In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde P. de Ruijter, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door gemachtigde M. Hoogenboom, met betrekking tot een bemiddelingsovereenkomst voor de verkoop van een recreatiewoning. De overeenkomst werd op 22 juli 2021 gesloten, waarbij eiser als tussenpersoon zou optreden. Gedaagde trok echter op 17 augustus 2021 de machtiging in, wat leidde tot een geschil over de betaling van courtage.
Eiser vorderde een bedrag van € 1.944,10 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat gedaagde haar betalingsverplichting niet nakwam. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen grondslag was voor de betaling van courtage, aangezien er geen succesvolle bemiddeling had plaatsgevonden en de machtiging was ingetrokken.
De kantonrechter oordeelde dat er geen recht op courtage bestond, omdat de overeenkomst enkel courtage verschuldigd stelde bij verkoop van de recreatiewoning. Aangezien er geen verkoop had plaatsgevonden en eiser geen bewijs had geleverd van gemaakte kosten, werd de vordering afgewezen. De proceskosten werden voor rekening van eiser gesteld, omdat hij ongelijk kreeg in deze procedure. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.