In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 september 2022 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], in een voorziening voor pleegzorg. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de minderjarige momenteel bij [vertrouwenspersoon] woont en dat deze situatie in het belang van de minderjarige is. De gecertificeerde instelling, De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: GI), heeft het verzoek tot uithuisplaatsing ingediend, waarbij de huidige jeugdbeschermer pas recent betrokken is en nog geen contact heeft gehad met de moeder. De minderjarige heeft aangegeven dat zij zich thuis voelt bij [vertrouwenspersoon] en niet meer terug wil naar haar moeder, met wie zij een moeizame relatie heeft.
De kinderrechter heeft de stukken en het procesverloop in overweging genomen, waaronder het verzoek van de GI, de brief van de minderjarige en het verweerschrift van de advocaat van de moeder. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de huidige verblijfplaats van de minderjarige en heeft zorgen geuit over de veiligheid en ontwikkeling van haar kind. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat de minderjarige een positieve ontwikkeling doormaakt en dat er geen contra-indicaties zijn voor haar verblijf bij [vertrouwenspersoon].
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging, en heeft de GI opgedragen om verder onderzoek te doen naar een passende woonplek voor de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing onmiddellijk van kracht is. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat het van belang is dat de minderjarige zo snel mogelijk de benodigde boeken voor school ontvangt, zodat zij haar opleiding kan voortzetten.