ECLI:NL:RBNHO:2022:9608

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/330131 / HA ZA 22-435
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het incident inzake bevoegdheid in een civiele procedure over de afwikkeling van een woning

In deze civiele procedure, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, is op 26 oktober 2022 vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw over de afwikkeling van de verkoopopbrengst van een woning waar zij tot juni 2020 samenwoonden. De man heeft in de hoofdzaak vorderingen ingediend, waaronder een verzoek om de woning te waarderen en de afwikkeling van de hypotheek. De vrouw heeft in het incident verzocht om verwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, omdat zij meent dat deze rechtbank bevoegd is op basis van haar woonplaats. De man betwist deze bevoegdheid en stelt dat de rechtbank Noord-Holland ook bevoegd is, omdat de onroerende zaak zich in deze gemeente bevindt.

De rechtbank heeft de incidentele vordering van de vrouw afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onterecht heeft gesteld dat de rechtbank Noord-Holland niet bevoegd is, aangezien artikel 103 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de rechter binnen wiens rechtsgebied de onroerende zaak is gelegen, ook bevoegd is. De rechtbank concludeert dat de vrouw onnodig het incident heeft opgeworpen, wat heeft geleid tot extra kosten. De vrouw is daarom veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op € 563,-. De zaak zal op 7 december 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/330131 / HA ZA 22-435
Vonnis in incident van 26 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.J. Butter te Hoorn (NH),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P.A.K. van Eck te Groningen.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2022, met elf producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie houdende eis in incident tevens voorwaardelijke eis in reconventie van 14 september 2022, met zeven producties;
  • de akte antwoord incident van 28 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De hoofdzaak

2.1.
De man vordert in de hoofdzaak, verkort weergegeven, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de woning dient te worden afgewikkeld tegen een waarde van € 265.000,- en een hoogte van de hypotheek ad € 239.996,40, waarbij toekomt aan de vrouw € 7.501,80 en aan de man € 97.926,43;
voor recht verklaart dat, wanneer de rechtbank afwijkt van de bedragen onder i, op het aan de vrouw toekomende deel in mindering wordt gebracht € 5.000,- (de overwaarde ten tijde van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst die aan de man toekomt) en € 2.500,- (de aflossing van de lening);
bepaalt dat de vrouw over het aan de man toekomende bedrag de wettelijke rente is verschuldigd;
de vrouw veroordeelt binnen twee dagen na het in deze te wijzen vonnis opdracht te geven aan de notaris om conform het vonnis tot afwikkeling over te gaan;
de vrouw veroordeelt in de kosten van deze procedure.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De vrouw vordert in het incident de zaak te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.
Volgens de vrouw is de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, niet (relatief) bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Uitgangspunt in een dagvaardingsprocedure is de woonplaats van de gedaagde partij (artikel 99 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Op basis van de woonplaats van de vrouw is de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, de rechtbank die bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige vordering. Een andersluidende afspraak tussen partijen ten aanzien van de relatieve bevoegdheid is niet gemaakt.
3.2.
De man stelt dat verwijzing niet noodzakelijk is. Artikel 103 Rv bepaalt dat mede bepalend voor de relatieve bevoegdheid is de ligging van de onroerende zaak. In dit geval gaat de procedure om de afwikkeling van een onroerende zaak die is gelegen in [plaats] , gemeente [gemeente 2] . Deze gemeente ligt in het arrondissement van de rechtbank Noord-Holland, zodat deze rechtbank mede bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Daarbij wordt het volgende in overweging genomen.
3.4.
In de hoofdzaak is in geschil de afwikkeling van de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres] te [plaats] , waarin partijen tot juni 2020 hebben samengewoond.
Artikel 103 Rv bepaalt dat in zaken betreffende onroerende zaken, zoals hier aan de orde is, mede bevoegd is de rechter binnen wiens rechtsgebied de zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. Het woord ‘mede’ duidt erop dat sprake is van een alternatieve bevoegdheidsregeling naast die van artikel 99 Rv. De man had, nu de onroerende zaak waarover het in de hoofdzaak gaat gelegen is in de gemeente [gemeente 2] en daarmee in het ambtsgebied van de rechtbank Noord-Holland, dus de keuze om het geschil voor te leggen aan de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op grond van artikel 103 Rv of aan de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op grond van artikel 99 Rv.
Voor de verzochte verwijzing van de zaak ziet de rechtbank daarom geen grond.
3.5.
Uit het voorgaande blijkt dat de vrouw het incident onnodig heeft opgeworpen. De kosten van het incident zijn aldus nodeloos door de vrouw veroorzaakt. De vrouw dient daarom te worden veroordeeld in de kosten.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt de vrouw in de kosten van het incident, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 563,-,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 december 2022voor conclusie van antwoord in reconventie.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: AFS/ST