ECLI:NL:RBNHO:2023:10157

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
9760787 \ CV EXPL 22-1781
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding luchtvaartclaim op basis van Montreal Verdrag en EU Verordening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een vordering van een passagier tegen de vervoerder, Austrian Airlines AG, naar aanleiding van een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Teheran naar Amsterdam, maar deze vlucht werd geannuleerd na een tragisch voorval in Iran. De passagier heeft zelf vervangende vluchten geboekt en vordert nu de kosten van deze vluchten van de vervoerder. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat hij de passagier tijdig heeft geïnformeerd over alternatieve vluchtmogelijkheden. Hierdoor kon de passagier niet de gelegenheid krijgen om het alternatief te aanvaarden. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet kan bewijzen dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de schade te vermijden, en wijst de vordering tot schadevergoeding toe. De passagier krijgt een bedrag van € 1.354,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder wordt ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9760787 \ CV EXPL 22-1781 (DB)
Uitspraakdatum: 11 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap Aktiengesellschaft (AG) (Oostenrijk)
Austrian Airlines AG
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. P.C.X. de Leede (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 10 januari 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Imam Khomeini Airport, Teheran (Iran) met vluchtnummer OS872 en aansluitend naar Amsterdam Schiphol Airport met vluchtnummer OS371 op 13 januari 2020.
2.2.
Op 8 januari 2020 werd in Iran een passagiersvliegtuig uit de lucht geschoten. De vervoerder heeft alle vluchten vanaf/naar het vliegveld van Teheran geannuleerd tot in ieder geval 20 januari 2020, waaronder vlucht OS872.
2.3.
De passagier heeft zelf vervangende vluchten geboekt, waarmee hij met een vertraging van 3 uur en 42 minuten te Amsterdam is aangekomen.
2.4.
Miss Casey B.V. heeft namens de passagier de vervoerder verzocht om de extra gemaakte kosten voor de vervangende vluchten te vergoeden.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.146,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 maart 2020 of vanaf de datum van ingebrekestelling of vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag van gehele betaling;
- € 208,00 of € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 maart 2020 of vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag van gehele betaling;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier stelt dat de vervoerder gehouden is de extra gemaakte kosten voor een vervangende vlucht te vergoeden op grond van artikel 5 juncto 8 van de Verordening, artikel 5 juncto 9 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) dan wel op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal) dan wel op grond van artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De passagier heeft schadevergoeding gevorderd in die zin dat hij de kosten van vervangend vervoer vergoed willen zien. De vordering kan niet worden toegewezen op grond van de Verordening, omdat de Verordening, en meer in het bijzonder artikel 9 van de Verordening, niet ziet op de vergoeding van de door de passagier gevorderde kosten. Uit het arrest van het Hof van 7 november 2019 (zaak C213/18, ECLI:EU:C:2019:927) volgt dat in de Verordening ‘vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten’ zijn geregeld en in het Verdrag van Montreal de ‘verdere compensatie’. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat artikel 9 van de Verordening in elk geval niet zover kan worden opgerekt dat onder ‘recht op verzorging’ ook de kosten voor de vervangende vlucht moet worden verstaan.
4.3.
De passagier heeft zijn vordering mede gebaseerd op artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Dit artikel luidt: “
De vervoerder is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen. De vervoerder is echter niet aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging indien hij bewijst dat hij en zijn hulppersonen alle maatregelen hebben genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen”.
4.4.
Vast staat dat de passagier met vertraging op de eindbestemming is aangekomen. De vraag die vervolgens voorligt, is of de vervoerder alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, en of het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen.
4.5.
De vervoerder voert aan dat aan dat hij alle maatregelen heeft genomen die van hem gevergd konden worden. Hij heeft de passagier op 10 januari 2020 om 22:27 UTC een plek aangeboden op een alternatieve vlucht op 13 januari 2020, waarmee de passagier 10 uur en 55 minuten later dan gepland op zijn eindbestemming te Amsterdam zou zijn aangekomen. De passagier heeft er zelf echter voor heeft gekozen hiermee niet akkoord te gaan. Ter onderbouwing hiervan heeft de vervoerder als productie 5 bij de conclusie van antwoord een gedeelte uit de “PNR-gegevens” van de passagier overgelegd. De kosten voor het vervangend vervoer dienen daarom voor rekening en risico van de passagier te komen, aldus de vervoerder.
4.6.
De passagier betwist dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen. Volgens de passagier heeft de vervoerder geen contact met hem opgenomen en is aan hem geen vervangende vlucht aangeboden. De vervoerder voert aan dat het een chaotische periode betrof, maar dat het toch was gelukt om een plek te bemachtigen en dat hij de passagier daarvan direct op de hoogte heeft gesteld. Volgens de vervoerder had de passagier twee uur de tijd om de gereserveerde stoel te bevestigen en kon van de vervoerder vanwege de drukke en chaotische situatie in Iran niet gevergd worden de stoel langer gereserveerd te houden, omdat er nog meer gestrande reizigers waren die allen probeerden een vlucht uit Iran te bemachtigen.
4.7.
De kantonrechter stelt vast dat in de door de vervoerder overgelegde PNR is vermeld “
10 jan 22:27UTC Passenger was rebooked to the following flight …”.De vervoerder heeft hiermee echter, tegenover betwisting door de passagier, onvoldoende onderbouwd dat het alternatieve vervoer ook daadwerkelijk aan de passagier is aangeboden. De PNR is slechts een weergave van wat de vervoerder zegt dat hij aan de passagier heeft aangeboden, maar hieruit volgt niet dat de vervoerder en de passagier daadwerkelijk contact hebben gehad over het alternatieve vervoer. De vervoerder heeft niet toegelicht hoe de passagier hiervan op de hoogte is gesteld, terwijl dat wel op zijn weg ligt. Daarmee is de vraag of van de vervoerder verlangd mocht worden dat hij de stoel langer dan twee uur gereserveerd hield, niet meer relevant. Niet is immers komen vast te staan dat de passagier over het alternatieve vervoer is geïnformeerd zodat hij ook niet de gelegenheid heeft gehad om dat alternatief al dan niet te aanvaarden. De vervoerder kan zich dan ook niet op de uitzondering beroepen dat hij alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade van de passagier te vermijden. Tegen de hoogte van de gevorderde kosten heeft de vervoerder geen verweer gevoerd en deze kosten komen de kantonrechter ook redelijk voor, zodat de vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen.
4.8.
Nu de vordering op deze grondslag slaagt, behoeft geen bespreking meer of de vordering toewijsbaar is op grond van artikel 6:74 BW. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is.
Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 1.354,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.146,00 vanaf 19 maart 2020 en over € 208,00 vanaf 10 januari 2022 tot aan de dag van voldoening van [dit bedrag / deze bedragen]deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03
griffierecht € 214,00
salaris gemachtigde € 398,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter