ECLI:NL:RBNHO:2023:10103

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
15/333249
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/333249-22 (P)
Uitspraakdatum: 7 september 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 24 augustus 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Kaapverdië),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
Tijdens de zitting nog gedetineerd in [RJJI]
[RJJI] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2022 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet 7 keer, althans een of meermalen, (met kracht) met een (machete)mes, althans een groot mes/scherp voorwerp, in (de richting van) het bovenlichaam en/of rug, althans in en/of tegen het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2022 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet 7 keer, althans een of meermalen, (met kracht) met een (machete)mes, althans een groot mes/scherp voorwerp, in (de richting van) het bovenlichaam en/of rug, althans in en/of tegen het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Samengevat heeft de officier van justitie betoogd dat tenminste sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Vaststaat dat verdachte meerdere malen met een mes heeft gestoken in het bovenlichaam van het slachtoffer, waarbij de onderrug en schouder is geraakt en uit de medische informatie blijkt dat het gaat om 2 centimeter diepe verwondingen ter hoogte van vitale organen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotitie – vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit en zich gerefereerd ten aanzien het subsidiair ten laste gelegde feit. Volgens de verdediging is geen sprake van poging tot doodslag, nu voorwaardelijk opzet niet aan de orde is, er niet in de buik is gestoken en de dood niet had kunnen intreden bij dit soort oppervlakkig letsel, waarbij bovendien nadere informatie over de ernst van het letsel en de duur van de genezing in het dossier ontbreekt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak poging doodslagMet de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen wat aan verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte degene is geweest die de verwondingen die zijn geconstateerd op het lichaam van het slachtoffer en de beschadigingen in de jas van het slachtoffer op 18 december 2022 heeft veroorzaakt.
De geconstateerde verwondingen bestaan uit een snijwond op de linkerhand en twee steek- of snijwonden waarvan één ter hoogte van het linker schouderblad en één aan de linkerzijde van de wervelkolom op de onderrug. Uit de letselverklaring en andere documenten uit het dossier volgt niet althans onvoldoende dat het slachtoffer door de verwondingen in levensgevaar is geweest. Het slachtoffer zou van de artsen in het AMC mondeling hebben gehoord dat hij “geluk zou hebben gehad dat hij het voorval heeft overleefd”, maar dergelijke uitlatingen blijken niet uit het dossier, of meer specifiek uit de letselverklaring. Daarnaast is niet duidelijk geworden met welk mes de verdachte heeft gestoken, hoeveel kracht hij daarbij heeft gebruikt en op welke wijze hij het slachtoffer precies heeft gestoken waardoor de verwondingen bij het slachtoffer en in diens jas zijn veroorzaakt. Nu over deze omstandigheden niets kan worden vastgesteld, kan niet worden bewezen dat sprake was van opzet in de zin van het aanvaarden van een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer. Om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, te weten poging doodslag op het slachtoffer.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt, evenals de verdediging, wel tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 december 2022 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet meermalen met een mes in (de richting van) het lichaam en in de rug van voornoemde [benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit4.1. Beroep op noodweer

4.1.1. Standpunt verdediging
De verdediging heeft voorts verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging voor het subsidiair tenlastegelegde feit, omdat hem een beroep op noodweer toekomt.
4.1.2. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat het beroep op noodweer niet kan slagen en dat het bewezenverklaarde feit daarom strafbaar is. Samengevat voert de officier van justitie daartoe aan dat de verklaring van verdachte hierover niet betrouwbaar en geloofwaardig is, nu uit het dossier niets blijkt van een grote groep personen met messen en bivakmutsen waartegen verdachte zich zou hebben moeten verweren.
4.1.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer van de raadsvrouw en overweegt daaromtrent als volgt.
Verdachte heeft in zijn tweede verhoor bij de politie verklaard dat hij voor de ingang van [jongerencentrum] is omsingeld, geduwd en geslagen door een groep jongeren, waarvan een gedeelte bivakmutsen droeg en meerdere messen bij zich had. Hij probeerde vervolgens weg te komen via de zijkant, maar ook daar stonden twee personen met messen. Vervolgens zou hij zich hebben omgedraaid en tegenover één persoon met een mes hebben gestaan.
Ter zitting heeft verdachte – gevraagd naar de precieze toedracht op dat moment – verklaard dat alle andere jongeren van de groep achter die ene persoon stonden. Verdachte heeft vervolgens het mes van die ene persoon kunnen afpakken en heeft daarna met dit mes voor zich uit heen en weer gezwaaid. Hij zou niet hebben gemerkt dat hij hierbij aangever heeft geraakt.
Van noodweer is sprake wanneer een verdachte handelingen pleegt die nodig zijn voor een noodzakelijke verdediging van eigen of iemand anders lichaam, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank constateert allereerst dat de door verdachte afgelegde verklaring niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. In ieder geval niet door die van getuige [getuige] die verklaart dat verdachte het mes gebruikte toen de andere jongens op het punt stonden te vertrekken.
Bovendien levert de verklaring van verdachte hoe dan ook geen situatie op die noopt tot een noodzakelijke verdediging van zijn lichaam. Er was op basis van zijn eigen afgelegde verklaring namelijk geen sprake van een noodweersituatie op het moment dat hij met het mes voor zich uit heen en weer heeft gezwaaid én alle jongeren op dat moment vóór hem stonden. Van een ogenblikkelijke aanranding was op dat moment geen sprake. Verdachte had anders kunnen handelen dan met het mes voor zich uit te zwaaien en daarbij kennelijk het slachtoffer 7 keer te raken. De rechtbank gaat er vanuit, ook gelet op de verklaring van getuige [getuige] , dat verdachte de keuze heeft gemaakt om gebruik te maken van een mes op het moment dat hij bijvoorbeeld via de ingang van [jongerencentrum] de mogelijkheid had om weg te komen. Om die reden faalt dan ook het beroep op noodweer.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken waardoor het bewezenverklaarde strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op: poging tot zware mishandeling.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1.
Beroep op noodweerexces
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft voorts verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging voor het subsidiaire feit, nu verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
5.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Noodweerexces kan alleen in beeld komen bij een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. Er moet ook in dat geval sprake zijn van een noodweersituatie.
In overweging 4.1.3. heeft de rechtbank al vastgesteld dat geen sprake was van een ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was op het moment dat verdachte besloot een mes te gebruiken tegen het slachtoffer. Bovendien is een geslaagd beroep op noodweerexces alleen mogelijk indien sprake is van een hevige gemoedsbeweging door een eerdere aanranding veroorzaakt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met het mes is gaan zwaaien en niet achteruit is weg gestapt, omdat hij niet nadacht en in paniek was. Van een eventuele hevige gemoedsbeweging die door een vermeende eerdere aanranding zou zijn opgetreden is daarmee onvoldoende gebleken en het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 190 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad). De officier van justitie heeft hierbij de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft als subsidiair standpunt ten aanzien van de strafmaat bepleit verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest met daarbij een geheel voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging heeft ten aanzien van de op te leggen voorwaarden bepleit het contactverbod niet op te leggen ten aanzien van [naam] en [naam] en geen elektronisch toezicht te bepalen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer twee keer in de rug te steken en een keer in de hand te snijden. Hiermee heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien leiden dergelijke feiten tot gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij de slachtoffers zelf, maar ook bij mogelijke omstanders en bij de samenleving in het algemeen. Zo heeft het slachtoffer in zijn vordering tot schadevergoeding aangegeven dat het steken van verdachte ertoe heeft geleid dat aangever de eerste dagen na 18 december 2022 niet kon lopen van de pijn. Het slachtoffer voelt zich nog altijd onveilig op straat en heeft slapeloze nachten gekend.
Voor een ernstig feit als het onderhavige, past naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een (deels onvoorwaardelijke) jeugddetentie.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank vervolgens in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 juli 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een verkeersdelict middels een strafbeschikking een geldboete opgelegd heeft gekregen;
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia, gedateerd 7 april 2023, opgesteld door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. Dit onderzoek houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er is bij verdachte sprake van een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en een ongespecificeerde dissociatieve stoornis. Tijdens het tenlastegelegde was hiervan ook sprake en dit heeft zijn denken en handelen in enige mate beïnvloed. Verdachte is hierdoor sneller geneigd in eerste instantie vanuit zichzelf te denken en in mindere mate na te denken over consequenties. Het tenlastegelegde kan om die reden dan ook in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
Daarnaast wordt een matig recidiverisico geconstateerd dat verdachte opnieuw op korte termijn gewelddadig gedrag kan laten zien.
Er wordt door de psycholoog een deels voorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd met als bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering, verder in te vullen met voorwaarden over het wonen op een kleinschalige woonvoorziening, verdiepende behandeling vanuit een specialistische forensische partij (zoals de Forensische Formatie) en coaching op verschillende leefgebieden (vanuit bijvoorbeeld FundamentPlus).
Met de conclusies van dit psychologische rapport kan de rechtbank zich verenigen.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 17 augustus 2023, van [raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoekers verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De Raad adviseert (ook) een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest en met als bijzondere voorwaarden het houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, meewerken aan een plaatsing bij FundamentPlus, een locatieverbod voor Purmerend en Amsterdam Centraal voor de duur van maximaal drie maanden, een avondklok voor de duur van maximaal drie maanden, elektronisch toezicht, het behouden en verkrijgen van positieve dagbesteding, het inzetten voor ambulante begeleiding van FundamentPlus en IFA-coaching, een verbod op social media voor de duur van ten minste een maand en zich daarna inzetten voor begeleiding voor het verantwoord omgaan met social media en een contactverbod met onder andere het slachtoffer.
Verdachte heeft drie keer een kans gehad om een schorsingsplan uit te voeren maar is driemaal negatief terug gemeld vanwege het overtreden van zijn schorsingsvoorwaarden. Door de in de Pro Justitia rapportage vermelde diagnostiek ziet de Raad verdachte als kwetsbaar, ook vanwege zijn impulsiviteit en trage verwerkingssnelheid. Desondanks is het belangrijk dat verdachte een consequentie ervaart vanwege de ernst van het feit. Voortzetting van de hechtenis vindt de Raad niet meer in het belang van verdachte vanuit pedagogisch perspectief en omdat verdachte aangeeft dat hij inmiddels daar meerdere risicovolle contacten heeft opgedaan.
FundamentPlus biedt verdachte een stabiele omgeving waarbinnen hij voldoende kan worden beschermd en begrensd en waar hij coaching en activiteiten krijgt aangeboden. Op 25 augustus 2023 staat een intakegesprek met de IFA-coach gepland. Verdachte dient voorlopig nog te worden beschermd tegen risicovolle personen en situaties, zodat de Raad opnieuw een contactverbod met risicovolle vrienden adviseert met daarbij locatieverboden voor de plekken die de politie en de jeugdreclassering als risicovol ziet.
Zonder deze voorwaarden heeft de Raad er onvoldoende vertrouwen in dat verdachte hierin zelf goede keuzes maakt. Zijn behandeling en de IFA-coach dienen hier aandacht aan te besteden. Gaandeweg kan onder regie van de jeugdreclassering worden bezien met wie hij eventueel nog wel contact kan hebben. Ook een verbod op het dragen van een mes of vergelijkbaar wapen vindt de Raad een belangrijke bijzondere voorwaarde.
Verdachte geeft aan graag naar het ROC te willen. Het is belangrijk dat verdachte tot die tijd deelneemt aan het programma Resocialisatie en Begeleiding (hierna: R&B) van Levvel. Dit zal in de laatste week van augustus 2023 starten. Ook kan Back on Track mogelijk passend zijn voor verdachte als hij niet op korte termijn terug naar school kan.
Gelet op de hoeveelheid bijzondere voorwaarden acht de Raad een aanvullende onvoorwaardelijke straf niet passend vanuit pedagogisch perspectief. De Raad ziet echter geen bezwaren in een werkstraf als de rechtbank het strafadvies ontoereikend acht. Verdachte is prima in staat een werkstraf uit te voeren.
Met betrekking tot de persoon van verdachte overweegt de rechtbank verder nog het volgende.
De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat het bewezenverklaarde feit verband houdt met het fors toenemend messenbezit en -gebruik onder jongeren, wat met name in steden zoals Purmerend een snel groeiend probleem vormt. Het is extra zorgwekkend dat de verdachte geen openheid van zaken lijkt te willen geven over de achtergrond van het conflict met het slachtoffer op 18 december 2022, terwijl dit zich lijkt te hebben afgespeeld tussen groepen jongeren die bekend zijn bij politie en justitie.
Verder acht de rechtbank het ook zorgelijk dat verdachte het moeilijk lijkt te vinden om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen daden. Verdachte heeft tijdens zijn voorlopige hechtenis maar liefst drie keer de kans gekregen om te laten zien dat hij gemotiveerd is om aan zichzelf en zijn toekomst te werken, maar heeft zich telkens niet aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat hij vijf maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en omdat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht, ziet de rechtbank aanleiding om een iets lagere jeugddetentie op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 181 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat daarvan 30 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie is daarbij gelijk aan het voorarrest, nu verdachte ter zitting met ingang van 25 augustus 2023 (aan het eind van de zitting) is geschorst.
Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van een meldplicht, een avondklok voor de duur van maximaal één maand, een locatieverbod voor de duur van maximaal drie maanden, elektronisch toezicht voor de duur van maximaal één maand, het vinden en behouden van dagbesteding, een verbod op het gebruik van social media voor de duur van maximaal één maand en een contactverbod voor de duur van maximaal drie maanden noodzakelijk. Deze voorwaarden zullen aan de voorwaardelijke straf worden verbonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om het contactverbod op te leggen ten aanzien van [naam] en [naam] , omdat zij in het onderhavige dossier niet als verdachten zijn aangemerkt en vanwege de band die verdachte met hen heeft opgebouwd in de nog maar korte tijd die hij in Nederland verblijft.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [benadeelde partij] . Gelet op het
recidiverisico en in het licht van mogelijke represailles richting verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.4
Beslag
Onder verdachte zijn twee lange smalle messen, blank van kleur in beslag genomen.
6.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de voorwerpen terug te geven aan de onbekend gebleven rechthebbende.
6.4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat van de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee lange smalle messen, blank van kleur, geen persoon als rechthebbende kan worden vastgesteld.
De rechtbank zal daarom op basis van artikel 353 lid 2 onder c van het Wetboek van Strafvordering de bewaring van deze voorwerpen gelasten ten behoeve van de rechthebbende.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.260,67 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de kosten voor het opvragen van medische informatie, beschadigde kleding en smartengeld.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van het materiële gedeelte van de vordering van de benadeelde partij en het immateriële gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag dat tussen € 750,- en € 2.000,- ligt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – in geval van bewezenverklaring – ten aanzien van de beschadigde kleding bepleit het gevorderde bedrag te schatten en te matigen vanwege de gebrekkige onderbouwing. Ten aanzien van het immateriële gedeelte heeft de verdediging bepleit de vordering toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 1.250,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor het opvragen van medische informatie (te weten € 50,67) rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit. Verder is voldoende komen vast te staan dat het steken door verdachte heeft geleid tot schade aan de bovenkleding die de benadeelde partij op dat moment droeg. Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende komen vast te staan wat de waarde van deze kledingstukken op 18 december 2022 is geweest, zodat de rechtbank gebruik zal maken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 Burgerlijk Wetboek. Vergoeding van een bedrag van € 100,- voor de beschadigde kleding komt de rechtbank redelijk en billijk voor.
Vergoeding van immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank ziet in de door de verdediging aangedragen jurisprudentie en het standpunt van de officier van justitie aanleiding de gevorderde immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.250,-.
De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
181 (honderdeenentachtig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 30 (dertig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te [adres] en zich daarna gedurende de proeftijd en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt het houden aan weekschema’s en meewerken aan forensische behandeling;
  • meewerkt aan een plaatsing bij FundamentPlus, gevestigd aan de [adres] of een soortgelijke organisatie en zich aan de aldaar geldende huisregels houdt;
  • zich voor de duur van maximaal 3 maanden niet mag bevinden binnen de gemeente Purmerend en niet in het stationsgebied van Amsterdam Centraal en een straal van 100 meter om dit station heen, zolang Jeugdbescherming regio Amsterdam dit nodig acht;
  • zich voor de duur van maximaal 1 maand houdt aan de dagelijkse avondklok van 19:00 uur tot 07:00 uur, zolang Jeugdbescherming regio Amsterdam dit nodig acht;
  • zich inzet voor het verkrijgen en behouden van een positieve dagbesteding, waarvan deelname aan Resocialisatie en Begeleiding (R&B) van Levvel, Back on Track, schoolgang vanaf het nieuwe schooljaar, een bijbaan en sport onderdeel uitmaken;
  • meewerkt aan ambulante begeleiding/coaching vanuit FundamentPlus en IFA-coaching, zolang Jeugdbescherming regio Amsterdam dit nodig acht;
  • zich voor de duur van maximaal 1 maand zal houden aan een verbod op het gebruik van de social media platforms Snapchat, TikTok en Instagram, zolang Jeugdbescherming regio Amsterdam dit in overleg met de officier van justitie nodig acht en daarna meewerkt aan begeleiding/coaching gericht op het verantwoord omgaan met social media;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de volgende personen zolang Jeugdbescherming Regio Amsterdam dit nodig acht en waarbij de politie zal toezien op de handhaving van deze voorwaarde:
o [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] ;
o [naam] , geboren op [geboortedatum] ;
o [naam] , geboren op [geboortedatum] ;
o [naam] , geboren op [geboortedatum] en
o [naam] , geboren op [geboortedatum] ,
waarbij de veroordeelde zich voor de duur van maximaal 1 maand onder elektronisch toezicht zal stellen van Jeugdbescherming regio Amsterdam ter nakoming van het hiervoor genoemde locatieverbod en de hiervoor genoemde avondklok.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming regio Amsterdam, gevestigd te [adres] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring van de volgende voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende:
2 STK mes (omschrijving: G: 1440144 Lange smalle messen, blank van kleur).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.400,67(duizend vierhonderd euro en zevenenzestig eurocent), bestaande uit € 150,67 (honderdvijftig euro en zevenenzestig eurocent) voor de materiële en
€ 1.250,- (duizend tweehonderdvijftig euro) voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.400,67 (duizend vierhonderd euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. F.A. Egter van Wissekerke, kinderrechter, en mr. J.J. Veldheer, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.A.C. Sinnige,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 september 2023.
mr. J.J. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens zijn raadsvrouw geen vrijspraak is bepleit. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina’s 56 tot en met 59). Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 20 december 2022 door aangever [benadeelde partij] afgelegde verklaring;
  • Een proces-verbaal van verhoor (documentnaam “verhoor getuige [getuige] .pdf”). Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 16 mei 2023 door getuige [getuige] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring;
  • De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 24 augustus 2023 heeft afgelegd;
  • Een schriftelijke bescheid (dossierpagina’s 71 tot en met 80), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.