ECLI:NL:RBNHO:2022:9066

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/328338 / HA ZA 22-329
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verstekvonnis inzake bestuurdersaansprakelijkheid na faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure na een eerder verstekvonnis van 6 april 2022. De eiser, [eiser], had een aannemingsovereenkomst gesloten met Bouwersman Bouw & Ontwikkeling B.V. (BBO) voor de realisatie van een extra verdieping en een uitbouw aan zijn woning. Volgens [eiser] heeft BBO ernstig tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst, wat leidde tot een vordering op BBO en de bestuurders van de vennootschap, [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Na het faillissement van BBO is de procedure tegen deze vennootschap geschorst, waardoor alleen de vorderingen tegen de bestuurders in het verzet aan de orde kwamen.

De rechtbank oordeelde dat [eiser] onvoldoende onderbouwd had gesteld dat er sprake was van onrechtmatig handelen door [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De rechtbank concludeerde dat de bestuurders niet persoonlijk aansprakelijk konden worden gehouden voor de tekortkomingen van BBO, omdat er geen ernstig verwijt kon worden gemaakt. Het verstekvonnis werd deels vernietigd en de vorderingen tegen de bestuurders werden afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder bestuurders aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de tekortkomingen van hun vennootschap, waarbij de rechtbank de nadruk legt op de noodzaak van een persoonlijk ernstig verwijt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/328338 / HA ZA 22-329
Vonnis in verzet van 12 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. A. Ramsaroep te 's-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bouwersman Bouw & Ontwikkeling B.V.,
gevestigd te Zaandam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [plaats 2],
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats 2],
gedaagden,
eisers in het verzet,
advocaat mr. A. Knol te Assendelft.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd.
Gedaagde sub 1. zal hierna BBO worden genoemd. Gedaagden sub 2. en 3. zullen hierna gezamenlijk [gedaagde 2] c.s. worden genoemd, en ieder afzonderlijk [gedaagde 2] en [gedaagde 3].

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] en BBO hebben een aannemingsovereenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst). Op grond van de overeenkomst zou BBO een extra verdieping op, en een uitbouw aan de woning van [eiser] realiseren.
Volgens [eiser] is BBO ernstig tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde 3] heeft volgens [eiser] als feitelijk bestuurder hierin een zodanige rol gehad, dat hem persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt. [gedaagde 3] en ook de holdingmaatschappij [gedaagde 2], zijn daarom aansprakelijk voor de door hem geleden schade.
BBO, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn bij verstekvonnis van 6 april 2022 veroordeeld tot (terug)betaling van verschillende geldbedragen (zie hierna). Zij zijn tegen dit vonnis op 29 april 2022 in verzet gekomen. Zij betwisten – samengevat – de gestelde tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en de bestuurdersaansprakelijkheid.
Bij vonnis van 28 juni 2022 is BBO failliet verklaard. De procedure tegen BBO is vanwege dit faillissement van rechtswege geschorst.
In deze procedure liggen nu dus alleen de vorderingen ten aanzien van de gestelde bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 2] c.s. voor. De rechtbank oordeelt dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde 2] c.s.. Dit betekent dat het verstekvonnis deels wordt vernietigd en dat de vorderingen gegrond op de bestuurdersaansprakelijkheid alsnog worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 juni 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • een B16-formulier van 16 juli 2022 van de zijde van [eiser], houdende het vonnis van deze rechtbank met insolventienummer C/15/22/71 F van 28 juni 2022 waarbij BBO failliet is verklaard en de curator is aangesteld;
  • een B16-formulier van 29 augustus 2022 van de zijde van [eiser], houdende een e-mail van 29 augustus 2022 van de curator;
  • de mondelinge behandeling van 1 september 2022;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van [eiser];
  • de pleitnotities van de zijde van [gedaagde 2] c.s.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Feiten

3.1.
[eiser] en BBO sluiten op 23 mei 2021 de overeenkomst. Zij spreken af dat BBO een extra verdieping op en een uitbouw realiseert aan de woning van [eiser] (hierna: de woning). De totale aanneemsom bedraagt € 131.238,35.
In de overeenkomst staat onder meer het volgende:
13. Verzekeringen
Het aangevinkte is van toepassing in deze overeenkomst:
13.2
Aansprakelijkheidsverzekering
De opdrachtnemer heeft een doorlopende aansprakelijkheidsverzekering. Hiervan krijgt de opdrachtgever een kopie.
De opdrachtgever heeft een doorlopende aansprakelijkheidsverzekering. Hiervan krijgt de opdrachtnemer een kopie.’
3.2.
In opdracht van [eiser] inspecteert de heer [betrokkene] van Buro voor bouwkundig advies en ontwerp [betrokkene] de werkzaamheden aan de woning. In de rapportage van deze inspectie van 10 november 2021 (hierna: rapportage [betrokkene]) staan verschillende gebreken in deze werkzaamheden beschreven. Het rapport concludeert: ‘
gelet op de bovengenoemde gebreken is er aanleiding genoeg om de vakbekwaamheid van de aannemer in twijfel te trekken en een structureel toezicht op de uitvoering van de te corrigeren gebreken en de nog uit te voeren werkzaamheden te organiseren’.
3.3.
Op 11 november 2021 controleert een toezichthouder van Gemeente [plaats 1] de woning. De toezichthouder constateert dat er bouwwerkzaamheden zijn verricht in afwijking van de verleende omgevingsvergunning en legt de werkzaamheden stil (hierna: de bouwstop). Het gaat om een 10 centimeter opstorting over de gehele zoldervloer. Deze ‘slordig beton laag’ is volgens de toezichthouder een extreme belasting van de verdiepingsvloer die niet is berekend.
3.4.
[eiser] stelt BBO op 15 november 2021 in gebreke en geeft haar de gelegenheid om alsnog na te komen.
3.5.
Bij brief van 29 november 2021 wordt de bouwstop ook schriftelijk aan [eiser] bevestigd en krijgt hij de gelegenheid om binnen vier weken door middel van een berekening aan te tonen dat de vloer de extreme belastingen aan kan.
3.6.
Op 1 december 2021 maant [eiser] BBO nogmaals aan om de gebreken te herstellen en de werkzaamheden alsnog af te ronden.
3.7.
Op enig moment na 1 december 2021 heeft BBO de werkzaamheden aan de woning stilgelegd en zich op haar opschortingsrecht beroepen.
3.8.
Op enig moment na 2 februari 2022 heeft [eiser] (derden)beslag doen leggen op de auto van BBO, op de vorderingen die BBO op twee andere opdrachtgevers heeft, en op de tegoeden van BBO, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bij verschillende banken.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure (samengevat) gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
De overeenkomst tussen BBO en [eiser] ontbindt;
BBO, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] elk hoofdelijk veroordeelt, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van
€ 205.240,52, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
BBO, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] elk hoofdelijk veroordeelt, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van buitengerechtelijke kosten van € 2.801,21;
BBO, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] veroordeelt in de proceskosten alsook de nakosten.
4.2.
Bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verstekvonnis is de vordering onder a) afgewezen. De vordering onder b) is in zoverre toegewezen dat BBO is veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van € 16.086,97 te betalen, en BBO, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk zijn veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van € 181.553,55 te betalen. Beide bedragen zijn vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vanaf 18 februari 2022 tot de dag van volledige betaling. De vordering onder c) is integraal toegewezen. Tot slot is ook de vordering onder d) toegewezen, in die zin dat BBO, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk zijn veroordeeld de proceskosten van € 4.907,73 en de nakosten van € 163,00 dan wel € 248,00 vermeerderd met de explootkosten in het geval van betekening, aan [eiser] te betalen.
4.3.
[gedaagde 2] c.s. vorderen in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid [gedaagde 2] c.s.

5.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde 2] c.s. in zoverre in hun verzet kunnen worden ontvangen.
Juridisch kader
5.2.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of [gedaagde 2] c.s. als (middellijk) bestuurders persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de gestelde schade van [eiser] als gevolg van de gestelde wanprestatie van BBO.
5.3.
De rechtbank stelt in dat verband het volgende voorop. Uitgangspunt is dat indien een overeenkomst met een vennootschap is gesloten, die vennootschap primair aansprakelijk is voor uit die overeenkomst voortvloeiende verbintenissen. Wanneer een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, kan echter onder bijzondere omstandigheden, behalve de rechtspersoon zelf ook een bestuurder(vennootschap) van die rechtspersoon aansprakelijk zijn voor de schade. Voor het aannemen van deze aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder van die benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Dat zal zich kunnen voordoen (i) als de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden en/of (ii) als de bestuurder wist of heeft behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade [1] . Er kunnen zich daarnaast ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.4.
Op grond van artikel 150 Rechtsvordering (hierna: Rv) rust op [eiser] de last om de feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen, die tot de conclusie kunnen leiden dat [gedaagde 2] c.s. persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [eiser] is namelijk degene die zich op de rechtsgevolgen beroept van het door hem gestelde onrechtmatig handelen.
Aansprakelijkheid BBO
5.5.
[eiser] heeft (samengevat) gesteld dat het werk van BBO ruimschoots onder norm is en dat niet is gebouwd conform goed vakmanschap. Dit wordt bevestigd in de rapportage van [betrokkene] en de bouwstop met de bijbehorende onderbouwing. Het werk van BBO moet volgens [eiser] grotendeels worden afgebroken. Alleen de houtskeletten van drie aangebrachte wanden van de dakopbouw zijn deugdelijk en kunnen blijven staan. [eiser] heeft in dit verband verschillende (aanvullende) schadeposten opgevoerd.
5.6.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen tegen BBO op grond van het voorgaande (grotendeels) toegewezen. Na de verzetdagvaarding is de procedure tussen [eiser] en gefailleerde BBO geschorst. Pas indien en voor zover in het faillissement van BBO een verificatievergadering wordt gehouden en de vorderingen van [eiser] door de curator worden betwist, wordt het geding tegen BBO voortgezet. Dit betekent dat de vorderingen op BBO op dit moment nog niet vast staan.
5.7.
Door [gedaagde 2] c.s. is terecht aangevoerd dat voor bestuurdersaansprakelijkheid in dit geval is vereist dat eerst de aansprakelijkheid van BBO vast staat. Alleen wanneer er sprake is van aansprakelijkheid van de rechtspersoon zelf, komt pas de vraag aan bod of bestuurders persoonlijk onrechtmatig handelen kan worden verweten.
Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] op [gedaagde 2] c.s. zal de aansprakelijkheid van BBO in het midden worden gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door [eiser] aangehaalde feiten en omstandigheden namelijk niet leiden tot de conclusie dat [gedaagde 2] c.s. persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank zal dit oordeel hierna verder uitwerken.
Hebben [gedaagde 2] c.s. onzorgvuldig gehandeld?
5.8.
De verwijten die [eiser] maakt aan [gedaagde 3] komen er in de kern op neer dat [gedaagde 2] c.s. onzorgvuldig namens BBO hebben gehandeld. Zij hebben persoonlijk voor BBO een opdracht aangenomen en uit doen voeren die de onderneming kennelijk niet deugdelijk kon uitvoeren. Het gebrek aan deskundigheid van BBO blijkt volgens [eiser] uit het rapport van [betrokkene] en de opgelegde bouwstop. Ook heeft [gedaagde 2] en daarmee [gedaagde 3], nagelaten om namens BBO een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Dat BBO deze verzekering zou afsluiten is mondeling toegezegd, maar daarnaast ook uitdrukkelijk in de overeenkomst opgenomen. Door persoonlijk te bewerkstelligen dat BBO deze contractuele verplichting niet is nagekomen, maar BBO wel voor rekening van [eiser] omvangrijke werkzaamheden te laten uitvoeren, hebben [gedaagde 2] c.s. in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, aldus steeds [eiser].
5.9.
[gedaagde 2] c.s. betwisten dat BBO de opdracht niet kon uitvoeren. De ontvangen gelden zijn in het project gestoken. Daarvoor zijn materialen aangeschaft en vier uitvoerders betaald. Er zijn een aanbouw en een opbouw geplaatst die voor 90% gereed zijn. Bij beide is sprake van goed en deugdelijk werk. Het tegendeel is niet aangetoond en wordt ook met de rapportage van [betrokkene] en de opgelegde bouwstop niet aangetoond. De rapportage is eenzijdig en tussentijds opgesteld, zonder hoor en wederhoor. De bouwstop is na het aanleveren van berekeningen opgeheven.
Ook indien niet deugdelijk zou zijn nagekomen kan dit er niet toe leiden dat de bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn. Vereist is dat er sprake moet zijn van een ernstig persoonlijk verwijt en dat de overeenkomst is aangegaan terwijl [gedaagde 2] c.s. wisten of behoorden te weten dat BBO deze niet kon nakomen. Dat hiervan sprake zou zijn, is door [eiser] niet onderbouwd, aldus nog steeds [gedaagde 2] c.s.
5.10.
Toetsend aan de onder 5.3 geformuleerde maatstaf is de rechtbank van oordeel dat [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 2] c.s. onvoldoende concrete feiten of bijzondere omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot het vergaande oordeel kunnen leiden dat [gedaagde 2] c.s. als (middellijk) bestuurders van BBO een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van de eventuele tekortkoming van de vennootschap. In de eerste plaats is onvoldoende gesteld dat en waarom [gedaagde 2] c.s. bij het aannemen van de opdracht wisten of redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat BBO haar verplichtingen ten opzichte van [eiser] niet zou nakomen. Uit het door [eiser] aangehaalde rapport en de bouwstop blijkt dit in ieder geval niet. En zelfs indien de conclusies die [eiser] aan het rapport en de bouwstop verbindt juist zijn, is dit op zichzelf onvoldoende om te kunnen oordelen dat [gedaagde 2] c.s. tegen beter weten in met BBO de overeenkomst met [eiser] zijn aangegaan. Daarbij speelt mee dat [gedaagde 3] ter zitting heeft verklaard dat BBO het werk heeft laten uitvoeren door onderaannemers. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] c.s. op voorhand wisten of hadden moeten weten dat dit zou leiden tot de door [betrokkene] geconstateerde tekortkomingen. [gedaagde 2] c.s. kunnen dus persoonlijk geen ernstig verwijt worden gemaakt.
5.11.
Ook het niet afsluiten van een ‘aansprakelijkheidsverzekering’ leidt niet tot aansprakelijkheid van [gedaagde 2] c.s. Ter zitting is door [eiser] toegelicht dat de verzekering waar hij op doelt meer dan gevolgschade zou moeten dekken, namelijk ook de schade die ziet op het herstellen van ondeugdelijke werkzaamheden. Door [gedaagde 2] c.s. is terecht betwist dat partijen dit hebben afgesproken. In de overeenkomst is dit niet als zodanig vastgelegd: het ‘bolletje’ is niet aangevinkt (◦ in plaats van •, zie punt 3.1.). Uit het feit dat de andere afspraken tussen partijen in de overeenkomst door middel van het al dan niet aanvinken van de bolletjes zijn vastgelegd, leidt de rechtbank af dat partijen ten aanzien van de aansprakelijkheid in ieder geval schriftelijk geen afspraken hebben gemaakt. Door [eiser] zijn ook geen aanvullende feiten en omstandigheden gesteld waaruit een mondelinge afspraak op dit punt zou blijken. Bovendien is het ook niet gebruikelijk dat een aannemer zich verzekert voor schade die ontstaat doordat hij werkzaamheden niet (meer) deugdelijk (af) kan maken. Nog daargelaten of dit voor de aannemer verzekerbaar is. Het is wel gebruikelijk dat een aannemer een verzekering afsluit voor gevolgschade, en dit heeft BBO ook gedaan.
Conclusie
5.12.
[gedaagde 2] c.s. kan geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd, voor zover [gedaagde 2] c.s. daarin zijn veroordeeld. De op [gedaagde 2] c.s. betrekkende vorderingen zullen alsnog worden afgewezen.
Proceskosten
5.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van deze verzetprocedure aan de zijde van [gedaagde 2] c.s. worden veroordeeld. De kosten van de verzetdagvaarding komen (op grond van artikel 141 Rv) niet voor vergoeding in aanmerking, omdat door [gedaagde 2] c.s. niet is gesteld of gebleken dat hun niet-verschijnen in de verstekprocedure het gevolg is geweest van een nietige dagvaarding. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] c.s. worden afzonderlijk begroot op € 5.737,00 voor [gedaagde 2] en € 2.277,00 voor [gedaagde 3] aan griffierecht, en gezamenlijk begroot op € 4.982,00 (2,0 punten × tarief VI € 2.491,00) voor salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
constateert dat de procedure onder zaaknummer / rolnummer C/15/328338 / HA ZA 22-329 tussen [eiser] en BBO is geschorst,
6.2.
vernietigt het door deze rechtbank op 6 april 2022 onder zaaknummer / rolnummer 325934 / HA ZA 22-158 gewezen verstekvonnis, voor zover [gedaagde 2] c.s. daarbij hoofdelijk zijn veroordeeld om aan [eiser] te betalen:
  • een bedrag van € 181.553,55, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 18 februari 2022 tot de dag van volledige betaling,
  • de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 2.801,21,
  • de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 4.907,73,
  • de na het verstekvonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
en opnieuw beslissend
6.3.
wijst de vorderingen tegen [gedaagde 2] c.s. alsnog af,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde 2] c.s. tot op heden begroot op € 8.014,00,
6.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling onder 6.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022. [2]

Voetnoten

1.HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758.
2.type: 1535