ECLI:NL:RBNHO:2022:9412

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
15-012637-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van DNA-profiel van veroordeelde, minderjarigheid als uitzondering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. Het bezwaarschrift werd op 18 augustus 2022 ingediend en betreft een veroordeelde die ten tijde van het delict minderjarig was. De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. B. Beekman, en de officier van justitie gehoord, maar de veroordeelde zelf was niet verschenen. De officier van justitie stelde dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moest worden, omdat de uitzonderingsgronden van de Wet DNA niet van toepassing waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bevel tot afname van DNA-materiaal op 14 maart 2022 was gegeven, en dat de veroordeelde op 4 augustus 2022 celmateriaal had afgestaan. De rechtbank heeft de relevante stukken van de strafzaak bekeken en geconcludeerd dat er geen schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was, omdat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden voorziet in het afnemen van celmateriaal. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat en dat de omstandigheden van de zaak niet zodanig waren dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel disproportioneel zou zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaar ongegrond moest worden verklaard, omdat de aard van de misdrijven en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd geen grond boden voor een uitzondering op de wet. De rechtbank benadrukte dat de opslag van het DNA-profiel in de databank niet leidt tot een schandpaal-effect, aangezien het profiel alleen in de vorm van cijfers en letters wordt opgeslagen, wat onbegrijpelijk is voor derden. De beslissing werd genomen door mr. L.J. Saarloos, in tegenwoordigheid van griffier M. Dambrink, en werd in besloten raadkamer uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
parketnummer : 15-012637-21
raadkamernummer : 22-018198
datum : 12 oktober 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[verzoeker]

,
ter dezer zake woonplaats kiezend op het kantoor van mr. B. Beekman,
advocaat te Noordwijk, (Boekerslootlaan 17, 2201 BT Noordwijk),
hierna te noemen: veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 18 augustus 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 12 oktober 2022 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van veroordeelde, mr. B. Beekman voornoemd, en de officier van justitie op zitting gehoord.
Veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar is gericht tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde.
Op bevel van de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland van 14 maart 2022 is, ten behoeve hiervan, op 4 augustus 2022 bij veroordeelde celmateriaal afgenomen.
De advocaat van klager heeft een toelichting gegeven op het bezwaarschrift en wijst op de huidige ontwikkelingen in de jurisprudentie. Veroordeelde is nu meerderjarig, ten tijde van het delict was hij minderjarig. Veroordeelde vindt de opslag van zijn DNA in de databank heel vervelend, hij voelt zich daardoor aan de schandpaal genageld. Het betreft inderdaad een veroordeling voor een fors feit, maar met deze jeugdzonde nu leiden tot het vastleggen van zijn DNA. Veroordeelde is niet van plan nog eens in de fout te gaan, zodat de verwerking van het DNA-profiel niet kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafzaken. Daarnaast is de opslag van zijn DNA profiel een inbreuk op zijn lichamelijk integriteit.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.
Volgens de officier van justitie doen de uitzonderingsgronden van de Wet DNA zich niet voor. Daarom moet volgens de hoofdregel, ook bij minderjarigen, een DNA-profiel van
veroordeelde worden bepaald en verwerkt.

Beoordeling

De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken van de strafzaak tegen veroordeelde.
Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 14 maart 2022 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet DNA), waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van veroordeelde voornoemd op 14 februari 2022 door de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in deze rechtbank tot jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek waarvan 24 dagen voorwaardelijk, in verband met overtreding van artikel 266, 267 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, kortgezegd diefstal in vereniging met bedreiging van geweld en belediging.
Veroordeelde heeft op 4 augustus 2022 door afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel is tijdig ingediend.
Ingevolge artikel 8 EVRM heeft belanghebbende het (grond)wettelijke recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat alleen dan inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam kan worden gemaakt, indien zulks bij of krachtens wet is voorzien. Nu artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek voorziet, is er geen sprake van schending van artikel 8 EVRM.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij
iedere veroordeeldeals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is
verplichteen daartoe strekkend bevel te geven,
tenzijzich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
Voor een generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat geen ruimte. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind worden ontleend.
De in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet genoemde uitzondering doet zich niet voor, nu niet gebleken is dat reeds een DNA-profiel van veroordeelde is verwerkt.
De rechtbank dient derhalve, op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van “bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd” de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
De raadsvrouw heeft gewezen op de huidige ontwikkelingen in de jurisprudentie. De rechtbank is van oordeel dat dit aspect niet kan worden meegewogen, reeds nu er niet vooruitgelopen kan worden op eventuele toekomstige wetgeving.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de hiervoor genoemde uitzonderingen zich niet voordoen. Veroordeelde was weliswaar 17 respectievelijk 18 jaar ten tijde van het plegen van de strafbare feiten, maar hij is veroordeeld voor een ernstig misdrijf waar hij jeugddetentie voor opgelegd heeft gekregen, waarbij aan veroordeelde onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd is opgelegd. Reeds hieruit kan worden afgeleid dat de rechtbank risico op herhaling aanwezig heeft geacht. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde disproportioneel is.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat in de aard van de ten laste van veroordeelde bewezen verklaarde misdrijven, noch in de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, grond kan worden gevonden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Voor wat betreft het ‘aan de schandpaal genageld voelen’ bij de opslag van DNA in de databank, wijst de rechtbank op het volgende.
In de DNA-databank wordt alleen het DNA-profiel opgenomen samen met het bij dat profiel behorende nummer (een zogeheten SIN-nummer). Het DNA-profiel wordt daarin weergegeven in de vorm van een serie getallen en letters die de eigenschappen weergeven van de DNA-kenmerken uit het profiel. Een serie getallen die onbegrijpelijk zal zijn voor iemand die die cijfers ziet en pas na constatering van een match kan op basis van het SIN-nummer de koppeling gelegd worden tussen het profiel in de databank en het centrale bestand met daarin de persoonlijke informatie van verdachte/veroordeelde. Wie toegang hebben tot de databank en tot het centrale bestand staat in artikel 14 van het besluit DNA-onderzoek in strafzaken.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in besloten raadkamer uitgesproken op 12 oktober 2022.