 van de Woo.
Verzoeker heeft op 30 april 2022 opnieuw een soortgelijk verzoek gedaan om informatie op grond van de Woo, thans Wob. Verzoeker vraagt informatie op voor de periode vanaf 2 februari 2022. [2]
Bij besluit van 30 juni 2022 heeft verweerder de openbaarmaking geweigerd van één document dat nog was aangetroffen voor de periode vanaf 2 februari 2022, te weten “Voorovereenkomst Gemeente Opmeer 26-4-2022 Bma JK verwerkt”. De openbaarmaking is geweigerd op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, e en i, van de Woo.
Verzoeker heeft op 7 juni 2022 opnieuw een soortgelijk verzoek gedaan om informatie op grond van de Woo. Verzoeker vraagt informatie op voor de periode vanaf
30 april 2022. [3]
Bij besluit van 1 juli 2022 heeft verweerder de openbaarmaking geweigerd van één document dat nog was aangetroffen voor de periode vanaf 30 april 2022, te weten “Voorovereenkomst Gemeente Opmeer”. De openbaarmaking is geweigerd op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, e en i, van de Woo.
Verzoeker heeft tegen alle drie de besluiten bezwaar ingesteld. Er heeft op 30 augustus 2022 een hoorzitting plaatsgevonden met betrekking tot het besluit van 19 mei 2022.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 1 augustus 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoeker is op 3 augustus 2022 verzocht te onderbouwen welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen. Verzoeker heeft bij brief van 10 augustus 2022 op dit verzoek gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 1 september 2022 een verweerschrift ingediend en daarbij uitdrukkelijk gewezen op haar verweerschrift in bezwaar. Verzoeker heeft hierop bij brief van 9 september 2022 gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 15 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.

Verzoek

Verzoeker verzoekt de rechtbank – kortgezegd en zoals besproken op zitting – om:
Het verzoek om een voorlopige voorziening ter zake de besluiten van 19 mei 2022, 30 juni 2022 en 1 juli 2022 toe te wijzen, in die zin dat een termijn van twee weken wordt gesteld waarbinnen de verzochte informatie vermeld in de Wob/Woo-verzoeken van 1 februari 2022, 30 april 2022 en 7 juni 2022 aan verzoeker dienen te worden verstrekt;
Met oplegging van een dwangsom van €100,– per dag tot een maximum van € 1.000,– voor iedere dag dat verweerder na ommekomst van de termijn in gebreke blijft; en
Een proceskostenvergoeding.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Een voorlopige voorziening kan worden getroffen om onevenredig nadeel hangende de bodemprocedure te voorkomen. Een voorlopige voorziening kan daarom in beginsel niet leiden tot een integrale beoordeling van het besluit ten gronde en dus ook niet tot een resultaat dat alleen in de bodemprocedure kan worden bereikt.
Het verzoek om voorlopige voorziening ziet hier in wezen op het alsnog geheel inwilligen van het verzoek om openbaar maken van stukken. Toewijzing van het verzoek heeft een definitieve, onomkeerbare strekking. Dat heeft niet het karakter van een voorlopige voorziening. Daarom is de voorzieningenrechter over het algemeen heel terughoudend met het treffen van een voorlopige voorziening in Woo-zaken (voorheen Wob-zaken) waarin openbaarmaking is geweigerd. Voor toewijzing van een dergelijk verzoek is in beginsel alleen plaats als ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van de besluiten én er een zeer zwaarwegend spoedeisend belang is dat het treffen van een dergelijke voorziening noodzakelijk maakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
3. Verzoeker voert aan dat zijn spoedeisend belang – kort samengevat – is gelegen in het feit dat de reeds gedane en toekomstige rechtshandelingen van verweerder niet transparant en wellicht in strijd met de wet zijn en dat door deze rechtshandelingen, althans de betwisting ervan, aanzienlijke schade kan ontstaan voor verweerder en daarmee voor haar inwoners, waaronder verzoeker. Hoe sneller de gevraagde informatie wordt ontvangen, hoe eerder verzoeker hiertegen kan optreden. Daarmee kan eventuele schade beperkt worden. Het gaat er verzoeker vooral om dat er – naast (de verschillende versies van) de voorovereenkomst die verzoeker weigert openbaar te maken – meer stukken moeten zijn dan die nu zijn openbaar gemaakt.
4. Het gaat hier om het openbaar maken van informatie in het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving (artikel 2.5 van de Woo). In het bijzonder doet verzoeker – zo begrijpt de voorzieningenrechter althans – een beroep op het publieke belang van goed bestuur door de overheid en het algemeen belang om controle uit te kunnen voeren op dat bestuur. De voorzieningenrechter ziet hierin echter niet een zodanig spoedeisend belang dat de heroverweging in bezwaar en een eventuele bodemprocedure niet kunnen worden afgewacht. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder bij besluit van 19 mei 2022 reeds stukken openbaar heeft gemaakt. Ook heeft verweerder inmiddels de gesloten samenwerkingsovereenkomst openbaar gemaakt. Verzoeker kan daarmee in ieder geval al een aanvang maken met de beoogde controle.
Daarbij komt dat verweerder betwist dat er meer stukken zijn dan genoemd in de besluiten. In zijn verweerschrift in bezwaar met betrekking tot het besluit van 19 mei 2022 (productie 13) heeft verweerder dit toegelicht. Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat de voorovereenkomst een ‘work in progress’ was, waaraan gewerkt is tijdens fysieke bijeenkomsten. Er is daarom geen emailcorrespondentie. Daarbij heeft verweerder er ook op gewezen dat verzoeker meer Woo-verzoeken heeft gedaan. Hier gaat het enkel om de in de verzoeken puntsgewijs genoemde stukken in de periode tot 2 februari 2022 (besluit van 19 mei 2022), 2 februari tot 30 april 2022 (besluit van 30 juni 2022) en 1 maart tot 7 juni 2022 (besluit van 1 juli 2022).
5. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat uitbreiding of aanvulling van een Woo-verzoek in de bezwaarfase niet mogelijk is. Stukken die er niet zijn, kunnen bovendien niet worden openbaar gemaakt. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, het document in kwestie toch onder het bestuursorgaan berust. [4]
Dat het verzoeker bevreemdt dat er niet meer stukken zijn, betekent nog niet dat die stukken er daadwerkelijk zijn. Evenmin betekent dat dat sprake is van evident onrechtmatig besluiten, die de hier gevraagde verstrekkende voorziening billijken.
In bezwaar mag van verweerder wel worden verwacht dat hij inzichtelijk maakt op welke wijze hij naar gevraagde stukken heeft gezocht [5] en nader motiveert dat en waarom de door verzoeker genoemde stukken er niet zijn dan wel uitlegt waarom hij bepaalde stukken niet wil openbaar maken. Het betreft hier naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dus vooral een nadere toelichting en/of motivering die in bezwaar kan worden gegeven. Eventuele gebreken in de primaire besluiten kunnen in bezwaar worden hersteld. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft verweerder in zijn verweerschrift in bezwaar ter zake het besluit van 19 mei 2022 reeds een nadere toelichting gegeven. Deze kan in de besluiten op bezwaar nog worden aangevuld. Er staat dan ook nog geenszins vast dat een eventuele gegrondverklaring in bezwaar tot openbaarmaking van verdere stukken zal leiden.
De schade die verzoeker stelt als niet wordt voldaan aan zijn verzoek is voorts een zodanig onzekere toekomstige gebeurtenis dat de voorzieningenrechter daarin evenmin een spoedeisend belang ziet.
7. De conclusie is dus dat het niet gaat om evident onrechtmatige besluiten en dat er niet zo’n zwaarwegend spoedeisend belang is dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden ingewilligd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Voor het opleggen van een dwangsom of een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.HAA 22/3895
2.HAA 22/3896
3.HAA 22/3897