Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Stichting PRE WONEN
[gedaagde 1] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam]
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft Stichting PRE WONEN (hierna: Pre Wonen) op 20 januari 2021 een vordering ingesteld tegen de vennootschap onder firma [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De vordering betreft een verzoek tot betaling van een bedrag van € 8.642,40, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De aanleiding voor de vordering is het niet afleggen van de verklaring zoals bedoeld in artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door [gedaagde 1]. Pre Wonen heeft eerder executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde 1] naar aanleiding van eerdere vonnissen waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn veroordeeld tot betaling aan Pre Wonen.
Tijdens de zitting op 25 januari 2022 zijn partijen verschenen, waarbij Pre Wonen werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.G. Matti. De gedaagden hebben de vordering betwist en aangevoerd dat [xxx] sinds 2017 wegens arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden voor [gedaagde 1] verricht. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [gedaagde 1] in gebreke is gebleven om de vereiste verklaring af te leggen, ondanks dat zij daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de stellingen van [gedaagde 1] niet voldoende zijn om te voldoen aan de verplichtingen uit artikel 476a Rv.
De kantonrechter heeft de vordering van Pre Wonen toegewezen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Tevens zijn de proceskosten aan de kant van Pre Wonen toegewezen, omdat de gedaagden ongelijk kregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.