ECLI:NL:RBNHO:2022:954

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
C/15/316679
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdhulpverlening

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 januari 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een 14-jarige jongen, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter constateert dat [de minderjarige] slachtoffer is van de wachtlijstproblematiek in de jeugdhulpverlening. De gezinsvoogd (GI) heeft herhaaldelijk geprobeerd de noodzakelijke hulp en onderzoeken voor [de minderjarige] te organiseren, maar stuit op lange wachtlijsten en een gebrek aan beschikbare instellingen. De kinderrechter benadrukt dat het onacceptabel is dat tijdsverloop een belemmering vormt voor de terugplaatsing van [de minderjarige] bij zijn ouders. De ouders hebben het ouderlijk gezag, maar door gedragsproblemen en pedagogische onmacht is [de minderjarige] niet meer thuis te plaatsen. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een periode van drie maanden, tot 21 april 2022, om de situatie van [de minderjarige] te blijven monitoren en om te voorkomen dat hij na een periode van uithuisplaatsing niet meer bij zijn ouders kan wonen. De kinderrechter verzoekt de GI om voor 31 maart 2022 te rapporteren over de voortgang van de hulpverlening en de ontwikkelingen rondom [de minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/316679 / JU RK 21-973
Datum uitspraak: 20 januari 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
wonende te [plaats ] , hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 24 mei 2021, ingekomen bij de griffie op 28 mei 2021;
- het verzoek van de GI om het aangehouden deel van het verzoek tot uithuisplaatsing toe te wijzen, ingekomen ter griffie op 21 december 2021,
- het e-mailbericht van de Raad van 25 juni 2021, met daarbij de toetsing
voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na
twee jaar.
1.2
Op 20 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet.
Verschenen is:
- de vader.
1.3
De moeder, [de minderjarige] en de GI zijn, alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van 21 juni 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd, laatstelijk tot 21 juli 2022. Bij beschikking van 21 juni 2017 is tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de gezaghebbende vader, welke machtiging nadien is verlengd. Daarna is bij beschikking van 10 maart 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend voor een accommodatie jeugdhulpverlener 24-uurs, te weten bij Parlan BOOST, tot 21 juli 2020. Deze plaatsing heeft geen doorgang kunnen vinden omdat [de minderjarige] is afgewezen voor BOOST. Bij beschikking van 30 juli 2020 is (na een spoedmachtiging uithuisplaatsing op 20 juli 2020) een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend, welke machtiging bij beschikking van 19 januari 2021 is verlengd tot 20 juli 2021. Bij beschikking van 25 juni 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis afgegeven tot 21 januari 2021 en is het verzoek van de GI voor het resterende deel aangehouden.
2.3
Op grond van de machtiging tot uithuisplaatsing verbleef [de minderjarige] eerst bij de Schuilhoeve en sinds maart 2021 verblijft hij bij gezinshuis [naam] in [plaats ] (hierna ook: gezinshuis).

3.Het verzoek en het standpunt van de GI

3.1
De GI verzoekt het aangehouden deel van het verzoek tot het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis toe te wijzen en de machtiging te verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling, te weten tot 21 juli 2022.
3.2
In de stukken heeft de GI aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk is. In het afgelopen half jaar heeft [de minderjarige] te maken gehad met een wisseling van zijn jeugdbeschermer. De GI heeft contact opgenomen met diverse instellingen inzake de wachttijd omtrent een Terug Naar Huis Onderzoek (hierna: TNHO) en of verzocht of zij dit onderzoek ook kunnen en willen uitvoeren. In dat verband is contact opgenomen met Levell, Kenter, en de gemeente; zij bieden een dergelijk onderzoek echter niet aan. Ook de Opvoedpoli en Parlan kampen met zeer lange wachttijden. Het blijkt dat alleen Parlan dit onderzoek nog doet, maar dat zij zowel voor de intake als voor het onderzoek zelf forse wachtlijsten hebben. Ook voor coaching en systeemtherapie zijn momenteel wachtlijsten.
Vanwege deze omstandigheden heeft de jeugdbeschermer vervolgens in overleg met de manager van de GI om een opschaling gevraagd naar de procesregisseur van de regio WestFriesland. Hierdoor is het vooronderzoek van het TNHO bij Parlan naar voren gehaald. Vanuit het vooronderzoek moet duidelijk worden of men perspectief ziet om het gehele onderzoek te doen voordat men tot een beoordeling komt of het wel/niet haalbaar is dat [de minderjarige] weer bij zijn vader (en partner) kan gaan wonen.
Sinds het laatste overleg in oktober 2021, toen duidelijk werd dat er nog geen vervolgacties in gang gezet waren, is de omgang wel uitgebreid van eenmaal in de 4 weken naar eenmaal in de 2 weken in het weekend naar de vader. Het doel hiervan is dat iedereen op deze wijze kan ervaren of meer contact niet tot meer conflicten tussen [de minderjarige] en vader/partner leidt. Tegelijkertijd is de GI zich ervan bewust dat dit zonder systeembehandeling kwetsbaar is. Aangezien ook de systeemtherapie nog op zich laat wachten en [de minderjarige] en de vader teleurgesteld zijn dat alles zo lang duurt, is dit tot nu toe een mooi compromis.
Ook de inzet van een coach laat op zich wachten. In de tussentijd heeft een docent van de school van [de minderjarige] zich als vertrouwenspersoon beschikbaar gesteld. De GI acht het echter noodzakelijk dat er daarnaast wel een professionele coach voor [de minderjarige] komt, die met hem aan zijn doelen kan werken. Gezien de wachtlijsten van Parlan en de Opvoedpoli heeft het gezinshuis zelf mogelijk een alternatief. De GI heeft hier de gegevens nog niet van ontvangen maar zal deze optie zeker onderzoeken.
3.3.
Volgens de GI heeft [de minderjarige] baat bij de structuur die hij ontvangt in het gezinshuis. Op school gaat het wisselend met [de minderjarige] . Hij heeft veel sturing en controle nodig en ook hulp nodig bij zijn schoolwerk. Verder gaat [de minderjarige] nu meer weekenden naar zijn vader. Beiden genieten hiervan, maar de vader geeft aan dat [de minderjarige] behandeling nodig heeft omdat een thuisplaatsing anders niet gaat lukken. De wens van [de minderjarige] en vader/partner is nog steeds dat [de minderjarige] bij hen komt wonen, op voorwaarde dat hij dan behandeling heeft gehad. Het onderzoek middels het TNHO, de coach voor [de minderjarige] en de systeemgesprekken zijn aangevraagd, maar nog niet in gang gezet. Het nu beëindigen van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is niet in het belang van alle betrokkenen, want nog een mislukte thuisplaatsing is slecht voor [de minderjarige] en zijn relatie met vader/partner. Geconcludeerd wordt dat het beter is voor [de minderjarige] om nog even in het gezinshuis te blijven wonen, in afwachting van de conclusies van het nog in te zetten TNHO.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1
De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij het eens is met het verzoek van de GI. Hij is wel erg teleurgesteld over de gang van zaken en het feit dat enerzijds al 1,5 jaar geen onderzoeken en behandeling van de grond zijn gekomen en anderzijds geen TNHO is ingezet. Hoewel [de minderjarige] volgens de vader niet helemaal op zijn plek zit in het gezinshuis, is er op dit moment geen andere optie. Het is nog steeds een feit dat de vader en zijn partner behoefte hebben concrete handvatten om te kunnen omgaan met de problematiek van [de minderjarige] . Daar dient eerst onderzoek naar te worden gedaan en dat komt al heel lang niet van de grond. Vooralsnog is afgesproken dat [de minderjarige] vanaf januari twee weekenden per maand bij de vader verblijft en daar staat de vader ook achter. [de minderjarige] vindt het erg vervelend dat hij nog steeds niet naar huis kan. Het blijft voor hem een frustrerende situatie. Verder heeft de vader aangegeven dat inmiddels een coach -in de vorm van een docent- vanuit de school de begeleiding van [de minderjarige] op zich heeft genomen, zodat alvast een aanspreekpunt voor [de minderjarige] beschikbaar is. Daarnaast wordt nog steeds gezocht naar een professionele coach voor [de minderjarige] , zodat concrete doelen met hem opgepakt kunnen worden. Er is geen zicht op wanneer een dergelijke coach beschikbaar zal zijn voor [de minderjarige] . De enorme wachtlijsten in de jeugdzorg maken het geheel er niet makkelijker op, maar [de minderjarige] is hiervan de dupe.
4.2
Het standpunt van de moeder is niet bekend.

5.De beoordeling

5.1
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter heeft hierbij in overweging genomen dat de zorgen omtrent [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. Vanwege gedragsproblematiek bij [de minderjarige] en pedagogische onmacht van de ouders kon [de minderjarige] niet meer thuis wonen. [de minderjarige] heeft ADHD, gedragsproblemen, relationele problemen en enkele posttraumatische stressklachten als gevolg van ingrijpende ervaringen in het verleden. Door al deze omstandigheden is het op dit moment niet mogelijk om [de minderjarige] thuis te plaatsen. Een plaatsing bij de moeder behoort niet tot de mogelijkheden door het verstoorde contact tussen de moeder en [de minderjarige] . Een plaatsing bij de vader is op dit moment niet haalbaar omdat eerst duidelijkheid moet worden geschapen over de problematiek van [de minderjarige] door middel van een onderzoek, zodat hier concrete handvatten uit voortvloeien voor de vader en zijn partner.
5.2
De kinderrechter stelt vast dat de hulpverlening en het onderzoek/de diagnostiek ten aanzien van [de minderjarige] al geruime tijd zijn gestagneerd vanwege de zeer lange wachtlijsten bij de vele instanties die jeugdhulp verlenen. Als gevolg hiervan komen onderzoeken en de noodzakelijke hulpverlening voor [de minderjarige] niet van de grond. Er is nog geen zicht op een aanvangsdatum voor onderzoeken en hulpverlening, laat staan op een datum waarop de resultaten daarvan beschikbaar zijn. Hoewel het de bedoeling was dat de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis van tijdelijke aard zou zijn, zit [de minderjarige] hier inmiddels al geruime tijd en is nog steeds niet duidelijk wanneer een terugplaatsing bij de vader gerealiseerd kan worden. Aangezien de vader de vader en zijn partner behoefte hebben aan – aan nader onderzoek van [de minderjarige] ontleende – concrete handvatten om te kunnen omgaan met de problematiek van [de minderjarige] en die nog niet beschikbaar zijn, zal de kinderrechter (met enige tegenzin) overgaan tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing ten behoeve vaan een voortgezet verblijf van [de minderjarige] in het gezinshuis. Een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader op dit moment gaat gepaard met onaanvaardbare risico’s. Nog een mislukte terugplaatsing is niet in het belang [de minderjarige] en zal de band die de vader en [de minderjarige] hebben opgebouwd kunnen beschadigen.
5.3
Voor de kinderrechter staat als een paal boven water dat [de minderjarige] slachtoffer is van de wachtlijstproblematiek in de jeugdhulpverlening. Uit de schriftelijke toelichting op het verzoek blijkt dat de GI haar stinkende best doet om de noodzakelijke onderzoeken en hulpverlening voor [de minderjarige] te organiseren, maar dat zij overal tegen een stevige muur aanloopt. Een TNHO is nauwelijks te organiseren, omdat er nauwelijks nog instellingen zijn die dergelijke onderzoeken doen. De weinige instellingen die dergelijke onderzoeken doen, kampen daardoor met lange wachtlijsten. Het mag naar het oordeel van de kinderrechter niet zo zijn dat tijdsverloop een doorslaggevende factor wordt en dat [de minderjarige] straks tegengeworpen krijgt dat de aanvaardbare termijn om nog terug te kunnen keren naar zijn vader, is verstreken. Het mag niet zo zijn dat kinderen na een periode van uithuisplaatsing niet meer bij (één van) hun ouders kunnen wonen, enkel omdat de keten van jeugdhulpverlening verstopt zit.
De kinderrechter is bovendien van oordeel dat voor [de minderjarige] vanwege het regelmatige contact met zijn vader (hij verblijft daar om het weekend), de aanvaardbare termijn niet snel verstreken zal zijn. Thuisplaatsing bij de vader lijkt op dit moment nog steeds de meest reële en (door [de minderjarige] en vader) gewenste optie. Het toewerken naar een succesvolle thuisplaatsing bij de vader dient voor de komende periode het uitgangspunt te zijn.
5.4
Om een vinger aan de pols te kunnen houden in dit taaie proces en partijen in de gelegenheid te stellen hun gedachten over de voortgang van het proces uit te wisselen, ziet de kinderrechter aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] te verlengen voor de beperkte duur van drie maanden, tot uiterlijk 21 april 2022. De beslissing op het verzoek zal voor het overige deel opnieuw worden aangehouden.
5.5
De kinderrechter verzoekt de GI om
uiterlijk op 31 maart 2022aan te geven of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd en daarbij recente informatie te verschaffen. In het geval van handhaving van het resterende deel van het verzoek, dient de GI daarbij actuele informatie in te brengen over de ontwikkelingen van [de minderjarige] , het TNHO en de ingezette en in te zetten hulpverlening. Daarbij kan worden aangegeven of de zaak op de stukken kan worden afgedaan of dat een zitting noodzakelijk is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] , voor verblijf in een gezinshuis voor de duur van drie maanden tot 21 april 2022;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
houdt de beslissing op het meer verzochte
pro formaaan tot
31 maart 2022, in
afwachting van nadere berichtgeving van de GI zoals omschreven onder 5.5.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Nourozi Oranje, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2022.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 4 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.