ECLI:NL:RBNHO:2022:9095

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/332492 / JU RK 22-1496
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg voor hun ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De moeder van de kinderen had aangevoerd dat het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te laat was ingediend, maar de kinderrechter oordeelde dat de belangen van de minderjarigen zwaarder wegen dan de schending van de procesregel. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de onrustige situatie waarin zij zich bevinden, met verschillende opvoeders en woonplekken. De moeder heeft niet de stabiliteit kunnen bieden die de kinderen nodig hebben, en er zijn zorgen over haar beschikbaarheid en opvoedvaardigheden. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden in een netwerkgezin, bij de tante van de kinderen. De kinderrechter heeft deze verzoeken toegewezen, met de nadruk op het belang van de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarigen. De ondertoezichtstelling is ingesteld voor de duur van twaalf maanden, en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor vier maanden, met de mogelijkheid om de situatie later opnieuw te beoordelen. De kinderrechter heeft ook de hoop uitgesproken dat de betrokken partijen zullen werken aan een betere verstandhouding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/332492 / JU RK 22-1496
Datum uitspraak: 7 oktober 2022
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2022 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. B.V. Rafaela, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Alkmaar.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 29 september 2022, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum.
1.2.
Op 9 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
1.3.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. B.V. Rafaela;
- mevrouw [A] namens de Raad;
- de heer [B] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de moeder.
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven bij hun tante in [woonplaats kinderen] , mevrouw [naam tante] (hierna te noemen: de tante). Zij is een halfzus van de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 8 juli 2022, hersteld bij beschikking van 3 augustus 2022, zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 8 oktober 2022.
De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling in een netwerkgezin, namelijk bij de tante.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voor de duur van twaalf maanden.
Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voor de duur van zes maanden in een netwerkgezin, te weten bij de tante.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad aangegeven dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Deze bedreiging is voornamelijk gelegen in hun sociale en emotionele ontwikkeling, maar eveneens op het gebied van basale veiligheid en basisbehoeften. De minderjarigen hebben verschillende woon- en verblijfplaatsen gekend en verschillende opvoeders. Moeder was met regelmaat niet beschikbaar, zowel fysiek als emotioneel. Daarnaast bleek de moeder ook niet beschikbaar te zijn voor met name [de minderjarige 1] . Ze had niet veel interesse in hem als ze belde vanuit het buitenland, terwijl hij aangaf haar erg te missen. Door de voorlopige ondertoezichtstelling en de plaatsing van de kinderen bij de tante is deze situatie doorbroken. Een voortzetting in het gedwongen kader acht de Raad nodig om de stabiliteit en veiligheid van de minderjarigen te waarborgen, zodat zij rust en duidelijkheid ervaren en zij toekomen aan hun ontwikkelingstaken, waaronder een gestructureerde schoolgang.
De zorg die noodzakelijk is voor het wegnemen van die bedreiging wordt door de moeder niet of onvoldoende geaccepteerd. De Raad ziet een moeder die niet begrijpt waarom er zorgen zijn over haar en haar kinderen en de Raad vindt het lastig om goed zicht te krijgen op de vraag of dat uit onwil of onmacht is. Het is moeilijk om met de moeder in gesprek te gaan. De moeder woont nu in een vrouwenopvang en heeft daar geen vaste woonplek voor haar en de minderjarigen. De moeder heeft geen inkomen. De Raad heeft er geen vertrouwen in dat de moeder de juiste keuzes zal maken als de minderjarigen bij haar zijn. Een ondertoezichtstelling en tevens een uithuisplaatsing acht de Raad noodzakelijk in het belang van de opvoeding en verzorging van de minderjarigen. De Raad acht de verzochte periode nodig om te bepalen of de minderjarigen op de juiste plek zitten en duidelijkheid te krijgen over waar zij zullen opgroeien.

4.Het standpunt van de belanghebbende(n)

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat de Raad primair niet-ontvankelijk in zijn verzoek moet worden verklaard, omdat het procesreglement voorschrijft dat het verzoek binnen vijf weken voor de afloop van de ondertoezichtstelling moet worden ingediend. De Raad is volgens de moeder te laat.
Namens de moeder is verder verwezen naar haar brief van 28 september 2022, die is verstuurd aan de Raad als reactie op het conceptrapport van de Raad, dat uiteindelijk als definitief rapport op 29 september 2022 bij de rechtbank is ingediend. De moeder refereert zich ten aanzien van het verzoek tot ondertoezichtstelling, maar zij verzet zich tegen de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder wil haar kinderen zien. De moeder betwist dat er bij de oudste sprake is van gedragsproblematiek. Bij de bepaling van het perspectief en wat goed is voor de minderjarigen, spelen cultuurverschillen een grote rol. In de cultuur van de moeder is het veel normaler dan in de Nederlandse cultuur om een kind bij een familielid achter te laten om elders te gaan werken. Er groeien in de cultuur van de moeder vaker kinderen op bij bijvoorbeeld een tante of oma.
Als de kinderrechter toch besluit tot een uithuisplaatsing, dan verzoekt de moeder die te beperken tot drie maanden. Er kan dan worden onderzocht of de moeder met de minderjarigen in een gezinsopvang in Rotterdam kan verblijven. Er kan door beschermingsbewind gewerkt worden aan stabiliteit van het inkomen van de moeder. Als dat goed verloopt, kan zij door naar een woning. De moeder heeft ingestemd met deelname aan een psychodiagnostisch onderzoek, dat op zo kort mogelijke termijn dient plaats te vinden. De situatie waarbij de minderjarigen niet bij de moeder verblijven, dient zo kort mogelijk te duren.
4.2.
Namens de GI is ter zitting naar voren gebracht dat de GI het verzoek van de Raad ondersteunt. De tante redt zich goed met de minderjarigen. Zij heeft de zorg voor vijf kinderen, maar zij weet de juiste wegen te bewandelen. Er is goed contact met de hulpverlening en met school. De tante heeft ook ondersteuning van haar eigen moeder. De GI heeft er moeite mee om aan te geven of de GI binnen zes maanden een perspectiefonderzoek zal kunnen doen. De gezinsvoogd ervaart dat als een moreel dilemma. De gezinsvoogd gunt het de moeder en de minderjarigen om weer bij elkaar te zijn, omdat bij de contactmomenten een liefdevolle band wordt gezien. Wat lastig is, is dat er een grote fysieke afstand is tussen [woonplaats moeder] en [woonplaats kinderen] . Als de GI zicht wil krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder, moet er een situatie worden gecreëerd waarin dat kan worden bekeken. In overleg heeft het Leger des Heils aangegeven dat er wel mogelijkheden voor zijn, zoals een gezinsopname van drie maanden waarin intensief naar de moeder kan worden gekeken. Van daaruit kan dan een advies worden gegeven of een besluit worden genomen. Maar daarmee moet de GI wel enig risico nemen. Als het lukt, kan de moeder zelf voor de minderjarigen zorgen met opvoedondersteuning vanuit de hulpverlening. Er moet dan wel huisvesting komen en een inkomen. Op dit moment ontbreekt het zicht op de opvoedkwaliteiten van de moeder.
De moeder heeft in de eerdere zitting verklaard dat zij kinderen achterliet, omdat zij veel stress ervoer. Vandaag heeft de moeder ter zitting gezegd dat zij in verband met het zoeken naar werk op Curaçao werk haar kinderen heeft achterlaten bij derden. De jongste was pas drie maanden toen de moeder hem bij een vriendin in [plaats] achterliet. Die vriendin heeft de tante opgebeld omdat het niet duidelijk was wanneer de moeder zou terugkomen. De GI vindt het lastig om de duidelijke lijn te vinden in de verhalen van moeder.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt bij nader inzien dat de moeder op zichzelf bezien terecht heeft gesteld dat in artikel 2.4.3 van het Procesreglement Civiel jeugdrecht is bepaald dat een verzoek tot ondertoezichtstelling na een voorlopige ondertoezichtstelling uiterlijk vijf weken voor afloop van de voorlopige ondertoezichtstelling moet worden ingediend. De kinderrechter is evenwel van oordeel dat er nu een inhoudelijke beslissing dient te worden genomen op het verzoek van de Raad, omdat schending van deze procesregel niet ten nadele van de minderjarigen mag werken. Daarbij overweegt de kinderrechter dat voor het indienen van een regulier (eerste) verzoek tot ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 2.4.1 van het Procesreglement civiel jeugdrecht geen termijn is gesteld. Formeel zou de Raad direct na afloop van de termijn van de voorlopige ondertoezichtstelling een eerste verzoek tot ondertoezichtstelling kunnen indienen, waarop de kinderrechter gewoon zou moeten beslissen. Het strikt volgen van de formele regels van het procesreglement acht de kinderrechter in dit geval in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Daartoe overweegt de kinderrechter dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De minderjarigen hebben een onrustige periode achter de rug. Er is sprake geweest van verschillende opvoeders, verschillende woonplekken en stress en gezondheidsklachten rondom de zwangerschap van [de minderjarige 2] . De moeder heeft in december 2021, enkele maanden voor de bevalling, [de minderjarige 1] bij tante ondergebracht. Vervolgens is zij drie maanden na de bevalling van [de minderjarige 2] naar Curaçao vertrokken en zij heeft hem toen achtergelaten bij een vriendin, die maar korte tijd voor hem heeft gezorgd en hem vervolgens ook bij de tante heeft ondergebracht. De kinderrechter gaat op basis van de stukken uit van forse gedragsproblematiek bij [de minderjarige 2] , die zowel bij de tante als op school is waargenomen. Bij tante was [de minderjarige 1] zeker in het begin moeilijk hanteerbaar: hij plaste in de kamer op de grond, verstopte zich en stal snoep en eten in huis. Op school deed hij kinderen pijn, gooide hij met speelgoed, schreeuwde hij en liep hij weg, waardoor er sinds 23 mei 2022 op school in het regulier onderwijs 1-op-1-begeleiding is ingezet. Dat zorgelijke gedrag en het ontbreken van stabiliteit in zijn leven zijn voldoende redenen voor een ondertoezichtstelling voor [de minderjarige 1] . Het ontbreken van stabiliteit in zijn prille leven is reden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] . Duidelijk is dat de moeder de minderjarigen nu nog geen stabiliteit kan bieden, omdat zij nog geen inkomen en geen vaste woonplek heeft.
De kinderrechter stelt de minderjarigen onder toezicht voor de duur van twaalf maanden, zoals verzocht.
In dat kader moet er worden gekeken naar het perspectief van de minderjarigen, waarvoor het van groot belang is om zicht te krijgen in de opvoedvaardigheden van de moeder. Zij heeft de minderjarigen het afgelopen jaar niet de stabiliteit kunnen bieden die zij nodig hebben en erkent de gedragsproblematiek van [de minderjarige 1] niet. De moeder wil graag voor de minderjarigen zorgen en zij is volgens de GI een liefdevolle moeder, maar het is nog onduidelijk of zij de minderjarigen kan bieden wat zij nodig hebben om zich goed en onbedreigd te kunnen ontwikkelen. Ook moet worden onderzocht of het gedrag van Rshandrick met behulp van hulpverlening of therapie kan worden verbeterd.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat ook de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en
[de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding en onderzoek van hun geestelijke toestand, zoals genoemd in artikel 1:265b (BW). De machtiging tot uithuisplaatsing wordt nu verleend voor een periode van vier maanden en de beslissing op het verzoek zal voor het overige worden aangehouden. De kinderrechter beslist dit, omdat de Raad de minderjarigen binnen zes maanden duidelijkheid wil geven over hun opgroeiperspectief en de GI de opvoedvaardigheden van de moeder wil onderzoeken.
Het is nu nog niet duidelijk op welke manier die opvoedvaardigheden kunnen worden onderzocht en hoeveel tijd daarmee gemoeid zal zijn. Een periode van vier maanden geeft de kinderrechter de mogelijkheid om zicht te houden op de situatie. De kinderrechter zal zich thans niet uitlaten over de vraag op welke termijn de aanvaardbare termijn voor de minderjarigen is verstreken. Het is te vroeg om daarover te oordelen.
5.4.
Tot slot spreekt de kinderrechter de hoop en verwachting uit dat de GI ook zal werken aan het verbeteren van de onderlinge verstandhouding tussen de moeder en de tante, nu ter zitting is gebleken dat zij momenteel niet met elkaar praten en de moeder de tante de huidige situatie verwijt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht van Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers met ingang van 8 oktober 2022 tot 8 oktober 2023;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een netwerkgezin, zijnde bij de tante, met ingang van 8 oktober 2022 tot 8 februari 2023;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing op het verzoek voor het overige (de resterende twee maanden uithuisplaatsing) aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen voor 8 februari 2023, tegen welke zitting de Raad, de gecertificeerde instelling, de moeder en de tante dienen te worden opgeroepen.
De Raad wordt verzocht de rechtbank uiterlijk drie weken voorafgaande aan 8 februari 2023 te informerenover de stand van zaken en over de vraag of het verzoek voor het overige (nog twee maanden uithuisplaatsing) wordt gehandhaafd.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2022 door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 10 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.