ECLI:NL:RBNHO:2022:9413

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
15-180899-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag tegen conservatoir beslag in het kader van openlijke geweldpleging

Op 24 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.C. Duin, verzet zich tegen het conservatoire beslag dat is gelegd op een bedrag van € 50.000,-. Dit beslag is gelegd in het kader van een strafzaak waarin de klager samen met vier anderen wordt verdacht van openlijke geweldpleging op 18 juni 2022, waarbij ernstig letsel is toegebracht aan een slachtoffer. De officier van justitie had eerder een machtiging aangevraagd voor het leggen van beslag, welke door de rechter-commissaris is verleend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag rechtmatig is gelegd en dat er voldoende grond is voor de verdenking van een misdrijf waarvoor een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. De klager betoogde dat hij niet aansprakelijk is voor de schade, omdat hij niet het strafverzwarende artikel 141 lid 2 Sr ten laste is gelegd. De rechtbank oordeelde echter dat de klager ook hoofdelijk aansprakelijk kan zijn op basis van groepsaansprakelijkheid volgens artikel 6:166 BW. De rechtbank concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.

Daarnaast werd het beroep op proportionaliteit van het beslag verworpen. De rechtbank oordeelde dat de klager op de hoogte was van het beslag en dat hij de koopovereenkomst voor een woning had kunnen ontbinden binnen de wettelijke bedenktijd. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, waardoor het beslag op het bedrag van € 50.000,- gehandhaafd blijft. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. L.J. Saarloos, rechter, in aanwezigheid van drs. M. Essing-van den Berg, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
parketnummer : 15-180899-22
raadkamernummer : 22-023214
datum : 24 oktober 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager]
,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.C. Duin,
advocaat te Hoorn (Nieuwstraat 23, 1621 EA Hoorn),
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

1.Feiten

1.1.
Klager wordt met vier anderen verdacht van het plegen van een strafbaar feit: openlijke geweldpleging op 18 juni 2022 tegen personen, met ernstig letsel van in ieder geval één persoon tot gevolg.
1.2.
De officier van justitie heeft op 28 juli 2022 een vordering bij de rechter-commissaris ingediend om een machtiging te verkrijgen tot het leggen van conservatoire beslag in verband met een later op te leggen schadevergoedingsmaatregel. Die machtiging is dezelfde dag door de rechter-commissaris verleend voor een bedrag van € 65.000,-.
1.3.
Op 2 augustus 2022 heeft de deurwaarder conservatoir beslag gelegd op de auto van klager, voor een geschatte waarde van € 15.000,-. Het proces-verbaal van beslag en de machtiging van de rechter-commissaris zijn door de deurwaarder op 5 augustus 2022 aan klager betekend.
1.4.
Bij exploot van 21 september 2022 heeft de deurwaarder conservatoir beslag gelegd onder de ABN AMRO Bank op de tegoeden van klager. Dat bedrag heeft doel getroffen, maar is door de deurwaarder op verzoek van de officier van justitie beperkt tot € 50.000,-. Het proces-verbaal van dit beslag is op 21 september 2022 aan klager betekend.
1.5.
Nadat klager door het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2022 is geschorst uit zijn voorlopige hechtenis, heeft klager een bod uitgebracht op een te koop staande woning. Op 21 september 2022 heeft klager een schriftelijke koopovereenkomst gesloten. De koopprijs bedroeg € 260.000,-.

2.Procedure

2.1.
Het klaagschrift is op 13 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
2.2.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
2.3.
De rechtbank heeft op 20 oktober 2022 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
2.4.
De rechtbank heeft de klager, zijn advocaat, mr. J.C. Duin en de officier van justitie op zitting gehoord.

3.Beklag

3.1.
Het beklag strekt tot teruggave van het conservatoir inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 50.000,- althans de vordering van klager ter hoogte van dat bedrag op zijn bank, de ABN AMRO Bank.
3.2.
Namens de klager is het volgende aangevoerd.
Uit de koopakte blijkt dat de betaling van de koopsom voor de woning (€ 260.000,-) dient te geschieden op het moment van het passeren van de akte van levering bij de notaris Dat is op 27 oktober 2022. De inbeslagname van het geldbedrag brengt met zich mee dat klager de koopsom op 27 oktober 2022 niet langer kan voldoen. Ingevolge artikel 14.2 van de overeenkomst zal deze tekortkoming een boete van l0% van het koopbedrag betekenen.
3.3.
Primair wordt het standpunt ingenomen dat het beslag moet worden opgeheven, omdat de rechter aan klager geen schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Subsidiair is klager van mening dat het beslag niet proportioneel is en dat een belangenafweging dient te worden gemaakt. Deze belangenafweging leidt tot de conclusie dat moet worden voorkomen dat een 18-jarige een boete van maar liefst € 26.000,-krijgt opgelegd, terwijl ook minder ingrijpende maatregelen tot de mogelijkheden behoren.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1.
De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bedrag moet worden bewaard ten behoeve van een later op te leggen schadevergoedingsmaatregel. Het beslag is rechtmatig gelegd en ook niet buiten proporties, gelet op de hoogte van de schade van het slachtoffer

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank is bevoegd. Het beklag is schriftelijk gedaan en tijdig ingediend. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
5.2.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
5.3.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van dit beklag een summier karakter draagt. [1] Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
5.4.
Uit de stukken in het dossier volgt dat het beslag is gelegd tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen schadevergoedingsmaatregel. [2] In dat geval dient de rechtbank als eerste te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd. [3] Dat is het geval. De verdenking en voorlopige tenlastelegging gaan uit van openlijke geweldpleging tegen personen. [4]
5.5.
De rechtbank moet vervolgens onderzoeken of het
hoogst onwaarschijnlijkis dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer zal opleggen.
5.6.
De raadsman van klager en de officier van justitie hebben er beiden – met juistheid – op gewezen dat een schadevergoedingsmaatregel alleen kan worden opgelegd indien en voor zover een verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. [5]
Klager heeft betoogd dat niet hij, maar één van de medeverdachten het feitelijke geweld heeft uitgeoefend, waardoor het slachtoffer aan één oog blind is geworden. De advocaat van klager heeft er daarbij op gewezen dat aan klager vooralsnog – anders dan in ieder geval één van de andere verdachten – niet het strafverzwarende artikel 141 lid 2 wordt ten laste gelegd, maar uitsluitend lid 1 van dat artikel. Daarom ontbreekt volgens klager het causale verband tussen zijn daad en de schade van het slachtoffer.
5.7.
Uit het summiere onderzoek van het dossier leidt de rechtbank af dat klager in ieder geval betrokken is geweest bij de handelingen, waarbij het letsel aan het slachtoffer is toegebracht. Wat ieders precieze rol bij de uitoefening van het geweld is geweest, dient nog verder te worden onderzocht. Dat kan echter in het midden blijven in het kader van de beoordeling in deze beklagzaak en zal bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak aan de orde komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie er terecht op gewezen dat klager naar het burgerlijk recht ook hoofdelijk aansprakelijk kan zijn voor de schade als gevolg van groepsaansprakelijkheid. [6]
De Hoge Raad overwoog in een uitspraak van 2020 daarover het volgende:
“De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. (…)
Voor zover het cassatiemiddel berust op de opvatting dat de enkele vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid van artikel 141 lid 2, onder 1°, Sr in de weg staat aan de toepassing van artikel 6:166 BW, faalt het.” [7]
Het standpunt van klager wordt daarom verworpen.
De rechtbank oordeelt daarmee niet
datde strafrechter, later oordelend, een schadevergoedingsmaatregel ten laste van klager zal opleggen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het
niet hoogst onwaarschijnlijkis dat de strafrechter dat zal doen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit geen grond is voor toewijzing van het verzoek.
Proportionaliteit
5.8.
De raadsman heeft er subsidiair een beroep op gedaan dat handhaving van het beslag in strijd is met het beginsel van proportionaliteit, omdat klager op onevenredig zware wijze wordt getroffen in zijn belangen.
5.9.
De rechtbank merkt hierover het volgende op.
Allereerst heeft de rechter-commissaris een machtiging verleend tot het leggen van conservatoir beslag voor een maximaal bedrag van € 65.000,-. Dat heeft de officier van justitie vervolgens met twee beslagen gedaan. Niet valt in te zien dat gebruikmaken van de machtiging in strijd is met het beginsel van proportionaliteit. Het is niet aan de rechtbank (de raadkamer) om de beslissing van de rechter-commissaris inhoudelijk te toetsen.
5.10.
Daar komt nog bij dat de officier van justitie een verklaring van de rechtsbijstandsverzekeraar van het slachtoffer in het geding heeft gebracht en het daarbij behorende arbeidsdeskundige rapport. Hierin wordt onder meer het volgende vermeld: “Het letsel bestaat onder meer uit een ernstig beschadigd rechteroog. Cliënt heeft geen zicht meer met het rechteroog. Dit zal ook niet meer terugkomen. Het oog is gekrompen omdat cliënt harde klappen op het oog heeft gekregen. Verder is onder meer sprake van breuken in het gezicht, bovenkaak, oogkas en kampt cliënt met ernstige psychische klachten.”
De voorlopige schade wordt geschat op € 65.000,-. Daar wordt aan toegevoegd dat daar nog niet in is opgenomen het verlies van arbeidsvermogen, omdat het slachtoffer niet meer zal kunnen werken. De rechtbank merkt op dat het van algemene bekendheid is dat de schade als gevolg van het verlies aan verdienvermogen nog veel hoger zal kunnen uitpakken.
5.11.
Zoals uit de chronologische weergave onder paragraaf 2. hiervoor volgt, was klager er overigens vanaf 5 augustus 2022 (de datum van betekening van het eerste beslag, op zijn auto) van op de hoogte dat de rechter-commissaris deze machtiging had verleend en dat hem dus boven het hoofd hing dat nog meer beslag zou worden gelegd. Dat hij vervolgens een maand later een bod uitbrengt op een te koop staande woning en vervolgens een koopovereenkomst sluit, komt daarmee geheel voor zijn eigen risico.
5.12.
Verder blijkt uit de overgelegde schriftelijke koopovereenkomst dat ten gunste van de koper (klager) de wettelijke ‘bedenktijd’ van drie dagen gold, na het ondertekenen van de overeenkomst. Dat was op 21 september 2022. Op die dag werd aan hem door de deurwaarder een stuk betekend, waaruit bleek dat er ten laste van klager voor € 50.000,- beslag was gelegd onder diens bankinstelling. Klager had daarom binnen drie dagen de overeenkomst nog kunnen ontbinden, zonder dat hij een boete zou zijn verschuldigd.
5.13.
Ten slotte kan nog het volgende worden opgemerkt. De advocaat van klager heeft ter zitting een bankafschrift overgelegd. Daaruit blijkt dat de desbetreffende rekening is “geblokkeerd”. Dat wil echter niet zeggen dat klager geen gebruik kan maken van die bankrekening. Een beslag onder de bank op tegoeden is immers slechts geldig voor het ten tijde van het beslag bestaande saldo. [8] En in dit geval is dat beslag beperkt tot € 50.000,- zodat klager ook op die grond over het resterende deel van het saldo kan beschikken. Dat heeft klager volgens het overgelegde afschrift ook gedaan; alleen al uit de eerste bladzijde (de volgende heeft de rechtbank niet ontvangen) blijkt dat klager op 29 september 2022 vier maal € 2.000,- uit de pinautomaat heeft opgenomen.
5.14.
Het beklag zal gezien al het voorgaande ongegrond worden verklaard.
5.15.
Klager zal moeten proberen om voor de ‘ontbrekende’ € 50.000,- financiering te vinden. Dat dat niet mogelijk is blijkt niet uit de overgelegde verklaring van de hypotheekadviseur van klager. Daarin wordt slechts vermeld dat het inkomen van klager onvoldoende is voor een hypothecaire lening voor de aankoop van een woning.

6.Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van drs. M. Essing-van den Berg, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823
2.artikel 36f lid 1 Sr
3.artikel 94a, derde lid, Sv
4.artikel 141 Sr
5.artikel 36f lid 2 Sr
6.Artikel 6:166 BW: Indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
7.Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726, m.nt. W.H. Vellinga
8.Hoge Raad 7 juni 1929, NJ 1929, 1285 (Giro-arrest)