ECLI:NL:RBNHO:2022:9959

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
9809859 \ CV EXPL 22-2210
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening in het kader van een huurschuld

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiser [eiser] gedaagde [gedaagde] aangeklaagd voor de terugbetaling van een lening die was verstrekt ter dekking van een huurschuld. De lening, ter waarde van € 640.061, werd op 1 april 2021 verstrekt, met de afspraak dat gedaagde maandelijks € 600,- zou aflossen. Gedaagde heeft echter slechts een deel van de aflossingen gedaan en is in verzuim geraakt. Eiser heeft in totaal € 6.700,61 betaald aan het incassobureau van de woningcorporatie Woonwaard om een ontruiming te voorkomen, en vordert nu dat gedaagde dit bedrag terugbetaalt, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat er geen afdwingbare overeenkomst is, maar de kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een overeenkomst van geldlening is gesloten en dat gedaagde in verzuim is. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van € 5.556,61, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 maart 2022, en de proceskosten van € 835,43.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 9809859 \ CV EXPL 22-2210
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. L. Stolk-Hogeterp,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. D.M. Coskun.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juni 2022
- de akte overlegging aanvullende producties van [eiser] van 6 oktober 2022
- de akte overlegging aanvullende producties van [eiser] van 10 oktober 2022
- de mondelinge behandeling van 18 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in het verleden een affectieve relatie gehad met de zoon van [eiser]. [gedaagde] en de zoon van [eiser] woonden samen in een huurwoning die zij huurden van woningcorporatie Woonwaard. De relatie werd in februari 2021 verbroken en [gedaagde] heeft de huurwoning omstreeks maart 2021 verlaten.
2.2.
In februari 2021 heeft Woonwaard een (verstek)vonnis laten betekenen en bij exploot de ontruiming van de huurwoning laten aanzeggen per 4 maart 2021, in verband met een huurachterstand van € 4.342,03. De ontruiming kon worden voorkomen door betaling van dit bedrag en overige kosten, totaal € 6.700,61.
2.3.
Op 26 en 27 februari 2021 heeft [eiser] het bedrag van € 6.700,61 aan het door Woonwaard ingeschakelde incassobureau betaald.
2.4.
Op 5 juni 2021 heeft [gedaagde] spullen opgehaald bij [eiser] en hebben [gedaagde] en [eiser] een overeenkomst van geldlening (hierna: de overeenkomst) ondertekend waar, voor zover relevant, het volgende in staat:
‘De Leninggever(kantonrechter: [eiser])
verstrekt op 01 april 2021 aan de Leningnemer(kantonrechter: [gedaagde])
en de Leningnemer ontvangt van de Leninggever ter leen de som van € 640.061 (zegge: zesduizend vierhonderd enezestig euro), hierna te noemen: ‘de hoofdsom’, door overboeking van het bedrag op bankrekeningnummer […] ten name van [eiser]. […] De lening wordt aangegaan voor huurschuld incasso kosten. […]De Leningnemer is verplicht tegelijk met de rentebetaling op de hoofdsom een bedrag van € 600,- per maand af te lossen. Deze aflossing vindt voor het eerst plaats op de eerste dag van april 2021. De lening zal volledig zijn afgelost op 01 maart 2022.’
2.5.
Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst hebben [eiser] en [gedaagde] via WhatsApp contact gehad over ‘de afbetaling(sregeling)’. [gedaagde] heeft ook betalingen gedaan, variërend van € 30,- tot € 200,- per keer. [gedaagde] heeft onder andere aan [eiser] geschreven:
‘je hebt allemaal scenario in je hoofd dat je het geld niet terug krijgt terwijl ik dat helemaal niet zeg’. Op de vraag van [eiser]
‘Bedoel je daarmee dat je de afbetaling regeling die je met mij hebt gemaakt niet na gaat komen en niks aan mij gaat betalen?’heeft [gedaagde] gereageerd:
‘nou niet je huur hoor maak je daar maar niet druk om. Heb ik al 1000 keer gezegd.’
2.6.
Na het sluiten van de overeenkomst hebben [eiser] en [gedaagde] steeds contact gehad over de bedragen die [gedaagde] aan [eiser] kon (terug)betalen. Op 21 oktober 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat het een probleem was dat [eiser] geen € 600,- per maand kon aflossen. Daarop heeft [gedaagde] gereageerd:
‘ik heb aangegeven dat wij het contract hebben ondertekend dat ik niet 600 euro kan aflossen. Jij ging daarmee akkoord toen ik zei als we het bedrag nog bespreken, dan teken ik. […] Ik heb aangegeven bij jou dat ik geen 600 euro in een maand kan betalen, anders zou ik niet ondertekenen. Toen heb ik gezegd dat we het hier nog over zouden hebben. Er is dus geen vast bedrag afgesproken, anders zou ik niet ondertekenen.’Op 3 november 2021 heeft [gedaagde] nog aan [eiser] geschreven:
‘Ik heb er alles aan gedaan om op 01 nov 600 euro te hebben staan op mijn rekening om het naar je over te kunnen maken. Dat is me niet gelukt, je hebt eerder aangegeven niet akkoord te willen gaan met een ander bedrag dus ik heb de hoop opgegeven. […]’Daarop heeft [eiser] gereageerd:
‘300 zou voor nu voldoende zijn.’
2.7.
Op 30 september 2021 heeft [gedaagde] voor het laatst een bedrag aan [eiser] betaald. Tussen 26 maart 2021 en 30 september 2021 heeft [gedaagde] in totaal een bedrag van € 1.144,51 aan [eiser] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van € 5.556,61, althans (subsidiair) een bedrag van € 5.316,49 te betalen op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening. Meer subsidiair vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de inhoud van de overeenkomst van geldlening na te komen. Verder vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] het door [eiser] aan het door Woonwaard ingeschakelde incassobureau betaalde bedrag (volledig) moet terugbetalen aan [eiser]. [gedaagde] vindt van niet, volgens haar is sprake van een natuurlijke (niet-afdwingbare) verbintenis. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [eiser] nooit een bedrag aan [gedaagde] heeft betaald althans geleend. [eiser] heeft de huurachterstand op eigen kosten en uit eigen beweging voldaan en zij heeft daardoor geen vordering op [gedaagde] gekregen. Ook is de overeenkomst volgens [gedaagde] vernietigbaar, omdat zij nooit de wil heeft gehad om een overeenkomst van geldlening aan te gaan.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een natuurlijke verbintenis. Hoewel [eiser] ter zitting heeft erkend dat zij voorafgaand aan de betaling geen contact heeft gehad met [gedaagde], volgt uit de gedragingen, contacten en betalingen van partijen en de nadien gesloten overeenkomst dat in ieder geval achteraf is afgesproken dat [gedaagde] het bedrag aan [eiser] zou terugbetalen. Dat [eiser] het bedrag rechtstreeks heeft betaald aan het incassobureau, in plaats van een bedrag aan [gedaagde] te betalen, doet daar gelet op wat partijen overeen zijn gekomen niet aan af.
4.3.
[gedaagde] heeft haar stelling dat zij nooit de wil heeft gehad om een overeenkomst van geldlening te sluiten mede gelet op de gedragingen en contacten tussen partijen onvoldoende onderbouwd. Voor zover [gedaagde] bedoelt dat zij nooit de wil heeft gehad om overeen te komen dat zij € 600,- per maand zou aflossen, overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] op enig moment volledig is gestopt met aflossen, zodat zij hoe dan ook in verzuim is in de nakoming van de gemaakte afspraken. Daar komt bij dat partijen zijn overeengekomen dat de lening op 1 maart 2022 volledig afgelost zou zijn. Nu [gedaagde] in verzuim is, zal zij worden veroordeeld om de totaal resterende geleende som aan [eiser] terug te betalen.
4.4.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat in de overeenkomst een ander (lager) bedrag staat dan [eiser] aan het incassobureau heeft betaald. [gedaagde] heeft de stelling van [eiser] dat in de overeenkomst per abuis een verkeerd bedrag is opgenomen niet althans onvoldoende weersproken. De primaire vordering van [eiser] wordt dan ook toegewezen. Ook moet [gedaagde] de wettelijke rente betalen vanaf 1 maart 2022.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
5.556,61
- buitengerechtelijke incassokosten
0,00
+
totaal
5.556,61
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
5.556,61
4.6.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
86,00
- overige explootkosten
0,00
- kosten getuigen
0,00
- kosten deskundigen
0,00
- overige kosten
0,00
- salaris gemachtigde
622,00
(2,00 punten × € 311,00)
Totaal
835,43

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.556,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 30 maart 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 835,43,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.