ECLI:NL:RBNHO:2022:9556

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4544
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op aftrek van uitgaven voor extra kleding en beddengoed door erfgenamen van belastingplichtige

In deze zaak hebben de erfgenamen van een overleden belastingplichtige aanspraak gemaakt op aftrek van uitgaven voor extra kleding en beddengoed. De rechtbank Noord-Holland heeft op 25 april 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de eisers, de erfgenamen van de erflater, bezwaar maakten tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die was opgelegd voor het jaar 2014. De rechtbank oordeelde dat de eisers de extra uitgaven niet aannemelijk hebben gemaakt, verwijzend naar eerdere procedures waarin hetzelfde geschilpunt aan de orde was. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde eveneens, omdat er geen bewijs was dat verweerder een toezegging had gedaan over de aftrek van deze kosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor het recht op aftrek van extra uitgaven bij de eisers ligt. De rechtbank overwoog dat de eisers in hun beroepschrift voor het eerst melding maakten van de woedeaanvallen van de erflater, terwijl dit in eerdere bezwaarschriften niet was vermeld. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun aanspraak op aftrek. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.151, en verweerder veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade en proceskosten aan de eisers.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor het indienen van hoger beroep uiteengezet, waaronder het indienen van een afschrift van de uitspraak en de vereisten voor het beroepschrift.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

de erven [eiseres] , wonende te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

De uitspraak van verweerder op het bezwaar van eisers tegen de voor het jaar 2014 aan wijlen [eiseres] (hierna: erflater) opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 14.564.
Verweerder heeft aan erflater voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 14.564.
Eisers hebben tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarop hebben eisers een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag ingediend. Bij beslissing van 7 mei 2018 heeft verweerder de aanslag verminderd tot een, berekend naar een biww van € 14.163. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022 te Haarlem.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Erflater werd geboren op [geboortedatum] en overleed op [datum] . Voor het jaar 2014 heeft erflater een biww aangegeven van € 12.802 en daarbij een bedrag van € 1.847 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform deze aangifte is aan erflater met dagtekening 6 juni 2015 een voorlopige aanslag opgelegd.
2. Per brief van 29 april 2016 heeft verweerder erflater vragen gesteld over de aangifte, met name over de aftrek specifieke zorgkosten. Omdat erflater daarop niet reageerde heeft verweerder hem per brief van 19 mei 2016 meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken. De inkomsten uit vroegere arbeid zouden € 85 lager worden vastgesteld en de specifieke zorgkosten zouden niet in aftrek worden toegelaten. Met dagtekening 1 juli 2016 heeft verweerder erflater de aanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 14.564 (€ 12.802 -/- € 85 + € 1.847).
3. Erflater heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 9 augustus 2016 en is op 12 augustus 2016 bij verweerder ontvangen. Per brief van 17 oktober 2016 heeft verweerder, omdat erflater inmiddels was overleden, aan eisers meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen maar dat hij met hen een afspraak wilde maken voor een hoorgesprek. Op 18 oktober hebbeen eisers met het daarvoor bestemde formulier te kennen gegeven van die mogelijk gebruik te willen maken. Daarop hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd en op 4 januari 2017 vond het hoorgesprek plaats. Daarvan is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort.
4. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat geen verklaring van erfrecht was overgelegd.
5. Per brief met dagtekening 22 januari 2017 (de rechtbank leest: 2018), bij verweerder ontvangen op 24 januari 2018, hebben eisers opnieuw bezwaar gemaakt tegen de aanslag en daarbij verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam waarin werd beslist dat een verklaring van de erven zelf volstaat en een verklaring van erfrecht niet nodig is. Per brief van 20 april 2018 heeft verweerder eisers meegedeeld dat herziening van de uitspraak op bezwaar niet mogelijk was en het hernieuwde bezwaar daarom werd aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. In de brief deelde verweerder verder mee dat de specifieke zorgkosten voor € 402 in aftrek konden worden toegelaten. Bij beslissing van 7 mei 2018 heeft verweerder daarom de aanslag verminderd tot een, berekend naar een biww van € 14.163 (€ 14.564 -/- € 402).
6. Eisers hebben tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 22 mei 2017 en op 24 mei 2018 bij verweerder ontvangen. Per brief van 10 maart 2020 deelde verweerder eisers mee dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen en dat hij eisers uitnodigde voor een hoorgesprek. Dit hoorgesprek vond plaats op 16 juni 2020 en daarvan is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort.
7. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
Geschil8. In geschil is de hoogte van de aftrek specifieke zorgkosten. Eisers stellen zich op het standpunt dat de aftrek moet worden verhoogd met extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Eisers hebben daarvoor aangevoerd dat erflater regelmatig woedeaanvallen had en daardoor letterlijk de kleren van zijn lijf scheurde. Verder doen eisers een beroep op een toezegging die verweerder in 2014 zou hebben gedaan.
9. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag, zoals die luidt na de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering, naar het juiste bedrag is vastgesteld. Verweerder heeft daarvoor aangevoerd dat uit niets is gebleken dat erflater als gevolg van psychische problemen extra kosten voor kleding en beddengoed heeft gemaakt en dat ook voor de jaren 2013, 2015 en 2016 de aftrek niet is verleend. De vermeende toezegging wordt betwist. Wel acht verweerder het beroep gegrond omdat de voor specifieke zorgkosten geldende aftrekdrempel onjuist is berekend, hetgeen leidt tot een extra aftrek van € 11.
11. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en uiteindelijk tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een biww van € 14.151.
Beoordeling van het geschil
12. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast voor het recht op aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed bij eisers ligt. De rechtbank overweegt dat pas in het beroepschrift voor het eerst melding wordt gemaakt van de woedeaanvallen van erflater en de gevolgen daarvan. Uit de gedingstukken komt naar voren dat dit bij het bezwaar tegen de aanslag en het bezwaar tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering niet is vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers het recht op deze aftrek niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft voorts gewezen op het beroep en het hoger beroep voor het jaar 2016 (BK DH 21/00577) ter zake van dezelfde kwestie, welke erflater/eisers heeft/hebben verloren.
13. Voor zover de beroepsgronden van eisers moeten worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat in geding geen stuk is overgelegd dat blijk geeft van een uitlating of gedraging van verweerder waaraan in redelijkheid het vertrouwen mocht worden ontleend dat verweerder zou hebben toegezegd dat een aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed zou worden toegestaan. Deze beroepsgrond faalt daarom ook.
14. Gelet op hetgeen is vermeld in 11 dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de aanslag te worden verminderd tot een, berekend naar een biww van € 14.151. Voor het overige is het ongegrond.
Immateriële schade
15. Ter zitting hebben eisers verzocht om vergoeding van immateriële schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vergoeding aanleiding is als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ingediend uitspraak doet. Daarbij geld voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
16. Ter zitting hebben beide partijen zich op het standpunt gesteld dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 24 mei 2018 en verweerder heeft op 15 juli 2020 uitspraak op het bezwaar gedaan. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is dus met 21 maanden overschreden. Het beroepschrift is bij de rechtbank ontvangen op 21 augustus 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 25 april 2022. Bij de behandeling van het beroep is de redelijke termijn dus met 2 maanden overschreden. Van de schadevergoeding komt daarom € 1.826 (€ 2.000 x 21/23) voor rekening van verweerder en voor € 174 (€ 2000 x 2/23) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
Proceskosten
17. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van het hoorgesprek, met een waarde per punt van € 269, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een, berekend naar een biww van € 14.151 met dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eisers geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.826;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.056;
  • veroordeelt de Staat de Nederlanden tot het vergoeden van de door eisers geleden immateriële schade tot een bedrag van € 174;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.