ECLI:NL:RBNHO:2022:9832

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
22/1104
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding derde bouwlaag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een derde bouwlaag van een woning in Haarlem. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. de Graaf, had een aanvraag ingediend voor de bouw van een dakopbouw aan de voorzijde van zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, vertegenwoordigd door mr. Z. Aygünes-Karaca, weigerde de vergunning op basis van strijd met het bestemmingsplan en het motiveringsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser stelde dat de bestaande dakopbouw niet in de aanvraag was opgenomen en dat de nieuwe dakopbouw niet in strijd was met de trend in het straatbeeld.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden, omdat verweerder niet voldoende had gemotiveerd dat de aanvraag in strijd was met de trend. De rechtbank concludeerde dat de achterzijde van de dakopbouw niet zichtbaar was vanuit de straat en dat de weigering van de vergunning zou leiden tot een minder eenvormig straatbeeld. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het griffierecht aan eiser vergoed en werden de proceskosten vastgesteld op € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2022 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. de Graaf),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,(verweerder)
(gemachtigde: mr. Z. Aygünes-Karaca).

Inleiding

Bij besluit van 10 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en gebruiken te verlenen voor het uitbreiden van de derde bouwlaag van de woning op het adres [straat] [huisnummer 1] te [plaats] .
Bij op 19 januari 2022 verzonden besluit (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie en gevolgen
1. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde motiveringsbeginsel. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot haar oordeel is gekomen. Zij schetst daarbij eerst de feiten en omstandigheden.
Wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Feiten en omstandigheden

3. Op het dak van de woning van eiser is aan de achterzijde een dakopbouw aanwezig. Voor deze dakopbouw is in 1988 vergunning verleend. De achtergevel van de bestaande dakopbouw is recht opgetrokken en biedt toegang tot een klein dakterras. Vanuit het midden van de bestaande dakopbouw loopt een schuin dakvlak richting de voorzijde van de woning tot ruim anderhalve meter van de voorgevel. Het voordakvlak is destijds door verweerder verplicht gesteld volgens eiser en om die reden door eiser aangebracht.
Eiser wenst een dakopbouw aan de voorzijde van de woning te realiseren. Het dakvlak aan de voorzijde moet daarvoor worden verwijderd. Het nieuw te bouwen deel van de dakopbouw wordt aan de huidige dakopbouw vastgemaakt en in de gevel van het bestaande deel wordt een opening gemaakt. Het nieuwe deel van de dakopbouw wordt aan de voorzijde voorzien van een dakvlak en een dakkapel. Het dakvlak aan de voorzijde krijgt een hoek van 70 graden.
Beoordeling beroep
4.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van strijd met het bestemmingsplan ten onrechte de bestaande en de nieuwe dakopbouw tezamen heeft beschouwd. Volgens eiser ziet de aanvraag om omgevingsvergunning uitsluitend op het nieuwe gedeelte van de dakopbouw met daarin de dakkapel en dient verweerder volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. De bestaande dakopbouw is niet aangevraagd. De bestaande dakopbouw is legaal aanwezig en is reeds getoetst aan ruimtelijk beleid. Aanpassingen die moeten worden doorgevoerd en die bestaan uit het verwijderen van het schuine dakvlak aan de voorzijde en het verwijderen van de gevel van de bestaande dakopbouw maken het voorgaande, aldus eiser, niet anders. De omstandigheid dat de nieuwe en bestaande dakopbouw constructief met elkaar zijn verbonden evenmin.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:699, is splitsing van een project dat uit verschillende onderdelen bestaat in beginsel niet mogelijk. Het project dient als één geheel te worden beschouwd. Een project kan alleen worden gesplitst indien het bestaat uit onderdelen die in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden.
4.3
Verweerder heeft terecht de gehele dakopbouw beschouwd bij de beantwoording van de vraag of het project in strijd is met het bestemmingsplan. De bestaande en nieuwe dakopbouw zijn namelijk in ieder geval in bouwkundig opzicht niet van elkaar te onderscheiden. Die onderdelen staan, naar eiser ook heeft erkend, constructief in verbinding met elkaar.
Daarnaast blijkt uit de aanvraag niet onmiskenbaar dat eiser de bestaande dakopbouw buiten de aanvraag wilde laten. Op het aanvraagformulier van 20 april 2021 is bij projectomschrijving namelijk vermeld “Opbouw uitbreiden” en dat het gaat om de “Verlenging van bestaande opbouw van ongeveer 4 meter waarbij bestaande hoogte wordt gehanteerd”.
4.4
Het betoog van eiser slaagt niet.
5.1
Ter plaatse vigeren op basis van het bestemmingsplan “Kleverpark/Frans Hals” onder meer de bestemmingen “Wonen” en “Waarde-Beschermd stadsgezicht”. Op grond van artikel 23.1.1, aanhef en onder f, van de planregels bedraagt de maximale goothoogte van gebouwen ter plaatse maximaal 6,00 meter. Het project, dat voorziet in een plat afgedekte dakopbouw, heeft een goothoogte van 8,73 meter en is daarmee in strijd met genoemde planregel. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
5.2
Op grond van artikel 23.1.1, aanhef en onder p, van de planregels mag de maximumgoothoogte ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking echter worden overschreden, mits voldaan is aan drie criteria. De hoogte van de extra bouwlaag boven de maximum goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 meter, het voor- en achterdakvlak moeten zijn voorzien van een hellingshoek van maximaal 70 graden en de dakopbouw moet de trend volgen. Niet in geschil is dat niet aan het tweede criterium is voldaan, omdat het achterdakvlak niet is voorzien van een hellingshoek van maximaal 70 graden. De dakopbouw blijft aan de achterzijde recht opgetrokken. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het project in strijd is met het bestemmingsplan.
6.1
Verweerder heeft geweigerd ten behoeve van het project omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten bouwen en gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
De beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft en de rechter de beslissing terughoudend toetst. Dat betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om in dit geval een omgevingsvergunning te weigeren.
6.2
Verweerder heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat als gevolg van het project geen sprake meer is van eenheid in dakopbouwen in het straat- en bebouwingsbeeld. Volgens verweerder zou het project moeten aansluiten op de dakopbouw en de dakkapel van de woning aan de [straat] [huisnummer 2] zodat de eenheid in het ensemble dat wordt gevormd door de woningen aan de [straat] [huisnummers] (oneven) behouden blijft. De contour van de dakopbouw sluit volgens verweerder niet aan op de ingezette trend, hetgeen op grond van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit en de Nota Dak wel wordt geadviseerd. De dakopbouw dient, aldus verweerder, zowel aan de voor- als achterzijde te worden afgeschuind om aan te sluiten op de trend van de woning aan nummer [huisnummer 3] In dit geval is echter alleen het voordakvlak afgeschuind, maar blijft het achterdakvlak recht opgetrokken.
7.1
Eiser betoogt dat als de gehele dakopbouw, met het reeds bestaande gedeelte erbij, wordt getoetst aan de trend, sprake is van nagenoeg identieke dakopbouwen. Het enige verschil is de achterzijde die vanaf de straat niet zichtbaar is. Dat de trend aan de voor- en achterzijde moet worden gevolgd maakt het onmogelijk de dakopbouw zoals deze eerder is vergund te behouden.
Ter zitting heeft eiser in aanvulling hierop betoogd dat de trend uitsluitend ziet op het straatbeeld, zodat de achterzijde van de dakopbouw niet aan de trend hoeft te worden getoetst. Eiser verwijst in dit kader naar paragraaf 4.4 van de Nota Dak waarin is vermeld dat de trend van belang is voor een rustig straatbeeld. Ook is gelet op de definitie van het begrip trend in artikel 1.75 van de planregels van het bestemmingsplan volgens eiser sprake van een koppeling tussen het straatbeeld en de trend. De achterzijde van de dakopbouw is, aldus eiser, niet zichtbaar vanaf de straat, maar slechts vanuit een binnentuin en heeft daarom geen invloed op het straatbeeld.
Daarnaast had verweerder volgens eiser in het feit dat in 1988 vergunning is verleend voor de dakopbouw aan de achterzijde reden moeten zien af te wijken van de trend. Bij het bepalen van de trend is de eerst vergunde opbouw relevant. Die opbouw kan de trendsetter zijn. De opbouw van eiser was de eerst vergunde opbouw in de straat. Niet duidelijk is waarom die opbouw dan niet als de trend is aangemerkt en waarom verweerder de bestaande rechten van eiser niet heeft gerespecteerd.
7.2
Niet in geschil is dat verweerder op zichzelf bevoegd is ter afwijking van het bestemmingsplan toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Bor. Verweerder heeft echter geweigerd toepassing te geven aan die bevoegdheid, omdat het project volgens hem in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het in strijd is met de trend. Er is volgens verweerder sprake van strijd met de trend omdat het achterdakvlak van de dakopbouw niet is voorzien van een hellingshoek van 70 graden.
7.3
Uit de definitie van het begrip trend zoals opgenomen in artikel 1.75 van de planregels alsmede uit paragraaf 4.4 van de Nota Dak volgt dat met een trend is beoogd eenheid te creëren in dakopbouwen, zodat een helder en rustig straatbeeld ontstaat. Daar waar het gaat om een trend is dus een uitdrukkelijke relatie gelegd met het straatbeeld. Wat onder het begrip “straatbeeld” moet worden verstaan is in de Nota Dak niet nader omschreven. Het ligt daarom voor de hand om voor de uitleg van dat begrip aansluiting te zoeken bij de omschrijving ervan in het Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse taal. Hierin wordt het begrip “straatbeeld” omschrijven als “beeld dat een straat of het verkeer op straat oplevert”. Met inachtneming hiervan ligt het daarom in de rede om voor het karakter van het straatbeeld bepalend te achten hetgeen vanuit de straat zichtbaar is.
De voorzijde van de dakopbouw van de woning met nummer [huisnummer 2] welke dakopbouw volgens verweerder de trendsetter is, heeft een hellingshoek van 70 graden en is vanuit de straat zichtbaar. De achterzijde van die dakopbouw, die eveneens een hellingshoek heeft van 70 graden, is niet zichtbaar vanuit de straat.
Niet in geschil is dat de achterzijde van de dakopbouw op eisers woning recht is opgetrokken en vanuit de straat niet zichtbaar is, maar slechts vanuit de binnentuinen aan de achterzijde van zijn woning. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat aan de vormgeving van de achterzijde van de dakopbouw van eiser bij de beoordeling van de vraag of het project in overeenstemming is met de trend, niet die betekenis toekomt die verweerder eraan heeft gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet zonder meer worden gezegd dat het project vanwege de vormgeving van de achterzijde van de dakopbouw in strijd is met de trend omdat dat deel van de dakopbouw vanuit het straatbeeld niet zichtbaar is. Dat is op zichzelf wel vereist om te kunnen spreken van strijd met de trend.
Het weigeren van de aangevraagde vergunning leidt er bovendien toe dat de voorzijde van de dakopbouw niet in overeenstemming kan worden gebracht met de trend van nummer [huisnummer 3] Er komt aan de voorzijde van de woning van eiser in geval van een weigering geen dakopbouw met een hellingshoek van 70 graden en het straatbeeld wat betreft dakopbouwen wordt in dat geval dus juist niet eenvormiger. In geval van zowel weigering als verlening van de vergunning blijft de bestaande legale situatie aan de achterzijde daarnaast ongewijzigd, de dakopbouw blijft daar recht opgetrokken.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande niet deugdelijk gemotiveerd dat het project, ervan uitgaande dat de trend betrekking heeft op het beeld vanuit de straat en daarmee – in het geval van deze straat – uitsluitend op de voorzijde van dakopbouwen, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft zich er bij zijn beslissing ook onvoldoende rekenschap van gegeven dat het verlenen van de vergunning leidt tot een wat dakopbouwen betreft eenvormiger straatbeeld dan het weigeren van de vergunning en dat de reeds bestaande legale situatie aan de achterzijde van de dakopbouw, ongeacht de uitkomst, blijft bestaan.
7.4
Het betoog van eiser slaagt.
Griffierecht
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
9. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van
mr.W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bestemmingsplan “Kleverpark / Frans Hals”
Artikel 1 Begrippen
(…)
1.75
Trend:
binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouwen, kapvormen of dakkapellen (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn).
Artikel 17
17.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast; (…).
17.2
Bouwregels
Binnen de bestemming 'Wonen' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 23.
Artikel 23
23.1
Bouwregels
23.1.1
Gebouwen
Voor het bouwen op de gronden van de in de daartoe aangegeven bestemmingen gelden de volgende regels naast de in de bestemming genoemde specifieke bouwregels.
(…)
f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogte te worden gebouwd; (…).
dakopbouw (algemeen)
p. de maximum goothoogte mag worden overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking, mits:
1. de hoogte van de extra bouwlaag boven de (maximum) goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
2. de contour wordt mede gevormd door een hellingshoek van maximaal 70 graden van het voor- en achterdakvlak en bij hoekwoningen tevens het zijdakvlak voor zover:
- gelegen aan openbaar toegankelijk gebied;
- de woning op een afstand van minder dan 10 m tot naastgelegen hoofdbebouwing ligt;
3. er wordt aangesloten op de trend; (…).