ECLI:NL:RBNHO:2022:8959

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/330991 / KG ZA 22-422
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering in kort geding met betrekking tot opslagkosten en verzekeringspremies

In deze zaak vordert Giebros Technics Operations B.V. (GTO) in kort geding betaling van opslagkosten en verzekeringspremies van de gedaagden, bestaande uit Unlimited Snow Development B.V. (USD), Unlimited Leisure Holding B.V. (ULH) en Unlimited Leisure Invest B.V. (ULI). GTO houdt een machinekamerinstallatie in bewaring voor USD c.s. en stelt dat zij recht heeft op betaling van een bedrag van € 92.061,28, dat betrekking heeft op de opslag en verzekering van de installatie. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen partijen en een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de verschuldigdheid van deze kosten werd erkend. De voorzieningenrechter oordeelt dat GTO voldoende aannemelijk maakt dat zij een opeisbare vordering heeft en dat er sprake is van spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering. De rechtbank wijst de vordering toe, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, de proceskosten en de beslagkosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/330991 / KG ZA 22-422
Vonnis in kort geding van 27 september 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GIEBROS TECHNICS OPERATIONS B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
eiseres,
advocaat mr. F.J. Hommersom te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNLIMITED SNOW DEVELOPMENT B.V.,
gevestigd te Haarlem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNLIMITED LEISURE HOLDING B.V.,
gevestigd te Haarlem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNLIMITED LEISURE INVEST B.V.,
gevestigd te Haarlem,
gedaagden,
vertegenwoordigd door [betrokkene 3] .
Eiseres zal hierna GTO worden genoemd.
Gedaagden zullen hierna gezamenlijk USD c.s. worden genoemd, en ieder afzonderlijk USD, ULH en ULI.

1.De zaak in het kort

1.1.
GTO houdt een machinekamerinstallatie in bewaring voor (eigenaren) USD c.s. GTO vordert in deze procedure betaling van de opslagkosten en verzekeringspremies. Zij verwijst daarbij naar een tussen partijen op 19 december 2019 gesloten ‘overeenkomst machinekamer’ en het door deze rechtbank gewezen vonnis in een eerdere bodemprocedure. USD c.s. weigeren wederom de opslagkosten en premies te betalen, en voeren (in persoon) verweer.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat GTO een opeisbare vordering heeft op USD c.s. en zij, mede in het licht van de eerder tussen partijen gevoerde bodemprocedure voldoende spoedeisend belang heeft bij toewijzing. USD c.s. moeten het gevorderde bedrag van € 92.061,28 aan GTO betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 10 van 16 augustus 2022;
  • de producties 1 tot en met 10 van de zijde van de zijde van USD c.s., ontvangen op de rechtbank op 8 september 2022;
  • de e-mail van de zijde van GTO met producties 11 tot en met 17 van 9 september 2022;
  • de mondelinge behandeling van 13 september 2022;
  • de pleitnota van de zijde van GTO;
  • de pleitnota van de zijde van USD c.s..
2.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 7 september 2022 zijn verschenen:
  • namens GTO: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ;
  • mr. Hommersom voornoemd;
  • namens USD c.s.: [betrokkene 3] .
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
In 2015 heeft USD een overeenkomst gesloten met Tamani Global Development & Investment LLC te Muscat (Oman) met betrekking tot een in Oman te realiseren indoor winterpretpark. Ten behoeve van dit project is Giebros Technics Projects B.V. (hierna: GTP) (als onderaannemer) met USD (als hoofdaannemer) overeengekomen dat GTP een machinekamer installatie zou produceren, assembleren, leveren en installeren.
3.2.
Bij vonnis van 18 december 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het faillissement uitgesproken van GTP, met benoeming van [curator] tot curator (hierna: de curator).
3.3.
In overleg met de curator is de machinekamer installatie overgebracht naar het bedrijfspand van GTO aan de Spoordreef 2 te Zevenbergschen Hoek.
3.4.
Op 19 december 2019 hebben GTO en USD c.s. een overeenkomst (hierna ook: de overeenkomst) gesloten. In deze overeenkomst hebben partijen onder meer het volgende afgesproken, waarbij GTO is aangeduid als ‘Giebros’ en USD c.s. zijn aangeduid als ‘UL’:
“(…)
Partijen willen de negatieve ervaring door het project in Oman achter zich laten en zich richten op gezamenlijke nieuwe projecten en daarmee de samenwerking op positieve wijze voortzetten. (…)
UL heeft overeenstemming bereikt met de curator voor het overnemen van de onderhavige machinekamer installatie door Unlimited Snow Development bv (…).
Met het oog daarop komen partijen als volgt overeen:
(…)
  • Ter vereffening en tegen finale kwijting van alle machinekamer installatie opslagkosten, verzekeringskosten, verhuiskosten, personele en enige andere mogelijke kosten t/m 31.12.2019 komen partijen overeen dat UL Euro 100.000 plus BTW betaald aan Giebros per uiterlijk 31.12.2019 waarvoor al een factuur is ontvangen. (…).
  • De factuur van Euro 320.000 is inmiddels gecrediteerd. (…)
  • Giebros zal met een voorstel komen voor de kosten van opslag en verzekering en het in goede conditie houden van de machinekamer installatie voor de duur van één jaar. Het verzekerde bedrag alsook de premie voor de verzekering blijft ongewijzigd gehandhaafd met de ongewijzigde voorwaarde dat ook het interne transport verzekerd is. Nagegaan wordt of het verzekerde bedrag en daarmee de premie kan worden verlaagd. Voor de verzekering is het uitgangspunt een maximale waarde in overeenstemming met de stand van het werk, welke stand van het werk door het onafhankelijke keuringsinstituut de TÜV (bindend voor partijen) wordt gecontroleerd (…).
  • Ook zal Giebros een advies en offerte indienen voor toekomstig onderhoud van de Oman machinekamer met dien verstande dat een prijs zal worden ingediend voor de opslag- en onderhoudskosten voor zolang de machinekamer installatie blijft opgeslagen aan het adres van Giebros en een prijs zal worden ingediend voor onderhoudskosten onder operationele omstandigheden van de machine kamer installatie aan het adres van de opdrachtgeefster van UL. (…)
  • In alle gevallen zal Giebros altijd vooraf een kostenopgave indienen voor akkoord door UL voordat enige werkzaamheden worden verricht.
(…)
  • Deze overeenkomst is onder voorbehoud van finale afhandeling tussen UL en de curator.
  • Bedoeling is dat alles voor het eind van het jaar 2019 is afgerond.
(…)”
3.5.
De curator heeft met toestemming van de rechtercommissaris de machinekamer installatie en alle toebehoren verkocht aan USD voor € 100.000,00. De machinekamer installatie staat nog altijd bij GTO in bewaring.
3.6.
Bij facturen van 1 februari 2020, 2 april 2020 en 1 februari 2021 heeft GTO (onder meer) opslagkosten en verzekeringskosten voor de machinekamer bij ULI in rekening gebracht. Tussen partijen is vervolgens een discussie ontstaan over de uitleg van de overeenkomst en de hoogte van bovengenoemde facturen, waarna GTO USD c.s. in rechte heeft betrokken.
3.7.
Bij vonnis van 5 januari 2022 van deze rechtbank is ten aanzien van de betaling van de opslagkosten en verzekeringskosten als volgt beslist:
“De overeenkomst machinekamer
5.3.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of GTO op grond van de overeenkomst machinekamer recht heeft op betaling van USD c.s. van de facturen 009 en 012 uit 2020 en factuur 002 uit 2021. De rechtbank moet daartoe deze overeenkomst tussen partijen uitleggen. Bij deze uitleg komt het niet alleen aan op de letterlijke bewoordingen in de overeenkomst. Ook moet worden gekeken naar hoe partijen in de gegeven omstandigheden elkaars verklaringen en gedragingen moesten begrijpen en wat zij daarbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Voorts moeten de aard en de strekking van de overeenkomst hierbij in aanmerking worden genomen.
5.4.
In de overeenkomst machinekamer hebben partijen afgesproken dat GTO met een voorstel zal komen voor de kosten van opslag, verzekering en onderhoud. Verder hebben partijen afgesproken dat GTO een advies en een offerte zal indienen voor toekomstig onderhoud in de situatie dat de machine kamer installatie blijft opgeslagen en voor de situatie onder operationele omstandigheden. Ten slotte hebben partijen vastgelegd dat GTO in alle gevallen altijd voorafgaand aan het verrichten van enige werkzaamheden een kostenopgave voor akkoord aan USD c.s. zal sturen. De rechtbank leidt hieruit af dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst machinekamer het er over eens waren dat de machinekamer installatie bij GTO opgeslagen zou blijven, maar dat tussen hen nog geen overeenstemming bestond over de hoogte van de daaraan verbonden kosten van opslag, verzekering en onderhoud.
De facturen 009 en 012: kosten voor ‘storage’ en ‘insurance’
5.5.
GTO vordert met de facturen 009 en 012 betaling van de kosten voor ‘storage’ (opslag) en ‘insurance’ (verzekering) voor het jaar 2020. Bij e-mail van 6 februari 2020 hebben USD c.s. aan GTO laten weten dat de bij factuur 009 in rekening gebrachte kosten voor opslag en verzekering ‘ok’ zijn. De rechtbank leidt hieruit af dat USD c.s. hiermee de verschuldigdheid hebben erkend van deze kosten. Het gaat om een bedrag van € 20.970,00 voor opslag en van € 10.222,10 voor verzekering (exclusief btw). Deze bedragen betreffen de helft van de opslag- en verzekeringskosten voor het jaar 2020. De erkenning van de verschuldigdheid van deze kosten voor het eerste halve jaar houdt daarom ook een erkenning in voor diezelfde in rekening gebrachte kosten voor de tweede helft van het jaar (factuur 012). Hoewel namens USD c.s. ter zitting is verklaard dat deze e-mail zo niet is bedoeld – de e-mail was volgens USD c.s. bedoeld om in gesprek te blijven met GTO – gaat de rechtbank hieraan voorbij. Ter zitting is namens USD c.s. namelijk ook verklaard dat partijen het min of meer eens zijn over de kosten van opslag en verzekering. Daar komt bij dat USD c.s. in tranches een bedrag van € 75.484,00 aan GTO heeft betaald dat – op € 0,88 na – overeenkomt met de in rekening gebrachte kosten voor opslag en verzekering door GTO (inclusief btw). Bovendien had van USD c.s. actie mogen worden verwacht indien zij het (toch) niet eens waren met de hoogte van deze kosten. Dat zij nadien de discussie over deze kosten met GTO zijn aangegaan, is niet gebleken. Evenmin hebben USD c.s. de machinekamer installatie weggehaald uit de opslag van GTO. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat GTO voor de opslag- en verzekeringskosten 2020 recht heeft op betaling van € 62.384,20 exclusief btw. Inclusief btw komt dit neer op een bedrag van € 75.484,88. Vast staat dat USD c.s. € 75.484,00 op de facturen 009 en 012 hebben betaald, zodat voor opslag en verzekering voor het jaar 2020 nog een bedrag openstaat van € 0,88. Dit bedrag zal worden toegewezen, te verhogen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van factuur 012.
(…)
Factuur 002: kosten voor ‘storage’ en ‘insurance’
5.12.
Bij factuur 002 heeft GTO de opslagkosten en verzekeringskosten voor de eerste helft van het jaar 2021 bij USD c.s. in rekening gebracht. Het gaat om een bedrag van € 20.970,00 voor opslagkosten en € 10.222,10 voor verzekeringskosten (exclusief btw). Dit zijn dezelfde termijnbedragen die GTO in 2020 voor opslag en verzekering heeft gerekend. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank al heeft geoordeeld onder 5.5 en de omstandigheid dat de machinekamer installatie nog altijd is opgeslagen in de opslag van GTO zullen de gevorderde bedragen voor opslag en verzekering 2021 daarom worden toegewezen. Inclusief btw komt dit neer op een toewijsbaar bedrag van € 37.742,44. De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf de vervaldatum van factuur 002.”
3.8.
USD c.s. hebben geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 januari 2022, zodat deze in kracht van gewijsde is gegaan.
3.9.
USD c.s. hebben het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 37.743,32 aan GTO voldaan.
3.10.
Volgens een in opdracht van USD c.s. opgesteld taxatierapport van 4 november 2021 van Hanselman Groep B.V. te Arnhem, is de vervangingswaarde van de machinekamer op 7 september 2021 getaxeerd op € 8.000.000,00. Dit taxatierapport is ook aan GTO ter beschikking gesteld.
3.11.
Bij e-mail van 11 mei 2022 heeft GTO USD c.s. aangesproken op betaling van een bedrag van € 92.061,28 incl. BTW onder verwijzing naar de factuur van 21 juli 2021 betreffende de opslagkosten en verzekeringspremies voor de tweede helft van 2021 en de factuur van 11 mei 2022 met betrekking tot de opslagkosten en verzekeringspremies voor het jaar 2022.
3.12.
Bij e-mail van 14 mei 2022 heeft de heer [betrokkene 3] (directeur) namens USD c.s.(onder meer) verzocht om een afspraak te maken om de staat van de machinekamer te controleren en aangegeven dat USD c.s. vanaf 2022 alleen een verzekering wil betalen over de boekwaarde van 4,5 miljoen.
3.13.
Op 1 juni 2022 heeft de gemachtigde van GTO USD c.s. per brief gesommeerd om tot betaling van het bedrag van € 92.061,28 over te gaan. In dezelfde brief zijn buitengerechtelijke incassokosten aangezegd van € 1.695,61.
3.14.
Bij e-mailbericht van 24 juni 2022 heeft GTO in reactie op het mailbericht van 14 mei 2022 aan [betrokkene 3] (onder meer) laten weten dat hij zelf heeft aangegeven dat de waarde zoals vermeld in het taxatierapport als uitgangspunt moest worden genomen bij de opslag en dat als USD c.s. vanaf 1 januari 2023 de installatie voor minder wil laten verzekeren in een notariële akte moet worden vastgelegd dat in geval van calamiteiten GTO op geen enkele manier aansprakelijk gesteld kan worden voor schade.
3.15.
USD c.s. hebben het bedrag van € 92.061,28 tot op heden niet betaald.

4.Het geschil

4.1.
GTO vordert, uitvoerbaar bij voorraad, USD c.s. hoofdelijk te veroordelen:
  • tot betaling aan GTO van een bedrag van € 92.061,28, te vermeerderen met handelsrente vanaf de vervaldatum van respectieve facturen, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot die der algehele voldoening, subsidiair wettelijke rente vanaf voornoemde data;
  • tot betaling aan GTO van een bedrag ten titel van buitengerechtelijke incassokosten in de hoogte van € 1.695,61 (ex BTW) althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag in redelijkheid en billijkheid, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot die der algehele voldoening;
  • tot betaling van de kosten van beslaglegging;
  • in de (na)kosten (het nasalaris) van deze procedure, die van een eventuele betekening en executie daaronder begrepen.
4.2.
USD c.s. voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
GTO legt aan haar vordering ten grondslag dat USD c.s. ondanks het vonnis van 5 januari 2022 wederom haar financiële verplichtingen niet nakomt en de facturen onbetaald heeft gelaten. GTO stelt dat de overeenkomst nog steeds in ongewijzigde vorm doorloopt zodat USD c.s. haar betaling van de gemaakte opslagkosten en verzekeringspremies voor de machinekamer over de laatste helft van 2021 en heel 2022 verschuldigd is en van GTO niet verwacht mag worden dat zij opnieuw een langdurige bodemprocedure moet voeren teneinde het liquiditeitsgebrek van USD c.s. te financieren.
Juridisch kader: geldvordering in kort geding
5.2.
De door GTO gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom van
€ 92.061,28. Vooropgesteld wordt dat met betrekking tot een geldvordering in kort geding terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats is. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is. Deze vereisten staan niet op zich zelf maar moeten in onderling verband en samenhang worden beoordeeld. Hoe zekerder de vordering is, hoe minder het restitutierisico meeweegt en hoe sneller een voldoende spoedeisend belang aanwezig geacht mag worden.
Uitgangspunt
5.3.
De voorzieningenrechter neemt bij de beoordeling meergenoemd vonnis van 5 januari 2022, waar de opslagkosten en verzekeringspremies eveneens punt van discussie waren, als uitgangspunt. USD c.s. hebben tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld, waardoor het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. In voornoemd vonnis heeft de rechtbank overwogen dat USD c.s. de verschuldigdheid van de door GTO in rekening gebrachte opslagkosten en verzekeringspremies over het eerste halfjaar van 2020 hebben erkend en van USD c.s. actie had mogen worden verwacht indien zij het (toch) niet eens waren met de hoogte van deze kosten, hetgeen zij heeft nagelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat daarmee vast staat dat GTO voor de opslag- en verzekeringskosten 2020 recht heeft op betaling en ook – door (onder meer) de machinekamer na 2020 niet uit de opslag van GTO weg te halen– de kosten over het eerste halfjaar van 2021 verschuldigd zijn.
De verweren
5.4.
USD c.s. betwisten allereerst de hoogte van de facturen. Zij stellen altijd al teveel te hebben betaald voor de opslag en voorts dat de verzekeringsovereenkomsten zonder opdracht of toestemming van USD c.s. zijn gesloten. Dit verweer faalt.
5.5.
Zoals hiervoor is overwogen heeft de rechtbank bij vonnis van 5 januari 2022 geoordeeld dat GTO recht heeft op betaling van de opslag- en verzekeringskosten en USD c.s. veroordeeld tot betaling van de door GTO in rekening gebrachte bedragen. USD c.s. hebben tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld, zodat van de juistheid van dit oordeel moet worden uitgegaan. Vast staat dat de door GTO bij facturen van 21 juli 2021 en 11 mei 2022 in rekening gebrachte bedragen niet hoger zijn dan de eerder door GTO in rekening gebrachte bedragen. Nu USD c.s. de machinekamer niet uit de opslag van GTO heeft weggehaald en de overeenkomst heeft laten voortduren, is voldoende aannemelijk dat GTO ook voor de in rekening gebrachte opslag- en verzekeringskosten voor de tweede helft van 2021 en voor het jaar 2022 recht op betaling heeft.
5.6.
Ten aanzien van de verzekeringspremies voeren USD c.s. nog aan dat de door GTO gehanteerde waarde van de machinekamer van € 8.000.000,00, die wordt gebruikt bij de berekening van de premie, te hoog is en feitelijk € 4.500.000,00 moet zijn. Ook dit betoog kan USD c.s. niet baten nu de door USD c.s. genoemde waarde niet strookt met de taxatiewaarde zoals die blijkt uit het taxatierapport van 4 november 2021. Tussen partijen staat onbetwist vast dat dit rapport in opdracht van USD c.s. is opgesteld en de vervangingswaarde van de machinekamer daarin is getaxeerd op € 8.000.000,00. Als USD c.s. de machinekamer voor een andere, lagere waarde had willen verzekeren, had het op haar weg gelegen dit in november 2021, voorafgaande aan het nieuwe verzekeringsjaar, aan GTO mee te delen en bovendien GTO op haar verzoek voor eventuele claims boven die lagere waarde moeten vrijwaren. Dat USD c.s. hiertoe zijn overgegaan is niet gebleken.
5.7.
Gelet op het vorenstaande kan ook het beroep van USD c.s. op verrekening niet slagen. Op grond van artikel 6:136 BW moet voor een geslaagd beroep op verrekening als verweer, sprake zijn van een voldoende aannemelijke tegenvordering die eenvoudig is vast te stellen. Dat is hier niet het geval.
5.8.
USD c.s. voeren verder nog aan dat het gebruikelijk is dat opslagkosten per maand en verzekeringspremies per kwartaal in rekening worden gebracht. USD c.s. voeren aan dat zij deze wijze van facturering ook meermaals – tevergeefs – aan GTO hebben voorgesteld. Dat impliceert volgens USD c.s. dat bij beide posten het vierde kwartaal van 2022 nog niet opeisbaar is. Ook dit verweer faalt nu niet in geschil is dat GTO de kosten voor opslag en verzekering steeds per halfjaar en steeds voorafgaand aan het betreffende halfjaar bij USD c.s. in rekening heeft gebracht en GTO dus nog altijd op dezelfde wijze uitvoering aan de overeenkomst geeft. Betaling vooraf is ook geenszins ongebruikelijk.
Opschortingsrecht
5.9.
USD c.s. doen voorts een beroep op hun opschortingsrecht. USD c.s. voeren aan dat zij al meer dan twee jaar geen toegang krijgen tot de machinekamer en de machinekamer door GTO bovendien dusdanig is ingepakt dat het voor USD c.s. onduidelijk is wat feitelijk is opgeslagen onder de verpakking. Hierdoor is het ernstig vermoeden gerezen dat de machinekamer wellicht niet meer compleet is, aldus USD c.s.
De voorzieningenrechter volgt USD c.s. hierin niet.
5.10.
Vooropgesteld wordt dat uit de overgelegde correspondentie niet blijkt dat GTO USD c.s. de toegang tot de machinekamer installatie weigert. Uit het taxatierapport van 4 november 2021 blijkt ook dat de door USD c.s. ingeschakelde expert toegang heeft gekregen tot de machinekamer. Weliswaar was de machinekamer ingepakt, maar door GTO is onweersproken gesteld dat dit met toestemming van de voor USD c.s. werkzame [betrokkene 4] is gebeurd. Dat sprake is van het niet nakomen van een verplichting dan wel verzuim aan de zijde van GTO, op grond waarvan USD c.s. gerechtigd zou zijn haar betalingsverplichting op te schorten, is voorshands dan ook niet gebleken.
Overige opmerkingen
5.11.
USD c.s. verzoeken voorts GTO om het beslag op de machinekamer op te heffen, creditfacturen en engineering documenten toe te zenden, en mee te werken aan een uitgebreid feitenonderzoek, al dan niet via mediation. Aangezien, zoals USD c.s. zelf ook onderkennen, USD c.s. enkel bij advocaat reconventionele vorderingen in kunnen stellen, hebben zij aan deze ‘verzoeken’ geen vorderingen verbonden. De voorzieningenrechter zal deze ‘verzoeken’ daarom verder onbesproken laten.
Tussenconclusie
5.12.
Op grond van bovenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat GTO een opeisbare vordering ter hoogte van € 92.061,28 op USD c.s. heeft.
Spoedeisend belang en restitutierisico?
5.13.
USD c.s. betwisten het spoedeisend belang aan de zijde van GTO. De voorzieningenrechter begrijpt het verweer van USD c.s. zo dat zij stellen dat er geen sprake kan zijn van spoedeisendheid zolang de mogelijkheid van minnelijk overleg nog niet is uitgeput. USD c.s. voeren daarnaast aan dat sprake is van een restitutierisico aan de zijde van GTO. Volgens USD c.s. zou GTO ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe, geweigerd hebben USD c.s. als begunstigden op te laten nemen in de verzekeringspolis. In het geval van schade zou dan GTO het schadebedrag uitgekeerd krijgen, waardoor het restitutierisico ‘als hoog moet worden beschouwd’.
5.14.
In rov. 5.2 is al besproken dat hoe zekerder de vordering is, hoe minder het restitutierisico meeweegt en hoe sneller een voldoende spoedeisend belang in kort geding aanwezig geacht mag worden. Nu gelet op het eerdere bodemvonnis, dat in kracht van gewijsde is gegaan, de vordering van GTO op USD c.s. voorshands voldoende zeker is, heeft zij een direct en spoedeisend belang bij betaling daarvan. Van haar hoeft niet gevergd te worden dat zij (wederom) een bodemprocedure start. Te meer niet nu USD c.s. in verband met de gevolgen van de coronapandemie kennelijk in liquiditeitsproblemen verkeren. Met GTO is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat het spoedeisend belang voortvloeit uit het belang van GTO om de facturen binnen een kort tijdsbestek betaald te krijgen.
5.15.
In relatie tot voornoemd spoedeisend belang wordt het gestelde restitutierisico aan de zijde van GTO onvoldoende zwaarwegend geacht om tot een andere belangenafweging te komen en aan toewijzing van de hoofdvordering in de weg te staan. De gevorderde hoofdsom van € 92.061,28 zal daarom worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijk handelsrente vanaf de respectievelijke vervaldatum van de facturen zal als onweersproken worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.16.
GTO heeft een bedrag van € 1.695,61 (ex BTW) gevorderd aan buitengerechtelijke incassokosten. De voorzieningenrechter stelt vast dat GTO voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.17.
USD c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van GTO worden begroot op:
- betekening oproeping € 118,57
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 3.971,57‬
5.18.
GTO vordert voorts betaling van de beslagkosten. Nu zij heeft nagelaten de beslagstukken in het geding te brengen, zullen de gevorderde beslagkosten enkel voor de nader gespecificeerde kosten ten bedrage van € 283,77 worden toegewezen.
5.19.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als nagemeld.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt USD c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, om aan GTO te betalen een bedrag van € 92.061,28 (tweeënnegentig duizendéénenzestig euro en achtentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag gerekend vanaf de vervaldatum van de respectieve facturen, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt USD c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.695,61, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt USD c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van GTO tot op heden begroot op € 3.971,57‬,
6.4.
veroordeelt USD c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling van de beslagkosten ten bedrage van € 283,77,
6.5.
veroordeelt USD c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat USD c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 27 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1535