ECLI:NL:RBNHO:2022:9009

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
9611887
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in het kader van bemiddeling bij verkoop van recreatiewoning

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde P. de Ruijter, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door gemachtigde M. Hoogenboom, met betrekking tot een bemiddelingsovereenkomst voor de verkoop van een recreatiewoning. De overeenkomst werd op 22 juli 2021 gesloten, waarbij eiser als tussenpersoon zou optreden. Gedaagde trok echter op 17 augustus 2021 de machtiging in, wat leidde tot een geschil over de betaling van courtage.

Eiser vorderde een bedrag van € 1.944,10 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat gedaagde haar betalingsverplichting niet nakwam. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen grondslag was voor de betaling van courtage, aangezien er geen succesvolle bemiddeling had plaatsgevonden en de machtiging was ingetrokken.

De kantonrechter oordeelde dat er geen recht op courtage bestond, omdat de overeenkomst enkel courtage verschuldigd stelde bij verkoop van de recreatiewoning. Aangezien er geen verkoop had plaatsgevonden en eiser geen bewijs had geleverd van gemaakte kosten, werd de vordering afgewezen. De proceskosten werden voor rekening van eiser gesteld, omdat hij ongelijk kreeg in deze procedure. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9611887 \ CV EXPL 21-8945
Uitspraakdatum: 12 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: P. de Ruijter
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: M. Hoogenboom

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 28 december 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 13 september 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Op 22 juli 2021 is tussen partijen een overeenkomst gesloten waarbij [eiser] als tussenpersoon zou optreden met betrekking tot de verkoop van de recreatiewoning van [gedaagde].
2.2.
[gedaagde] heeft daartoe een machtiging aan [eiser] verstrekt.
2.3.
Op 17 augustus 2021 heeft [gedaagde] de machtiging ingetrokken.
2.4.
[eiser] heeft [gedaagde] op 18 augustus 2021 een rekening gezonden, welke rekening [gedaagde] niet heeft betaald.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 1.944,10 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021, € 352,86 aan buitengerechtelijke incassokosten, alsmede de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. [eiser] heeft werkzaamheden verricht voor [gedaagde], maar [gedaagde] komt haar betalingsverplichting niet na.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij voert aan – samengevat – dat voor de vordering van [eiser] geen grondslag bestaat. Er bestond geen overeenkomst dat courtage verschuldigd zou zijn als de bungalow niet verkocht zou worden, geen succesvolle bemiddeling door [eiser] plaatsvond of bij intrekking van de machtiging. Courtage is een resultaatbeloning. Hier was geen resultaat.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij op 22 juli 2021 een bemiddelingsovereenkomst hebben gesloten. De vraag die beantwoord moet worden is of [gedaagde] uit hoofde van die overeenkomst een bedrag aan [eiser] is verschuldigd.
5.2.
Volgens artikel 7:426 BW heeft de opdrachtnemer recht op loon zodra door zijn bemiddeling een overeenkomst tussen de opdrachtgever en de derde tot stand is gekomen. Nu [gedaagde] de opdracht heeft ingetrokken, is de vraag of er ook in dat geval een bedrag verschuldigd is. In het e-mailbericht van 22 juli 2021 van [eiser] aan [gedaagde], waarin de overeenkomst tussen partijen wordt bevestigd, staat “
Ik ga als privé persoon jouw tussenpersoon zijn teneinde de recreatiebungalow [adres] te verkopen’.Hieruit volgt dat alleen in geval van verkoop van de recreatiebungalow blijkbaar courtage is verschuldigd. Omdat verder niet is gesteld of gebleken dat partijen hier bij het sluiten van de overeenkomst of daarna andersluidende afspraken over hebben gemaakt, dient dit als uitgangspunt te worden genomen.
5.3.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ook recht heeft op (afkoop) courtage voor de werkzaamheden die hij voor [gedaagde] heeft verricht. Uit de tekst van de door hemzelf opgestelde e-mail volgt dit evenwel niet, terwijl een dergelijke aanspraak ook niet volgt uit de wet. Dit betoog wordt daarom verworpen.
5.4.
Het door [eiser] gevorderde bedrag ziet deels op door hem ten behoeve van de verkoop van de recreatiewoning van [gedaagde] gemaakte (on)kosten. [gedaagde] heeft betwist deze kosten verschuldigd te zijn, omdat [eiser] daarvan geen facturen heeft overgelegd en zij deze kosten daarom niet kan verifiëren. De kantonrechter zal de kosten om diezelfde reden, namelijk omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn met stukken, afwijzen.
5.5.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [eiser] tot betaling van € 1.944,10 aan hoofdsom wordt afgewezen. Dat betekent dat ook de vorderingen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de rente worden afgewezen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt. Artikel 238 lid 2 Rv bepaalt dat de in het gelijk gestelde partij, die met een gemachtigde procedeert, recht heeft op een bedrag voor salaris van die gemachtigde. De wet specificeert niet wie als gemachtigde in de zin van deze bepaling geldt. Als regel vallen daaronder professionele gemachtigden, die hun werkzaamheden bij de rechtzoekende in rekening brengen. Omdat Hoogenboom zich, in zijn hoedanigheid als zoon, als gemachtigde voor [gedaagde] heeft gesteld, en dus niet als professionele gemachtigde, heeft [gedaagde] in dit geval geen recht op salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter