ECLI:NL:RBNHO:2022:968

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
9403428 \ CV EXPL 21-4265
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten voor waterdicht maken van kelder in koopovereenkomst

In deze zaak vorderen de kopers van een woning, [eisers], vergoeding van kosten voor het waterdicht maken van de kelder van de woning die zij van [gedaagden] hebben gekocht. De kantonrechter heeft op 19 januari 2022 uitspraak gedaan en de vordering afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de kelder, die door [gedaagden] gedurende 45 jaar als opslagruimte is gebruikt, voldoet aan de eisen van de NVM-koopovereenkomst. De kopers mochten geen volledig waterdichte kelder verwachten, aangezien de kelder incidenteel wateroverlast vertoonde bij hevige regenval en een hoog grondwaterniveau. De kantonrechter stelt vast dat de verkopers niet hebben gegarandeerd dat de kelder volledig waterdicht is, en dat de kopers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat zij op basis van mededelingen van de verkopers meer mochten verwachten dan normaal gebruik. De rechtbank concludeert dat de wateroverlast niet zodanig is dat deze het normale gebruik van de kelder belemmert. De vordering van [eisers] wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagden].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9403428 \ CV EXPL 21-4265 BL
Uitspraakdatum: 19 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser]

2.
[eiseres]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. R.C.C. Hultermans (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.)
tegen

1.[gedaagde]

2.
[gedaagde]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. P.G. Wemmers
De zaak in het kort
De kopers van een woning vorderen veroordeling van de verkopers tot vergoeding van de kosten voor het waterdicht maken van de kelder die bij de woning hoort. De kantonrechter wijst de vordering af, omdat de kelder aan de overeenkomst beantwoordt. Op grond van de NVM-koopovereenkomst moet de woning geschikt zijn voor normaal gebruik. De kelder wordt gebruikt als opslagruimte. Als al sprake is van incidentele wateroverlast in de kelder bij hevige regenval en/of een buitengewoon hoog grondwaterniveau, betekent dat niet dat de kelder niet geschikt is voor normaal gebruik. Dat de kopers op grond van mededelingen van de verkopers méér mochten verwachten, namelijk een volledig waterdichte kelder, is niet komen vast te staan.

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben bij dagvaarding van 17 augustus 2021 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 21 december 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagden] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben [eisers] en [gedaagden] bij brieven van 9 december 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] hebben in 1974 de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) gekocht en verbouwd. De woning is een stolpboerderij van meer dan 200 jaar oud. [gedaagden] hebben de woning gedurende 45 jaar bewoond. Bij de woning hoort een kelder, gedeeltelijk verzonken onder de opkamer. Deze kelder was bij [gedaagden] in gebruik als opslagruimte, en als zodanig ingericht.
2.2.
[eisers] hebben de woning van [gedaagden] gekocht, voor een koopsom van € 1.117.500,00. Partijen hebben gebruik gemaakt van de NVM-koopovereenkomst (model 2018), die door hen is ondertekend op 13 november 2018.
2.3.
Ten behoeve van de verkoop hebben [gedaagden] op 20 september 2016 de NVM vragenlijst voor verkoop van een woning ingevuld. Deze maakt onderdeel uit van de koopovereenkomst tussen partijen.
2.4.
Voorafgaand aan de koop hebben [eisers] de woning bezichtigd, en een verkoopbrochure ontvangen die door de verkopend makelaar ( [makelaar] ) is gemaakt.
2.5.
Op 13 september 2019 is de woning in eigendom overgedragen aan [eisers]
2.6.
Op 15 oktober 2019 hebben [eisers] telefonisch melding gemaakt bij [makelaar] van wateroverlast in de kelder van de woning. In het weekeind van 19 en 20 oktober 2019 hebben [eisers] opnieuw water in de kelder geconstateerd, waarvan zij weer telefonisch melding hebben gemaakt.
2.7.
In reactie op deze meldingen is van de zijde van [gedaagden] meegedeeld dat er ooit eerder, in de jaren ’80 van de vorige eeuw, twee keer een plasje water in de kelder heeft gestaan.
2.8.
Op 24 oktober 2019 is de zoon van [gedaagden] bij [eisers] in de kelder geweest, waar een plas water op de keldervloer werd geconstateerd.
2.9.
Vervolgens hebben [eisers] zich gewend tot hun gemachtigde, die in een brief van 15 januari 2020 [gedaagden] in gebreke heeft gesteld, en hen een termijn van vier weken heeft gegeven om de kelder te (laten) herstellen.
2.10.
In een brief van 5 februari 2020 schrijft de gemachtigde van [gedaagden] dat geen sprake is van non-conformiteit, maar van incidentele wateroverlast door hevige regenval en een extreem hoge grondwaterstand in combinatie met een niet goed schoongemaakte dakgoot, zodat aansprakelijkheid wordt afgewezen.
2.11.
Op 13 mei 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagden] voorgesteld om gezamenlijk een deskundige in te schakelen, om vast te stellen wat de oorzaak is van de gestelde wateroverlast. Nadat partijen hebben gecorrespondeerd over de persoon van een gezamenlijke deskundige, hebben [eisers] besloten zelf opdracht te geven aan [xxx] van [bedrijfsnaam 1] (hierna: [xxx] ) als partijdeskundige.
2.12.
Op 3 december 2020 heeft [xxx] de kelder geïnspecteerd, en daarvan op 6 december 2020 een rapport opgesteld. Bij de inspectie was van de zijde van [gedaagden] alleen hun zoon aanwezig.
2.13.
Onder verwijzing naar het inspectierapport van [xxx] , hebben [eisers] in een brief van 25 januari 2021 aan [gedaagden] gevraagd alsnog aansprakelijkheid te erkennen en schriftelijk te bevestigen dat zij de herstelkosten zullen gaan vergoeden.
2.14.
Vervolgens heeft [yyy] van [bedrijfsnaam 2] (hierna: [yyy] ) in opdracht van [gedaagden] de rapportage van [xxx] beoordeeld en daarover gerapporteerd op 8 februari 2021. Onder verwijzing naar deze rapportage van [yyy] hebben [gedaagden] in een brief van 9 februari 2021 opnieuw aansprakelijkheid afgewezen.
2.15.
Op verzoek van [eisers] heeft [xxx] op 16 maart 2021 zijn zienswijze gegeven op de rapportage van [yyy] .

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot betaling van € 13.915,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2020 en een bedrag van € 1.684,32 voor deskundigenkosten. [eisers] leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat (primair) de kelder en daarmee de woning niet beantwoordt aan de koopovereenkomst, zodat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de herstelkosten, dat (subsidiair) [gedaagden] niet hebben voldaan aan hun mededelingsplicht door onvolledige c.q. onjuiste informatie te verschaffen omtrent wateroverlast in de kelder, zodat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagden] en zij de schade die [eisers] daardoor lijden moeten vergoeden, en dat (meer subsidiair) [eisers] hebben gedwaald doordat [gedaagden] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken heeft geschetst ten aanzien van de staat van de kelder, zodat zij het door [eisers] geleden nadeel moeten opheffen.
3.2.
[gedaagden] betwisten de vordering. Zij voeren daartoe aan – samengevat – dat de kelder normaal gebruikt kan worden als opslagruimte, zodat deze aan de overeenkomst voldoet. Volgens [gedaagden] mochten [eisers] geen volledig waterdichte kelder verwachten. [gedaagden] maken bezwaar tegen de gevorderde deskundigenkosten, en vorderen vergoeding van hun integrale proceskosten, die zij begroten op € 7.500,00 (inclusief de kosten van [yyy] ), omdat zij onnodig en verwijtbaar door [eisers] op hoge kosten zijn gejaagd.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de kelder die bij de woning hoort. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat deze kelder niet volledig waterdicht is. [eisers] vorderen een bedrag van € 13.915,00 voor herstelkosten c.q. schadevergoeding c.q. opheffing van nadeel, en stellen daarvoor dat zij op grond van de koopovereenkomst en daaraan voorafgaande mededelingen van [gedaagden] mochten verwachten dat zij een woning met een waterdichte kelder kochten. De kantonrechter is echter van oordeel dat de geleverde kelder beantwoordt aan de koopovereenkomst, zodat het verweer van [gedaagden] slaagt en de vordering van [eisers] wordt afgewezen. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
4.2.
[eisers] baseren hun (primaire) vordering op artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarin is bepaald dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak gedaan heeft, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Artikel 7:17 BW is van regelend recht. Het staat partijen vrij om daarvan in hun overeenkomst af te wijken. Dat hebben partijen in dit geval gedaan. Zij hebben een koopovereenkomst gesloten volgens het model van de NVM, waarin een regeling is opgenomen die afwijkt van artikel 7:17 BW. De kantonrechter toetst de gestelde non-conformiteit daarom aan de door partijen overeengekomen bepalingen, en passeert het beroep op artikel 7:17 BW.
4.3.
In artikel 6.1. van de koopovereenkomst is bepaald dat de woning aan koper in eigendom zal worden overgedragen in de staat waarin deze zich bevindt. Daarbij is het risico van zichtbare en onzichtbare gebreken uitdrukkelijk bij koper gelegd. Deze gebreken maken dus onderdeel uit van hetgeen verkocht is. Artikel 6.3. van de koopovereenkomst bevat hierop een uitzondering, en bepaalt dat de onroerende zaak bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen zal bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonhuis. Hiermee staan [gedaagden] wél in voor de afwezigheid van gebreken die het normaal gebruik verhinderen, tenzij deze aan [eisers] bekend of kenbaar waren bij het tot stand komen van de koopovereenkomst. Verder zijn partijen in afwijking van artikel 6.3. overeengekomen dat – kort gezegd – gebreken die verband houden met de ouderdom van de woning, voor rekening en risico van [eisers] komen (artikel 19 Ouderdomsclausule).
4.4.
Artikel 6.3. van de koopovereenkomst moet worden uitgelegd met inachtneming van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Omdat het gaat om een voorgedrukt beding in een standaardakte, is het uitgangspunt dat ‘normaal gebruik’ betrekking heeft op wat daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan [1] . Dit houdt in dat de woning gebruikt moet kunnen worden op een voldoende veilige manier, met een redelijke mate van duurzaamheid en zonder wezenlijke aantasting van het woongenot, overeenstemmend met de aard en ouderdom van de woning. [gedaagden] zijn in beginsel dus alleen aansprakelijk voor gebreken die naar objectieve maatstaven in de weg staan aan normaal gebruik.
Geen gebrek dat het normale gebruik van de kelder belemmert
4.5.
[gedaagden] erkennen dat zij twee keer, in de jaren ’80 van de vorige eeuw tijdens een periode met veel regen, een plasje water in de kelder hebben gehad. [gedaagden] stellen dat zij de kelder gedurende 45 jaar normaal hebben gebruikt als opslagruimte, waarbij er ook spullen op de grond stonden, en dat de kelder tijdens de bezichtigingen door [eisers] op die manier is getoond. [eisers] betwisten dit niet.
4.6.
Verder staat vast dat in oktober 2019, kort na levering van de woning aan [eisers] , sprake is geweest van water in de kelder. Volgens [gedaagden] is dit het gevolg van uitzonderlijke weersomstandigheden, mogelijk in combinatie met een niet goed schoongehouden dakgoot. [gedaagden] hebben krantenberichten overgelegd, waaruit blijkt dat in oktober 2019 extreem veel regen is gevallen in [plaats 2] / [plaats] (222ml ten opzichte van een gemiddelde van 80ml), en dat op 17 oktober 2019 bij het waterschap Noord-Holland alarmfase 1 gold en dagelijks crisisoverleg werd gevoerd vanwege toenemende wateroverlast. [eisers] betwisten dit niet. De zoon van [gedaagden] is op 24 oktober 2019 bij [eisers] in de kelder geweest, en zegt daar toen een plasje water te hebben gezien. De omvang van de in oktober 2019 door [eisers] ervaren wateroverlast is in de dagvaarding niet gespecificeerd.
4.7.
[eisers] benoemen in de dagvaarding terloops dat zij meerdere malen te maken hebben gehad met wateroverlast in de kelder. Concrete data zijn daarbij niet genoemd. [gedaagden] benoemen zelf dat [eisers] in een brief van 29 april 2020 nog melding hebben gemaakt van wateroverlast op 17 februari 2020. Die overlast is echter niet onderbouwd en door [gedaagden] betwist, met dien verstande dat [gedaagden] onder verwijzing naar een nieuwsbericht aanvoeren dat februari 2020 de natste februarimaand ooit was. Voor het eerst op de zitting zegt [eiseres] dat er ook in december 2019 en op 30 november 2021 lekkage in de kelder is geweest, en dat het niet gaat om een klein plasje water, maar om zoveel water dat de kelder gedeeltelijk blank zou hebben gestaan. Dit blijkt echter uit niets.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat – zelfs indien zou worden aangenomen dat in december 2019, februari 2020 en november 2021 ook sprake is geweest van wateroverlast – de wateroverlast incidenteel van aard is, en dat naar gangbaar spraakgebruik niet gezegd kan worden dat incidentele wateroverlast in de kelder bij hevige regenval en/of een buitengewoon hoog grondwaterniveau betekent dat deze niet geschikt is voor normaal gebruik. Dit zou anders kunnen zijn indien bij iedere reguliere regenbui water op de keldervloer zou komen te staan. Dat die situatie zich hier voordoet is echter niet gesteld of gebleken.
Geen waterdichte kelder gegarandeerd of mogen verwachten
4.9.
De aansprakelijkheid van [gedaagden] kan verdergaand zijn, indien [eisers] op grond van mededelingen van [gedaagden] méér mochten verwachten dan hetgeen naar objectieve maatstaven nodig is voor normaal gebruik van het gekochte. De kantonrechter begrijpt dat [eisers] zich hierop beroepen. Het ligt dan op de weg van [eisers] om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat [gedaagden] specifieke, het normaal gebruik van de kelder overstijgende eigenschappen heeft willen garanderen, of dat [eisers] op de aanwezigheid van die eigenschappen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen vertrouwen. Daarin zijn [eisers] naar het oordeel van de kantonrechter niet geslaagd. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
4.10.
Zoals hiervoor is overwogen, staat vast dat [gedaagden] de kelder gedurende 45 jaar hebben gebruikt als opslagruimte, en dat deze tijdens de bezichtigingen door [eisers] op die manier was ingericht. Ook [eisers] hebben de kelder bestemd als opslagruimte. Zoals hiervoor is geoordeeld, is volledige waterdichtheid geen vereiste voor dit gebruik. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagden] uitdrukkelijk aan [eisers] hebben meegedeeld dat de kelder volledig waterdicht is, of dat [eisers] hier überhaupt nadrukkelijk naar hebben gevraagd. Daarmee kan niet worden aangenomen dat [gedaagden] volledige waterdichtheid van de kelder hebben gegarandeerd.
4.11.
[eisers] stellen dat zij toch volledige waterdichtheid mochten verwachten, op basis van hetgeen [gedaagden] hebben ingevuld bij vraag 6 van de NVM vragenlijst, de verkoopbrochure, waarin vermeld staat dat in 1974 een zeer grondige verbouwing heeft plaatsgevonden, en een aanvullende (mondelinge) mededeling van [gedaagde 1] dat er kwalitatief zo goed verbouwd en geïsoleerd zou zijn, dat naar de huidige maatstaven niks meer aan de woning gedaan hoefde te worden. [gedaagden] betwisten dit gemotiveerd. Volgens [gedaagden] is de kelder constructief nooit verbouwd, zodat deze zich bouwkundig gezien in oorspronkelijke (meer dan 200 jaar oude) staat bevindt, met gemetselde fundering, zoals ook vermeld staat in de NVM vragenlijst (onder 6a). Omdat de kelder is aangelegd boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand bestond geen aanleiding of intentie om deze waterdicht te maken, zodat daarover ook geen mededelingen zijn gedaan, aldus [gedaagden]
4.12.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] hebben [eisers] hun stellingen onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. In de NVM vragenlijst van 20 september 2016 hebben [gedaagden] onder 6d meegedeeld dat geen sprake is van vochtdoorslag door de kelderwand. Partijen zijn het erover eens dat ten tijde van levering van de woning in september 2019 daadwerkelijk geen vochtdoorslag in de kelderwand zichtbaar was. Vraag 6e luidt:
“Is de grondwaterstand in de afgelopen jaren waarneembaar gewijzigd of is er sprake van wateroverlast geweest”, en is door [gedaagden] ontkennend beantwoord. Waarom de mededelingen betreffende vochtdoorslag en de grondwaterstand zouden rechtvaardigen dat [eisers] een volledig waterdichte kelder mochten verwachten, is door hen niet nader toegelicht. [gedaagden] hebben bij vraag 6e niet vermeld dat zij in de jaren ’80 van de vorige eeuw twee keer een plasje water op de keldervloer hebben gehad. Anders dan [eisers] betogen, hebben [gedaagden] hiermee naar het oordeel van de kantonrechter geen mededelingsplicht geschonden, gezien het aanzienlijke tijdsverloop sindsdien en de geringe omvang van die wateroverlast. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat gelet op de redactie van vraag 6e verdedigbaar is, dat deze ook voor wat betreft de wateroverlast ziet op ‘de afgelopen jaren’, zoals [gedaagden] terecht opmerken.
4.13.
Op de pagina uit de verkoopbrochure waarop [eisers] zich beroepen staat weliswaar vermeld dat de verbouwing in 1974 zeer grondig was, maar de kelder wordt daarbij in het geheel niet genoemd. Nog los van het feit dat ook deze verbouwing 45 jaar geleden is geldt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom [eisers] hieraan de verwachting mochten ontlenen dat de kelder niet alleen geschikt is voor normaal gebruik als opslagruimte, maar bovendien volledig waterdicht is. Dat [gedaagde 1] zou hebben gezegd dat naar de huidige maatstaven niks meer aan de woning gedaan hoefde te worden is betwist, en door [eisers] niet onderbouwd. Dit kan dus niet als vaststaand worden aangenomen, nog los van de vraag of een dergelijke mededeling over de kelder zou gaan.
4.14.
Verder beroepen [eisers] zich nog op het rapport van [xxx] , die schrijft dat hij er gezien de degelijkheid en kwaliteit van de renovatie geen twijfel over heeft dat het uitgangspunt van [gedaagden] was om de kelderruimte waterdicht te maken c.q. te houden. Dit bevestigt volgens [eisers] dat zij een woning met droge kelderruimte mochten verwachten. Ook dit kan [eisers] niet baten. Om te beginnen dateert het rapport van [xxx] van december 2020, zodat [eisers] daaraan bij de koop van de woning in november 2018 uiteraard geen verwachtingen hebben kunnen ontlenen. Daarbij komt dat [xxx] deze door hem veronderstelde intentie niet bij [gedaagden] heeft getoetst. Bovendien is in het rapport van [xxx] ook te lezen, dat de door hem genoemde degelijkheid en kwaliteit afstraalt van het in het interieur van in het woongedeelte verwerkt metselwerk, vloerbetegeling en afwerking. Dit ondersteunt eerder de stelling van [gedaagden] dat in 1974 de woning zeer grondig is verbouwd, en de kelder niet.
De subsidiaire en meer subsidiaire grondslag van de vordering
4.15.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, kan de vordering ook op basis van de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag niet worden toegewezen. Er is immers niet gebleken dat [gedaagden] een mededelingsplicht hebben geschonden, onjuiste informatie hebben verschaft of een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven ten aanzien van wateroverlast c.q. de staat van de kelder.
4.16.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eisers] zal afwijzen.
De proceskosten
4.17.
De proceskosten komen voor rekening van [eisers] , omdat zij ongelijk krijgen. Uitgangspunt is dat proceskosten forfaitair worden vastgesteld aan de hand van liquidatietarieven. [gedaagden] verzoeken in afwijking daarvan om vergoeding van hun volledige proceskosten (€ 7.500,00). Zij voeren daartoe aan dat [eisers] , die zelf worden bijgestaan door hun rechtsbijstandsverzekeraar, hen onnodig en verwijtbaar op hoge advocaat- en deskundigenkosten heeft gejaagd. Daarbij doelen [gedaagden] met name op de gang van zaken rondom het inschakelen van de deskundige(n). Zij verwijzen daarvoor naar de door hen overgelegde correspondentie tussen partijen.
4.18.
Een veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten kan alleen worden toegewezen indien de andere partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door het starten van een gerechtelijke procedure. Daarvan is in dit geval geen sprake. Wel ziet de kantonrechter aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke liquidatietarieven, die op zichzelf niet bindend zijn. Het (proces)gedrag van (de gemachtigde van) [eisers] is voor [gedaagden] onnodig kostenverhogend geweest, en voorzienbaar was dat deze extra kosten niet tot een beter zicht op de zaak zouden leiden. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
4.19.
Op 13 mei 2020 hebben [gedaagden] in het belang van partijen voorgesteld om een gezamenlijke deskundige in te schakelen. Hoewel [eisers] daar in eerste instantie voor open stonden, hebben zij vervolgens op oneigenlijke gronden de door hen aangedragen gezamenlijk te benoemen deskundige ( [xxx] ) ingeschakeld als eigen deskundige, nadat [gedaagden] hadden gemeld dat op het internet niets te vinden is over [bedrijfsnaam 1] , zodat niet geverifieerd kan worden of [xxx] deskundig en onafhankelijk is, dat het gevoel niet goed is, en dat het bovendien voor de hand ligt om een lokale partij te vragen. Als reden voor het inschakelen van [xxx] als partijdeskundige is gegeven dat [eisers] niet verwachten dat partijen het eens gaan worden over een gezamenlijke deskundige, dat zij de kwestie op korte termijn opgelost willen hebben en geen onnodige vertraging meer wensen op te lopen. Op de zitting is gebleken dat [xxx] een bekende van [eiser] is, in die zin dat hij 15 tot 20 jaar geleden bij hetzelfde bedrijf heeft gewerkt als waar [eiser] werkt. De verklaring van [eisers] de vaart erin te willen houden strookt niet met de feitelijke gang van zaken. Na het rapport van [xxx] is nog ruim 8 maanden gewacht met dagvaarden. [gedaagden] hebben zich genoodzaakt gezien zelf [yyy] als deskundige in te schakelen. [yyy] heeft binnen twee weken de rapportage van [xxx] beoordeeld, en de bevindingen van [yyy] zijn direct met [eisers] gedeeld. Vervolgens heeft [xxx] op 16 maart 2021 zijn zienswijze gegeven op het rapport van [yyy] . Deze zienswijze is voor het eerst bij de dagvaarding van 17 augustus 2021 met [gedaagden] gedeeld.
4.20.
Ook zijn [eisers] voorbijgegaan aan de uit (proces)economisch oogpunt gerechtvaardigde wens van [gedaagden] om betrokken te worden bij het onderzoek van [xxx] . Aanvankelijk heeft mr. Hultermans aan mr. Wemmers toegezegd dat specifieke vragen via haar aan [xxx] konden worden doorgegeven. Nadat mr. Wemmers deze vragen had geformuleerd, heeft mr. Hultermans echter besloten deze toch niet aan [xxx] voor te leggen. Verder hebben [eisers] erkend dat zij [yyy] niet hebben willen toelaten bij de inspectie door [xxx] . Dit heeft afbreuk gedaan aan de kwaliteit van het rapport van [xxx] en als gevolg daarvan heeft [gedaagden] extra kosten moeten maken, onder meer voor de door haar ingeschakelde deskundige.
4.21.
De kantonrechter ziet in het voorgaande aanleiding om een salaris gemachtigde toe te kennen van € 748,00 per punt, in plaats van het gebruikelijke tarief van € 373,00 per punt. Daarbij worden [eisers] ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagden] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis. De gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagden] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.496,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagden] , en veroordeelt [eisers] tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eisers] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, en vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 december 2005, ECLI:NL:HR:AU2414