ECLI:NL:RBNHO:2022:898

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
C/15/323203 / KG ZA 21-648
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een verdelingsovereenkomst en vervangende toestemming tot levering van een woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak vordert de man dat de voorzieningenrechter de vrouw veroordeelt tot nakoming van een tussen hen gesloten verdelingsovereenkomst van 8 juni 2021 en vervangende toestemming verleent tot levering van de woning aan de man. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden van augustus 1999 tot oktober 2018, zijn gezamenlijk eigenaar van de woning. Na de verbreking van de relatie heeft de vrouw de woning verlaten en is de man in de woning blijven wonen. De man, die hypotheekadviseur is, heeft een verdelingsovereenkomst opgesteld, maar de vrouw weigert deze te ondertekenen. De vrouw betwist de rechtsgeldigheid van de overeenkomst en stelt dat deze vernietigbaar is op grond van bedrog of dwaling.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de man niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsgeldige verdelingsovereenkomst bestaat. De overeenkomst bevat onvoldoende duidelijkheid over de toedeling van de woning en de waarde ervan. Bovendien is de peildatum voor de waardering van de woning niet adequaat onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een spoedeisend belang en dat de vorderingen van de man niet toewijsbaar zijn. De man wordt veroordeeld in de proceskosten van de vrouw.

Het vonnis is gewezen op 3 februari 2022 door mr. L.J. Saarloos en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/323203 / KG ZA 21-648
Vonnis in kort geding van 3 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. P.P. Hoyng te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Schildwacht te Velsen-Zuid.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 december 2021, met producties 1-9;
  • een bericht van 11 januari 2022 van mr. Schildwacht voornoemd, met een stuk getiteld “conclusie van antwoord”, met producties 1-18;
  • een bericht van 12 januari 2022 van mr. Hoyng voornoemd, met drie aanvullende producties (genummerd 5A, 5B en 10);
  • de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022;
  • de pleitaantekeningen van de man;
  • de pleitnotities van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en met elkaar samengewoond in de periode van augustus 1999 tot eind oktober 2018. Zij hebben hun samenwoning niet formeel geregeld.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk, ieder voor de helft, eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: de woning). Na de verbreking van de relatie heeft de vrouw de woning verlaten. De man is in de woning blijven wonen.
2.3.
De man is hypotheekadviseur van beroep.
2.4.
Een door beide partijen ondertekend stuk getiteld “Concept verdeling [eiser] / [gedaagde] ” luidt, voor zover van belang, als volgt:
“20 april 2021
(…)
EIGEN WONING:
De eigen woning is gelegen aan de [adres] , [postcode] [plaats] . De woning is 50% eigendom van dhr. [eiser] en 50% eigendom van mw. [gedaagde] en is aangekocht in augustus 2005.
De lasten werden verdeeld sinds 2005 op 90% voor [eiser] en 10% voor [gedaagde] .
Deze woning werd te koop gezet begin november 2018. Eind 2018 bedroeg de marktwaarde van de niet officieel getaxeerde woning tussen de 475000 euro en 500000 euro. De marktwaarde is wel mede gebaseerd op een werkelijk schriftelijk bod van 27 februari 2019 (…) als marktonderzoek via Funda op dat moment. Daarnaast was er ook een telefonisch bod van 480000 euro eind december 2018 geweest van potentiële koper.
Op de woning aan de [adres] rust een tweetal hypotheken met nummer H9390170 en H4117735
Op 1 januari 2019 bedroeg de hypotheek H9390170 totaal 450933.37 euro.
Op 1 januari 2019 bedroeg de hypotheek H4117735 totaal 76660.06 euro.
Op 1 januari 2019 bedroeg de totale hypotheek op de [adres] een bedrag van 527593.43 euro.
Op 1 januari 2019 was er sprake van een restschuld bij eventuele verkoop groot 52593.43 euro.
Dhr. C.C. [eiser] heeft het verkoopproces beëindigd begin maart 2019 en besloten om te blijven wonen en alle lusten en lasten op zich te nemen.”
2.5.
Een door beide partijen ondertekend stuk getiteld “Verdeling [eiser] / [gedaagde] ” luidt, voor zover van belang, als volgt:
“08-06-2021
(…)
EIGEN WONING:
De eigen woning is gelegen aan de [adres] , [postcode] [plaats] . De woning is 50% eigendom van dhr. [eiser] en 50% eigendom van mw. [gedaagde] en is aangekocht in augustus 2005.
De lasten werden verdeeld sinds 2005 op 90% voor [eiser] en 10% voor [gedaagde] .
Deze woning werd te koop gezet begin november 2018. Eind 2018 bedroeg de marktwaarde van de niet officieel getaxeerde woning tussen de 475000 euro en 500000 euro. De marktwaarde is wel mede gebaseerd op een werkelijk schriftelijk bod van 27 februari 2019 (…) als marktonderzoek via Funda. Daarnaast was er ook een telefonisch bod van 480000 euro eind december 2018 geweest van potentiële koper.
Op de woning aan de [adres] rust een tweetal hypotheken met nummer H9390170 en H4117735
Op 1 januari 2019 bedroeg de hypotheek H9390170 totaal 450933.37 euro.
Op 1 januari 2019 bedroeg de hypotheek H4117735 totaal 76660.06 euro.
Op 1 januari 2019 bedroeg de totale hypotheek op de [adres] een bedrag van 527593.43 euro.
Op 1 januari 2019 was er sprake van een restschuld bij eventuele verkoop groot 52593.43 euro.
Dhr. C.C. [eiser] heeft het verkoopproces beëindigd begin maart 2019 en besloten om te blijven wonen en alle lusten en lasten op zich te nemen. [gedaagde] wordt hoofdelijk ontslagen op de lopende hypotheek. De hypotheek wordt volledig en zonder verdere fiscale aanpassingen overgenomen door [eiser] . [gedaagde] draagt haar fiscale aflossingsvrije gedeelte en haar eigenwoningreserve en eigenwoningrente van hypotheek geheel over aan [eiser] ook in de toekomst.
De restschuld wordt door [eiser] volledig gedragen onder voorwaarde dat de hypotheekconstructie ongewijzigd wordt voortgezet.”
2.6.
Begin juli 2021 is de woning getaxeerd op een bedrag van € 635.000,-.
2.7.
Bij e-mail van 22 september 2021 heeft een kandidaat-notaris van Notariskantoor Eemnes het volgende aan de vrouw meegedeeld:
“Graag heb ik overleg omtrent de inhoud van de akte van verdeling en de peildatum van waardebepaling.
In principe dient u een overbedelingssom te voldoen aan de heer [eiser] . Tussen u en hem is afgesproken dat de heer [eiser] afziet van deze vordering. Dit kan gezien worden als een schenking (belast met schenkbelasting).
Dit wil ik u uitleggen en toelichten.
(…) verzoek ik u vriendelijk vrijdag contact met mij op te nemen. Na ons telefonisch contact kan ik u het concept van de akte doen toekomen en zorg dragen voor een spoedige afwikkeling van uw dossier.(…)”

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw veroordeelt tot nakoming van de tussen partijen gesloten verdelingsovereenkomst d.d. 8 juni 2021 en vervangende toestemming verleent tot levering van de woning aan de man via een door de man aan te wijzen notaris, waarbij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen en waarbij dit vonnis in de plaats zal treden van de leveringshandelingen die de vrouw zou moeten verrichten ten einde de levering van de woning en het hoofdelijk ontslag uit de hypotheek te bewerkstelligen, met veroordeling van de vrouw in de (na)kosten.
3.2.
De man stelt daartoe het volgende. Bij het verbreken van hun relatie hebben partijen afgesproken dat de woning aan de man zou worden toegedeeld, waarbij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen. De man is sinds november 2019 bezig met het overzetten van de hypotheek op zijn naam. Zijn eerste twee aanvragen zijn afgewezen vanwege respectievelijk te weinig inkomen uit toetsing ondernemerschap en wegens tegenvallende omzet. Aangezien de aanvraag die de man begin 2021 bij hypotheekverstrekker Aegon heeft ingediend kansrijk is, hebben partijen eerst (op 20 april 2021) een concept verdelingsovereenkomst met betrekking tot de woning gesloten.
Op 8 juni 2021 is een definitieve, rechtsgeldige verdelingsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen. De vrouw is hierin bijgestaan door een advocaat en een boekhouder. Uit deze verdelingsovereenkomst blijkt dat de woning aan de man wordt toegedeeld, waarbij wordt uitgegaan van een waarde van € 475.000,-. Deze waarde is gebaseerd op een schriftelijk bod van 27 februari 2019 en een telefonisch bod van eind december 2018. Aangezien de totale hypotheekschuld op 1 januari 2019 € 527.593,43 bedroeg, is sprake van een restschuld van € 52.593,43, waarvan de vrouw door de man wordt gevrijwaard.
Op 25 augustus 2021 heeft de man het akkoordformulier hypotheekofferte van Aegon ontvangen, zodat de vrouw kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Echter, de vrouw weigert de conceptverdelingsakte van de notaris te ondertekenen. Als de man de benodigde stukken, waaronder de verdelingsakte, niet binnen afzienbare tijd aanlevert, komt het aanbod van Aegon te vervallen en moet de man het gehele proces opnieuw doorlopen.
3.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. De vrouw betwist onder meer het spoedeisend belang en is van mening dat deze zaak zich niet leent voor een kort geding. De vrouw stelt zich bovendien op het standpunt dat geen overeenkomst tot stand is gekomen. Als dat wel het geval zou zijn, is de vrouw van mening dat deze overeenkomst vernietigbaar is op grond van bedrog of dwaling (in de zin van artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Bovendien zijn er naast de woning nog andere posten, die in de verdeling moeten worden betrokken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verdeling van een gemeenschappelijk goed (zoals een woning) in beginsel dient te geschieden door een tussen partijen gesloten overeenkomst. Als partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling dan zal alleen in een bodemprocedure op de voet van artikel 3:185 BW de rechter een dergelijke verdeling kunnen vaststellen.
4.2.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij een spoedeisend belang bestaat. Voor toewijzing van een vordering in kort geding is bovendien vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
Het spoedeisend belang volgt genoegzaam uit de aard van de zaak en de stellingen van de man. De man heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het aanbod van Aegon op
25 november 2021 is verlopen. Volgens de man, die hypotheekadviseur is, is het echter een feit van algemene bekendheid dat de (eerste) termijn met drie maanden wordt verlengd, wat in dit geval ook is gebeurd. De termijn loopt dus nog tot 25 februari 2022. Dat is door de vrouw niet (gemotiveerd) betwist.
Het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende om een spoedeisend belang aan te nemen.
4.4.
De voorzieningenrechter is, gelet op de gedingstukken, de onderbouwing daarvan en wat partijen over en weer ter zitting naar voren hebben gebracht, van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vorderingen van de man zal toewijzen. Dat licht de voorzieningenrechter als volgt toe.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het door de man overgelegde, door hem opgestelde, document van 8 juni 2021 niet worden beschouwd als een rechtsgeldige verdelingsovereenkomst. Hieruit volgt namelijk niet voldoende duidelijk dat en, zo ja, wanneer partijen daadwerkelijk hebben afgesproken dat de woning aan de man wordt toegedeeld, laat staan tegen welke waarde. In het document worden enkele gedateerde, niet nader onderbouwde, waarden van de woning en bedragen van hypothecaire leningen genoemd. Als al kan worden aangenomen dat op basis van dit document iets tussen partijen wordt “verdeeld”, zijn dat hooguit dat de hypothecaire schulden, in die zin dat de man (met zijn huidige partner) deze voor zijn rekening zal nemen. Voor het overige wordt in dit document slechts een opsomming gegeven van een aantal feiten.
4.6.
Kennelijk heeft de man - zonder dit te benoemen - als peildatum voor de waardering van de woning “januari 2019” gehanteerd. In het document wordt niet (nader) toegelicht waarom is gekozen voor die maand en dat jaartal. Dit terwijl het uitgangspunt is dat wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de (formele) verdeling (het moment waarop de verdeling door de rechter in zijn beschikking wordt vastgesteld of het moment waarop door partijen over de verdeling afspraken zijn gemaakt bijvoorbeeld op de zitting (vaste jurisprudentie sinds HR 22-09-2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7205, NJ 2000, 643). Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken op grond van wat partijen over die waarderingspeildatum hebben afgesproken of op grond van de redelijkheid en billijkheid.
4.7.
Afwijking van voormeld uitgangpunt dient uitdrukkelijk te gebeuren vanwege de mogelijke verstrekkende consequenties ervan. De notaris heeft de vrouw hier ook op gewezen in zijn brief van 22 september 2021. De notaris heeft aan de hand van het document van 8 juni 2021 (kennelijk) geen conceptakte opgesteld of kunnen opstellen. Ook deze omstandigheid duidt erop dat geen sprake is van een verdelingsovereenkomst, waarvan de man nakoming kan vorderen.
Bij het voorgaande oordeel is nog in aanmerking genomen dat de woning in juli 2021 - dus kort na het opstellen van het document - is gewaardeerd op een bedrag van € 635.000,-. De man heeft de vrouw niet betrokken bij deze taxatie en evenmin aangegeven wanneer hij daartoe opdracht heeft gegeven. De man heeft ook nagelaten het betreffende taxatierapport aan de vrouw (en aan de voorzieningenrechter) te doen toekomen.
4.8.
Daarnaast heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat als een verdeling zou plaatsvinden volgens het document van 8 juni 2021 deze verdeling op grond van artikel 3:196 lid 1 BW vernietigbaar zou zijn, nu zij in dat geval voor meer dan een vierde gedeelte zou worden benadeeld. Daarnaast heeft de vrouw aangevoerd dat een eventuele verdelingsovereenkomst door bedrog, te weten het opzettelijk verzwijgen van de overwaarde tot stand is gekomen. Op grond van een en ander heeft de (advocaat van de) vrouw de verdelingsovereenkomst in het aan de advocaat van de man gerichte e-mailbericht van 24 november 2021 (productie 6 bij de conclusie van antwoord) vernietigd. Deze beroepen op vernietiging lenen zich - wat daarvan verder ook zij - niet voor beoordeling in deze kort geding procedure, waarin geen plaats is voor (nader) onderzoek.
4.9.
De vrouw heeft verder aangevoerd dat tussen partijen meer geschillen bestaan, te weten over de zakelijke hypotheek, waarvoor de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is, de beleggingspolis van partijen bij Aegon van € 46.889,39 die de man alleen aan zichzelf heeft laten uitkeren en de lening van € 18.000,- die partijen hebben verstrekt aan [xxx] en die aan de man is terugbetaald. De man heeft ter zitting niet gereageerd op deze posten. Wat daarvan verder ook zij, om alle posten die partijen verdeeld houden te kunnen beoordelen, is nader feitenonderzoek nodig. Een kort geding leent zich daar niet voor. Dit onderzoek zal moeten plaatsvinden in een bodemprocedure.
4.10.
In de gegeven omstandigheden, waarin naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een verdelingsovereenkomst met betrekking tot de woning en de vrouw zich op voorhand heeft beroepen op vernietiging van de gestelde verdeling op grond van artikel 3:196 BW en op grond van artikel 3:44 BW en er nog andere mogelijke posten bestaan, die in de verdeling moeten worden betrokken, zijn de vorderingen van de man niet toewijsbaar. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
4.11.
In de hiervoor geschetste omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten tussen partijen, voormalige partners, zullen worden gecompenseerd. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij is met name in aanmerking genomen dat de man heeft nagelaten de vrouw volledig te informeren over de waarde van de woning.
4.12.
Beide partijen hebben gevorderd de wederpartij in de proceskosten te veroordelen. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:
- griffierecht € 86,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.102,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 1.102,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 3 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: PY