ECLI:NL:RBNHO:2022:9660

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
C/15/332191 / KG ZA 22-489
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop van een woning na beëindiging van een affectieve relatie met geschil over overbedelingssom

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel de man te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van hun gezamenlijk eigendom, een woning. De vrouw en de man hebben een affectieve relatie gehad die in 2019 is beëindigd, en uit deze relatie zijn twee minderjarige kinderen geboren. De vrouw heeft de woning in 2019 verlaten, terwijl de man er nog steeds woont. Partijen hebben eerder afspraken gemaakt over de verdeling van de overwaarde van de woning, maar de vrouw voelt zich benadeeld door de omstandigheden waaronder deze afspraken zijn gemaakt, vooral na het ontvangen van een taxatierapport dat een hogere overwaarde aangaf dan eerder gedacht. De vrouw vordert nu dat de man zijn medewerking verleent aan de verkoop van de woning, op straffe van een dwangsom. De man voert verweer en stelt dat de vrouw de overeenkomst zelf heeft ondertekend en dat hij bereid is de overeengekomen overbedelingssom te betalen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende aanleiding is om te veronderstellen dat de overeenkomst vernietigbaar is wegens misbruik van omstandigheden, maar dat er ook een spoedeisend belang is voor de vrouw. De rechter geeft de man een termijn van twee maanden om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen, anders moet de woning verkocht worden. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/332191 / KG ZA 22-489
Vonnis in kort geding van 3 november 2022
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. Y.M. van Vliet te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats],
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 20 oktober 2022 is de vrouw verschenen, vergezeld van haar moeder en bijgestaan door mr. Van Vliet voornoemd en is de man in persoon verschenen.
1.3.
Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, waarna de zitting korte tijd is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of een regeling nog mogelijk is. Nadat de zitting weer is hervat hebben partijen verklaard dat zij hebben afgesproken de komende week verder te onderzoeken of zij alsnog in overleg tot een regeling kunnen komen. De verdere behandeling is voor dit doel aangehouden voor de duur van een week, in afwachting van bericht van mr. Van Vliet.
1.4.
In een brief van 24 oktober 2022 heeft mr. Van Vliet namens de vrouw laten weten dat de man vóór 23 oktober 2022 een voorstel zou doen maar dit niet heeft gedaan zodat geen regeling tot stand gekomen is. Zij heeft vonnis gevraagd.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Tussen partijen heeft gedurende negentien jaar een affectieve relatie bestaan. Deze relatie is in 2019 geëindigd.
Uit de relatie van partijen zijn twee, thans nog minderjarige, kinderen geboren, te weten:
  • [minderjarige 1], geboren op [datum 1] 2006 te [plaats] en
  • [minderjarige 2], geboren op [datum 2] 2007 te [plaats].
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats bij de vrouw.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.3.
De vrouw heeft de woning in 2019 verlaten. De man bewoont de woning nog altijd.
2.4.
Partijen hebben kort na het verbreken van hun relatie in onderling overleg mondeling afspraken gemaakt om de gevolgen van het beëindigen van hun relatie te regelen.
Deze afspraken zijn in 2021 schriftelijk vastgelegd en houden het volgende in:
“5.1 Aan [de vrouw] is reeds toebedeeld: vijftig procent van de spullen uit de boedel, auto Citroën C4.
Nadat [de vrouw] is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening van hypotheeknummer [nummer] bij ING ontvangt zij: € 20.000 te noemen twintigduizend euro, van de overwaarde van de woning in de [adres].
5.2
Aan [de man] is reeds toebedeeld: vijftig procent van de spullen uit de boedel, auto Citroën C2.”
2.5.
De man heeft de woning in 2021 laten taxeren. De woning is daarbij gewaardeerd op een waarde van € 327.500,-. Op de woning rust een hypothecaire geldlening van
€ 160.000,- zodat er € 167.500,- aan overwaarde in de woning zit.
2.6.
De vrouw heeft de man kort na het ondertekenen van de hiervoor in r.o. 2.4 genoemde overeenkomst laten weten dat zij toch geen goed gevoel had bij de afspraken in de overeenkomst gelet op het recente taxatierapport (r.o. 2.5). Partijen hebben vervolgens besloten onder leiding van een mediator nader met elkaar in gesprek te gaan gegaan over een hogere vergoeding voor de vrouw. Partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert - samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de man zal veroordelen zijn medewerking te verlenen aan verkoop van de woning, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de man in de kosten van dit geding, te vermeerderen met rente en nakosten.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen partijen een eenvoudige gemeenschap bestaat maar dat zij niet langer in de onverdeeldheid hoeft te blijven. Zij erkent dat partijen eerder een overeenkomst hebben ondertekend waarin afspraken zijn opgenomen (zoals hiervoor weergegeven onder r.o. 2.4, hierna: de overeenkomst) maar voert daarbij aan dat zij op het moment van ondertekenen van de overeenkomst door de man werd overvallen met een taxatierapport van de woning waaruit bleek dat er een overwaarde in de woning zat van € 167.500,-. Zij benadrukt dat dit een hogere (over)waarde is dan waarvan partijen ten tijde van het maken van de (mondelinge) afspraken uitgegaan waren, maar stelt dat zij zich gedwongen voelde om de overeenkomst zoals die voorlag toch te ondertekenen omdat partijen dit eerder zo hadden afgesproken. Zij verklaart dat zij de man echter de volgende dag al heeft laten weten dat zij dit toch geen eerlijke verdeling vindt, dat de man dat eigenlijk wel met haar eens was en dat partijen daarna, met behulp van een mediator, opnieuw in gesprek zijn gegaan over een hogere door de man aan haar te betalen overbedelingssombedrag, maar geen overeenstemming hebben kunnen bereiken.
Verder voert de vrouw aan dat zij de man daarna meermalen heeft aangeschreven om verder actie te ondernemen met betrekking tot de woning of mee te werken aan verkoop van de woning, maar dat de man, na aanvankelijk te hebben ingestemd met verkoop, in het geheel niet meer reageerde, zodat zij genoodzaakt was dit kort geding aanhangig te maken. Zij stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering omdat de belastingdienst op basis van het haar toekomende aandeel in de overwaarde in de woning de door haar ontvangen huurtoeslag over 2021 ad € 4.122,- heeft teruggevorderd. Zij verklaart dat zij nog altijd huurtoeslag ontvangt omdat zij haar woning anders niet kan betalen, maar dat zij vreest dat de belastingdienst ook de huurtoeslag over 2022 zal gaan terugvorderen. Zij voert aan dat zij verzuipt in de schulden en geen geld heeft om deze aanslag(en) te betalen, zodat zij er belang bij heeft dat de woning thans zo spoedig mogelijk wordt verdeeld.
3.3.
De man voert verweer. Hij stelt voorop dat partijen de overeenkomst zelf hebben opgesteld en dat zij deze hebben ondertekend. Hij voert aan dat hij inmiddels ook in staat is om de in de overeenkomst genoemde overbedelingssom van € 20.000,- aan de vrouw te kunnen betalen. Hij legt uit dat partijen nadat zij uit elkaar gegaan waren op basis van hun eigen inschatting wat de woning waard zou zijn, hebben afgesproken dat de vrouw 25% zou krijgen van de overwaarde, waarbij meegerekend is dat de vrouw de grotere auto zou houden. Hij benadrukt dat tussen het maken van die afspraak en het ondertekenen van de overeenkomst echter bijna 2 jaar zat en dat uit het taxatierapport dat hij in opdracht van de bank moest laten maken blijkt dat de waarde van de woning in die periode flink is gestegen. Hij heeft desgevraagd medegedeeld dat hij het taxatierapport vóór het ondertekenen van de overeenkomst al ongeveer een maand in zijn bezit had, maar dat hij de uitkomst daarvan voorafgaande aan de afspraak voor het ondertekenen van de overeenkomst niet met de vrouw heeft gedeeld. Hij stelt dat hij het taxatierapport op de dag van het ondertekenen van de overeenkomst op tafel heeft gelegd zonder na te vragen of de daarin genoemde waarde voor de vrouw aanleiding vormde om de afspraken te herzien. Hij wijst er op dat het taxatierapport dus wel op tafel lag tijdens de afspraak om de overeenkomst te tekenen en dat de vrouw ermee bekend was voordat zij de overeenkomst ondertekende maar toch haar handtekening heeft gezet onder de overeenkomst. Hij verklaart dat de vrouw hem korte tijd later inderdaad heeft laten weten dat zij het er toch niet mee eens was en dat partijen onder leiding van een mediator nadien nog gesproken hebben over een hogere vergoeding voor de vrouw van eventueel € 35.000,- maar dat dit niet tot een nieuwe afspraak heeft geleid. Hij stelt dat de oude afspraak dus nog steeds geldt en dat de vrouw die afspraak nu ten onrechte niet meer wil nakomen. Hij verklaart dat hij hierdoor het gevoel krijgt dat hij legaal bestolen wordt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat partijen nog altijd gezamenlijk eigenaar zijn van de woning, ieder voor de helft. Dit betekent dat zij in beginsel ieder recht hebben op de helft van de overwaarde in die woning, maar ook dat zij ieder gehouden zijn de helft van de lasten voor die woning te dragen. Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat de man die lasten in ieder geval vanaf het moment van beëindigen van de relatie de afgelopen jaren volledig heeft gedragen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij de hiervoor genoemde overeenkomst hebben ondertekend. De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van de vrouw aldus dat zij stelt dat zij de overeenkomst vernietigbaar acht omdat deze door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. In een kort geding procedure is het in beginsel alleen mogelijk om tot een dergelijk verstrekkend oordeel te komen als in voldoende mate vast komt te staan dat de bodemrechter, geconfronteerd met hetzelfde feitencomplex, zonder meer tot die zelfde beslissing zal komen.
4.3.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft de vrouw aangevoerd dat zij tijdens de afspraak voor het ondertekenen van de overeenkomst door de man werd overvallen met een taxatierapport voor de woning waaruit bleek dat er een overwaarde van € 167.500,- zat in de woning, maar dat zij zich gedwongen voelde toch de overeenkomst te ondertekenen omdat partijen de daarin weergegeven afspraken eerder zo hadden gemaakt. Daarbij heeft de vrouw erop gewezen dat zij de woning in 2019 in feite is ontvlucht en dat de politie daar toen bij betrokken was en dat zij ook daarom op het moment van ondertekenen niet goed durfde te zeggen dat zij het er eigenlijk niet mee eens was. De man heeft ontkend dat de vrouw de woning uit is ‘gevlucht’, maar niet kan worden uitgesloten dat de vrouw het wel op die manier heeft ervaren. De man heeft verder verklaard dat de vrouw mogelijk als gevolg van een emotioneel schuldgevoel toch getekend heeft. Ook als dat juist zou zijn blijkt daaruit eens te meer dat niet valt uit te sluiten dat de vrouw zich door de omstandigheden niet vrij voelde om direct aan te geven dat zij het niet meer eens was met de gemaakte afspraken, gelet op de nieuwe informatie over de waarde van de woning.
4.4.
De man heeft onvoldoende weersproken dat de vrouw hem de volgende dag al heeft laten weten dat zij het toch geen eerlijke uitkomst vond op deze manier en hij heeft erkend dat partijen vervolgens onder leiding van een mediator verder gesproken hebben over een hogere overbedelingssom voor de vrouw, waarbij in ieder geval gesproken is over een bedrag van € 35.000,-. Uit deze gang van zaken kan worden afgeleid dat de man ook inzag dat de uitkomst zoals deze in de ondertekende overeenkomst is vastgelegd niet (langer) redelijk was en aanpassing behoefde. De man heeft verder verklaard dat hij het bedrag van € 35.000,- echter niet in één keer bij elkaar kon krijgen en dat de vrouw niet akkoord wilde gaan met termijnbetaling zodat partijen geen nieuwe afspraak hebben gemaakt en de oude afspraak daarom nog steeds geldig is.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het op basis van de geschetste gang van zaken niet uitgesloten te achten dat de bodemrechter, geconfronteerd met dit feitencomplex, tot het oordeel zal komen dat de overeenkomst in ieder geval ten aanzien van het bedrag van de overbedelingssom vernietigbaar is omdat die overeenkomst door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Daarbij acht de voorzieningenrechter het volgende van belang.
4.6.
Vaststaat dat de man het bewuste taxatierapport al een maand in zijn bezit had zonder dat hij de vrouw van die informatie in kennis heeft gesteld en zonder bij haar na te vragen of dit reden was om de eerder gemaakte afspraken te heroverwegen.
Aangenomen moet worden dat de man de vrouw ter gelegenheid van het ondertekenen van de overeenkomst waarin de eerder gemaakte afspraken waren vervat, bewust niet de ruimte heeft gelaten om de implicaties van de daarin opgenomen waarde voor de redelijkheid van de eerder gemaakte afspraken tot zich te laten doordringen. Hij heeft haar overvallen met het taxatierapport, waardoor hij de vrouw voor het blok heeft gezet en haar de mogelijkheid heeft ontnomen zich in alle rust over de betekenis van deze nieuwe informatie te beraden. De man heeft verder verklaard dat de vrouw mogelijk als gevolg van een emotioneel schuldgevoel toch getekend heeft, maar als dit juist zou zijn, zou dat eens te meer een aanwijzing zijn dat de vrouw, als zij in alle rust over de informatie uit het taxatierapport had kunnen nadenken, mogelijk niet tot het ondertekenen van de overeenkomst zoals die op dat moment voorlag, zou zijn overgegaan. Dat de man zelf ook wel inzag dat het niet helemaal zuiver gegaan was blijkt uit de omstandigheid dat hij nadat de vrouw alsnog had aangegeven dat zij geen goed gevoel had bij de overeenkomst als gevolg van de inhoud van het taxatierapport, bereid is geweest opnieuw met haar in overleg te treden over een hogere overbedelingssom. Die omstandigheid kan ook als een illustratie worden beschouwd dat van gebondenheid vóór de ondertekening van die overeenkomst, in de beleving van partijen zelf, geen sprake is geweest.
4.7.
Dit een en ander is echter onvoldoende om de in dit geding ingestelde vorderingen onverkort toe te wijzen. De lat ligt daarvoor immers hoger.
4.8.
Er zal wel een voorziening moeten worden getroffen: de vrouw heeft een spoedeisend belang. Zij loopt op dit moment immers nog altijd het risico als hoofdelijk schuldenaar voor de hypotheekschuld door de hypotheekverstrekker te worden aangesproken als de man onverhoopt de hypotheek niet betaalt en daarnaast loopt zij een reëel risico dat de belastingdienst ook de door haar ontvangen huurtoeslag over 2022 zal terugvorderen waardoor haar schuldenlast zal oplopen.
De man heeft laten weten dat hij de woning (vooralsnog) niet kan overnemen indien wordt uitgegaan van een hogere waarde dan waarvan partijen initieel zijn uitgegaan.
Er is op zichzelf geen reden om de man niet de gelegenheid te geven om zijn aanspraken in een bodemprocedure te laten vaststellen, maar dat had hij al lang kunnen doen. Overigens had ook de vrouw een bodemprocedure kunnen aanspannen om tot verdeling te komen.
Partijen kunnen dat nog steeds doen, maar gelet op het spoedeisend belang van de vrouw zal de woning hangende die bodemprocedure dan wel te koop moeten worden gezet en zal de procedure moeten lopen over de aanspraak op de overwaarde.
4.9.
Ter zitting is gebleken dat de vrouw nog altijd bereid is met de man in gesprek te gaan over een passende regeling, waarbij de woning aan de man wordt toegedeeld. De verdere behandeling van de zaak is ook aangehouden om de man in staat te stellen alsnog met een voorstel te komen, maar dat heeft niet tot een oplossing geleid. Ter zitting bleek de man zich nodeloos star op te stellen.
Wellicht dat er onder de werking van de volgende beslissing meer beweging komt.
4.10.
Aan de man zal nog een (laatste) termijn gegund worden om te onderzoeken of hij de woning alsnog aan zich kan laten toedelen. Voor het geval het hem niet lukt om binnen de na te noemen termijn daarvoor voldoende financiering te verkrijgen zullen de vorderingen van de vrouw, strekkende tot veroordeling van de man tot medewerking aan de verkoop van de woning worden toegewezen, op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ wordt weergegeven.
4.11.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen maar tot een lager maximum. De gevorderde in de plaats stelling van het vonnis voor de benodigde medewerking van de man aan rechtshandelingen zal eveneens worden toegewezen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter beschikt de vrouw daarmee over voldoende dwangmiddelen om het vonnis ten uitvoer te leggen als de man zijn medewerking weigert. Om die reden wordt de vrouw gevorderde machtiging van de vrouw om de verkoop mede namens de man te regelen als de man zijn medewerking niet verleent afgewezen.
4.12.
Omdat het geschil is ontstaan door de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat de man gedurende twee maanden na de datum van dit vonnis de tijd krijgt om te onderzoeken of hij voldoende financiering kan verkrijgen om de woning alsnog aan zich te laten toedelen, tegen betaling van een vergoeding wegens overbedeling aan de vrouw ten bedrage van een overbedelingsvergoeding van € 35.000,-- waarvan € 20.0000 te betalen bij transport en de overige € 15.000,- in termijnen van € 3.000,- per jaar en met de verplichting om de vrouw gelijktijdig te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld;
5.2.
bepaalt voor het geval dat de man er na ommekomst van de in r.o. 5.1 genoemde termijn niet in is geslaagd om voldoende financiering te verkrijgen om de woning aan zich te laten toedelen, dat de woning moet worden verkocht;
5.3.
veroordeelt voor dat geval de man om binnen twee maanden na de datum van dit vonnis samen met de vrouw de verkoopopdracht voor de woning aan de [adres] te [plaats] te ondertekenen en af te geven aan Hoekstra en Van Eck makelaars te [plaats], waarbij de makelaar zal bepalen voor welke vraagprijs de woning in de verkoop wordt gezet
en bepaalt dat als de man na betekening van dit vonnis en na ommekomst van genoemde termijn hieraan niet zijn medewerking verleent, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring van de man benodigd voor die rechtshandeling;
5.4.
bepaalt dat partijen de kosten voor de makelaar ieder voor de helft zullen dragen;
5.5.
veroordeelt de man op eerste verzoek van de makelaar al datgene te doen of na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht van de woning te komen en om zijn medewerking te verlenen aan en toegang tot de woning te verschaffen voor bezichtigingen door de makelaar en potentiële kopers, op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat de man hieraan na betekening van het vonnis niet zijn medewerking verleent, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-;
5.6.
bepaalt dat partijen binnen 5 dagen na ontvangst van een bod op de woning, dat door de makelaar als een marktconform redelijk bod wordt aangemerkt, moeten laten weten of zij dit bod accepteren;
5.7.
bepaalt voor het geval dat partijen niet binnen de hiervoor in 5.6 genoemde termijn overeenstemming bereiken over de acceptatie van het daar bedoelde bod, de makelaar bindend de verkoopprijs bepaalt, met dien verstande dat de laatprijs niet lager mag zijn dan maximaal 10% onder de taxatiewaarde van de woning;
5.8.
veroordeelt de man om op eerste verzoek van de makelaar mee te werken aan de totstandkoming en ondertekening van de verkoopovereenkomst van de woning en bepaalt dat als de man niet op eerste verzoek van de makelaar hieraan zijn medewerking verleent dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring van de man benodigd voor het tot stand komen van de koopovereenkomst;
5.9.
veroordeelt de man om op eerste verzoek van de notaris mee te werken aan de levering van de woning aan de toekomstige koper(s) ten overstaan van de door de koper aan te wijzen notaris of diens plaatsvervanger, waarbij de netto verkoopopbrengst in depot blijft totdat partijen de notaris onder toezending van de desbetreffende overeenkomst laten weten het over de verdeling van die opbrengst eens te zijn, dan wel totdat de rechter bij vonnis over die verdeling heeft beslist en dat vonnis gezag van gewijsde heeft verkregen;
5.10.
bepaalt dat als de man niet op eerste verzoek van de notaris hieraan zijn medewerking verleent, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring van de man benodigd voor de notariële levering van de woning aan koper(s);
5.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 3 november 2022. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.type: 1155