Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de dagvaarding van 23 februari 2022 met 13 producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 4 mei 2022 met 9 producties;
- de akte overlegging producties 14 tot en met 18 tevens houdende wijziging eis/aanvulling grondslag van eis van 4 mei 2022;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 15 juni 2022;
- het tussenvonnis van 6 juli 2022;
- de akte uitlating wijziging van eis/aanvulling grondslag van eis van 6 oktober 2022;
- het B3 formulier met productie 16 van de kant van [eiser 1] van 6 oktober 2022;
3.De feiten
[bedrijf 1] -/- € 2.139
[bedrijf 2] -/- € 266.799
Makelaardij Amsterdam Zuidoost B.V. -/- € 2.796
4.Het geschil
5.De beoordeling
mogelijk binnen één maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en anders zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is’. [gedaagde] heeft in dit verband op zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren hoe dit artikel 3.5 van het convenant tot stand is gekomen en [eiser 1] heeft verklaard dat er niet expliciet over een termijn is gesproken. Volgens [gedaagde] was ten tijde van de totstandkoming van het convenant ook al bekend dat hij binnen een maand geen financiering zou kunnen regelen. [eiser 1] heeft dat niet weersproken.
zo mogelijk binnen één maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en anders zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is’ wordt toegescheiden aan [gedaagde]. Dat betekent dat de woning zo mogelijk vóór 7 mei 2015 en anders zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk aan [gedaagde] zou worden toebedeeld. Uit deze bewoordingen kan geen fatale termijn worden afgeleid. Dat partijen geen fatale termijn zijn overeengekomen wordt bevestigd door de hierboven ook aangehaalde toelichting van partijen op de totstandkoming van artikel 3.5 van het convenant. [eiser 1] heeft verklaard dat deze bepaling destijds met beider instemming is opgenomen zonder dat expliciet over de termijn is gesproken, maar dat zij toen nog niet wist dat het zeven jaar zou gaan duren. [gedaagde] heeft verklaard dat op het moment van het sluiten van het convenant al bekend was dat hij gezien de schuldenlast van zijn bedrijf niet binnen een maand financiering zou kunnen krijgen, hetgeen [eiser 1] niet heeft weersproken. Hieruit leidt de rechtbank af dat in elk geval geen fatale termijn is overeengekomen.