ECLI:NL:RBNHO:2022:981

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
8992850 CV EXPL 21-561
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en derdenbeslag in civiele procedure

In deze zaak heeft Stichting PRE WONEN (hierna: Pre Wonen) op 20 januari 2021 een vordering ingesteld tegen de vennootschap onder firma [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De vordering betreft een verzoek tot betaling van een bedrag van € 8.642,40, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De aanleiding voor de vordering is het niet afleggen van de verklaring zoals bedoeld in artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door [gedaagde 1]. Pre Wonen heeft eerder executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde 1] naar aanleiding van eerdere vonnissen waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn veroordeeld tot betaling aan Pre Wonen.

Tijdens de zitting op 25 januari 2022 zijn partijen verschenen, waarbij Pre Wonen werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.G. Matti. De gedaagden hebben de vordering betwist en aangevoerd dat [xxx] sinds 2017 wegens arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden voor [gedaagde 1] verricht. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [gedaagde 1] in gebreke is gebleven om de vereiste verklaring af te leggen, ondanks dat zij daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de stellingen van [gedaagde 1] niet voldoende zijn om te voldoen aan de verplichtingen uit artikel 476a Rv.

De kantonrechter heeft de vordering van Pre Wonen toegewezen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Tevens zijn de proceskosten aan de kant van Pre Wonen toegewezen, omdat de gedaagden ongelijk kregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8992850 \ CV EXPL 21-561 CK
Uitspraakdatum: 9 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting PRE WONEN
gevestigd te Haarlem
eiseres
verder te noemen: Pre Wonen
gemachtigde: Van der Hoeden / Mulder Gerechtsdeurwaarders en Juristen
tegen
de vennootschap onder firma
[gedaagde 1] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam]
gevestigd te [vestigingsplaats]
en
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en gezamenlijk te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. R.W. de Pater

1.Het procesverloop

1.1.
Pre Wonen heeft bij dagvaarding van 20 januari 2021 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 25 januari 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, voor Pre Wonen de gemachtigde mr. R.G. Matti, [gedaagde 2] , in persoon en voor [gedaagde 1] , bijgestaan door de gemachtigde mr. R.W. de Pater. Met de gedaagden is ook [xxx] (hierna te noemen: [xxx] ) meegekomen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] en [xxx] zijn vennoten van de vennootschap onder firma [gedaagde 1] .
2.2.
Bij verstekvonnis van 11 december 2013 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, zaaknummer 2811326 CV EXPL 13-7920, met Pre Wonen als eisende partij en [xxx] en [yyy] als gedaagden, zijn [yyy] en [xxx] veroordeeld om aan Pre Wonen te betalen een bedrag van € 1.405,47, vermeerderd met wettelijke rente over € 1.241,57 en proceskosten.
2.3.
Bij vonnis van 10 september 2015 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, zaaknummer 4180786 CV EXPL 15-4900, met Pre Wonen als eisende partij en [xxx] als gedaagde, is [xxx] (onder meer) veroordeeld om aan Pre Wonen te betalen een bedrag van € 4.034,21, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
2.4.
Bij exploot van 24 september 2020 is naar aanleiding van deze beide vonnissen namens Pre Wonen executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde 1] , met aanzegging om de in artikel 476a Rv bedoelde verklaring te doen. Het exploot is op 24 september 2020 overbetekend aan [xxx] .

3.De vordering

3.1.
Pre Wonen vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 8.642,40, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van de dagvaarding en met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Pre Wonen legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde 1] gehouden is om de in artikel 476a Rv bedoelde verklaring af te leggen. De deurwaarder heeft dit herhaaldelijk kenbaar gemaakt, maar [gedaagde 1] heeft de verklaring niet afgegeven. Wat in deze procedure bij conclusie van antwoord door [gedaagde 1] is gesteld kan volgens Pre Wonen niet worden aangemerkt als een zodanige verklaring en [gedaagde 1] schiet tekort in de onderbouwing van haar stellingen. [gedaagde 1] heeft op 5 september 2017 verklaard dat [xxx] niet langer bij [gedaagde 1] werkzaam was. Uit informatie en na onderzoek is echter gebleken dat [xxx] nog steeds vennoot is van [gedaagde 1] . Uit een publicatie in de regionale krant van 11 juni 2020 komt naar voren dat [xxx] als verkoper voor [gedaagde 1] werkt. [gedaagde 2] is als vennoot hoofdelijk verbonden wegens verbintenissen van de vennootschap.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagden] betwist de vordering. Zij voert aan dat [xxx] sinds 2017 wegens arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden voor [gedaagde 1] verricht en dat hij op grond van de vennootschapsovereenkomst ook geen aanspraak maakt op een aandeel in de winst. [gedaagde 1] ontkent de ontvangst van het exploot van 24 september 2020.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van [gedaagde 1] dat zij het exploot van 24 september 2020 niet heeft ontvangen. Een dergelijk deurwaardersexploot is een authentieke akte. Dat betekent dat aan de vermelding van de feiten die door de deurwaarder zijn waargenomen dwingende bewijskracht toekomt (artikel 156 juncto 157 lid 1 Rv). Deze bewijskracht strekt zich uit tot wat de deurwaarder als zodanig bevoegd was waar te nemen. Het exploot levert dwingend bewijs (waartegen tegenbewijs openstaat) op van wat de deurwaarder daarin over zijn verrichtingen en waarnemingen heeft verklaard. Wanneer in een exploot is vermeld dat de deurwaarder het exploot heeft achtergelaten op het in het exploot vermelde adres, levert dat dan ook dwingend bewijs op van het feit dat het exploot daadwerkelijk op dat adres is achtergelaten. De niet nader onderbouwde stelling dat het exploot niet eerder is ontvangen, is daartegenover onvoldoende.
5.2.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat als een schuldeiser in het kader van de tenuitvoerlegging van een vonnis executoriaal beslag onder een derde legt, deze derde op grond van het bepaalde in artikel 476a Rv verplicht is om de in die bepaling bedoelde verklaring (verder aan te duiden als: de verklaring) af te leggen. De verklaring moet het in artikel 476a lid 2 Rv genoemde bevatten. De verklaring wordt opgesteld op of aan de hand van een daartoe vastgesteld formulier (artikel 476b lid 1 Rv en het Besluit van 22 augustus 1991, Stb 436) en moet zoveel mogelijk vergezeld gaan van afschrift van tot staving dienende bescheiden (artikel 476b lid 2 Rv). Indien de derde-beslagene de verklaring niet aflegt, kan hij in verband daarmee door de executant in rechte worden betrokken. De derde-beslagene kan in dat geval worden toegelaten alsnog een gerechtelijke verklaring te doen (artikel 477a lid 1 Rv).
5.3.
Vast staat dat [gedaagde 1] de verklaring voorafgaande aan de onderhavige procedure niet heeft afgelegd. In zoverre is de onderhavige vordering het daarop logischerwijs te verwachten gevolg. Daarvan uitgaande dient te worden beoordeeld of wat in deze procedure door [gedaagde 1] is gesteld kan worden aangemerkt als een gerechtelijke verklaring zoals bedoeld in artikel 477a lid 1 Rv, waarmee zij alsnog heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting.
5.4.
Zoals hiervoor onder 5.2. is aangegeven moet de verklaring aan bepaalde vereisten voldoen. De kantonrechter is van oordeel dat dit ook geldt ten aanzien van de gerechtelijke verklaring (vergelijk Gerechtshof Den Haag 16 april 1997, ECLI:NL:GHSGR:AD:2528, kantonrechter Nijmegen 28 juli 2000, ECLI:NL:KTGNMG:2000:AJ0119 en rechtbank Gelderland 22 februari 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1271). [gedaagde 1] heeft het voorgeschreven formulier niet gebruikt.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is wat door [gedaagde 1] is gesteld onvoldoende om te kunnen gelden als opgave bedoeld in artikel 476a lid 2 Rv. De stelling van [gedaagde 1] dat [xxx] sinds 2017 wegens arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden meer verricht en als vennoot geen winstaandeel ontvangt, overtuigt niet. [xxx] is, zo is ook ter zitting aan de orde geweest, nog wel betrokken bij de onderneming en is nog steeds als vennoot geregistreerd. Uit de overgelegde medische stukken blijkt niet van een voortdurende of volledige arbeidsongeschiktheid. Dat en op welke wijze gevolg is gegeven aan het door [gedaagde 1] gestelde artikel in het vennootschapscontract, dat de mogelijkheid biedt om in geval van arbeidsongeschiktheid het winstaandeel niet uit te keren, is niet nader toegelicht of onderbouwd. [gedaagde 1] had dat, mede gelet op de perspublicatie van juli 2020 waarin [xxx] als verkoper bij [gedaagde 1] voor het voetlicht treedt, wel moeten doen.
5.6.
Vastgesteld moet worden dat [gedaagde 1] in gebreke is gebleven om de verklaring te doen terwijl zij daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad, ook in de onderhavige procedure. Zij heeft die mogelijkheid niet benut en zal daar nu de gevolgen van moeten dragen. Het voorgaande leidt er toe dat [gedaagde 1] en haar vennoot [gedaagde 2] zullen worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor de beslagen zijn gelegd, zoals bedoeld in artikel 477a lid 1 Rv. Dat [xxx] op 11 november 2020 een vragenlijst heeft ingevuld en dat hij inmiddels (opnieuw) een betalingsregeling ten aanzien van de beide vonnissen zou hebben getroffen, doet niet af aan voorgaande beoordeling en laat ook het belang van Pre Wonen bij de gevorderde veroordeling onverlet.
5.7.
De gevorderde wettelijke handelsrente komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu geen sprake is van een handelstransactie. [gedaagden] zal worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt de [gedaagden] ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Pre Wonen worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, aldus dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan Pre Wonen van € 8.642,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 januari 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Pre Wonen tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 109,71
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 622,00;
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter