ECLI:NL:RBNHO:2023:1016

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
22/5916
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor de bouw van drie woningen in Bloemendaal

Op 6 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van drie woningen op een perceel in Bloemendaal. De aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders, omdat de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen (VVGB) had afgegeven. De voorzieningenrechter oordeelde dat een VVGB in dit geval niet vereist was, aangezien het bouwplan onder de categorieën valt waarvoor geen VVGB nodig is volgens de geldende regelgeving. De voorzieningenrechter stelde vast dat de gemeenteraad niet met een motie de mandatering voor de VVGB eenmalig kon intrekken, omdat dit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het bouwplan niet voldeed aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerder afgewezen aanvraag opnieuw in overweging moet worden genomen. De voorlopige voorziening werd afgewezen, en het college werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en griffierechten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/5919 en HAA 22/5916
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 februari 2023 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Ridder),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Turnhout en mr. J.C.L. de Bruin).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1]uit [plaats] , [derde-partij 1] ,
(gemachtigde: mr. S. Habibi)
en
[derde-partij 2]en
[derde-partij 3], uit [plaats] , [derde-partij 2 en 3] .

Inleiding

In een besluit van 13 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor het bouwen van drie woningen op de locatie van een te slopen bedrijfspand aan de [adres 1] te [plaats] (het perceel) afgewezen.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld (HAA 22/5916).
Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziering te treffen (HAA 22/5919).
Verweerder heeft op 18 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
[derde-partij 1] heeft op 19 januari 2023 gereageerd.
[derde-partij 2 en 3] hebben op 19 januari 2023 gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van verweerder en namens verweerder waren ook aanwezig F.D.S. Bettink en M.J.C. Dedding. Voorts was [derde-partij 1] aanwezig en [derde-partij 2 en 3] . Ten slotte waren omwonenden aanwezig namelijk [omwonende 1] , [omwonende 2] , [omwonende 3] en [omwonende 4]
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Kortsluiten
1. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Wat is aan het bestreden besluit vooraf gegaan?
2.1
Verweerder heeft op 21 augustus 2018 een intentieovereenkomst met [bedrijf] B.V., de eigenaar van het perceel, gesloten om de bouw van drie woningen op het perceel in [plaats] mogelijk te maken. Op het perceel zat vroeger een autogarage. Dat bedrijfspand staat daar nog steeds en wordt voor de ontwikkeling gesloopt.
2.2
[bedrijf] B.V., is statutair gevestigd in [woonplaats] . De zelfstandig bevoegde directeur van [bedrijf] B.V. is eiser. Er zijn daarnaast nog twee partners.
2.3
Het perceel ligt midden in een woonwijk en wordt omringd door huizen. [derde-partij 1] is woonachtig aan de [adres 2] . De achtertuin van [derde-partij 1] grenst aan het perceel ter hoogte van het huidige bedrijfspand.
[derde-partij 2 en 3] zijn woonachtig aan de [adres 3] in [plaats] . De achtertuin van [derde-partij 2 en 3] grenst ook aan het perceel, ter hoogte van de nieuw te bouwen woningen. De nieuwe woningen zullen volgens het bouwplan op een afstand van 2,65 meter van de perceelgrens van derde-partij komen te liggen.
[derde-partij 2 en 3] zijn ten slotte ook gemachtigd door 59 omwonenden om als derde-partij namens hen op te treden.
2.4
Op het perceel is het Bestemmingsplan [plaats] 2016 van toepassing. Het perceel heeft de enkelbestemming ‘Bedrijf’, ‘Groen’ en ‘Tuin’. Ook heeft het de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 3’.
2.5
In de Nota Ruimtelijke Beoordeling 2017 van de gemeente Bloemendaal (de Nota) wordt in hoofdstuk 2 aangegeven dat alleen wordt meegewerkt aan een ruimtelijke procedure die een afwijking van het geldende bestemmingsplan tot gevolg heeft, als voldaan wordt aan de volgende 3 beleidsregels:
1. Als voldaan wordt aan beleidsregel 1 namelijk als sprake is van:
- een verzoek dat voldoet aan het beleid zoals vastgesteld in de Structuurvisie Bloemendaal of;
- een verzoek dat voldoet aan het beleid zoals vastgesteld in de Nota bijgebouwen 2017 of;
- een verzoek waarop een bijzondere omstandigheid van toepassing is.
2. Als de ontwikkeling past binnen provinciale en regionale afspraken over woningbouw, detailhandel en kantoorlocaties (beleidsregel 2).
3. Als voldaan wordt aan beleidsregel 3, namelijk dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse voorop staat.
2.6
Ten slotte is in bijlage 1 van de Nota aangegeven in welke gevallen verweerder aan de gemeenteraad van de gemeente Bloemendaal geen verklaring van geen bedenkingen (VVGB) hoeft te vragen, conform artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Als eerste categorie wordt genoemd:
“A. het oprichten van maximaal 3 nieuwe woningen, waarbij de footprint maximaal 300m2 totaal is (inclusief bij die functie behorende bijgebouwen).”
2.7
Op 17 oktober 2019 heeft eiser de aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van drie woningen op het perceel. De drie woningen zijn in de vorm van een drie-onder-een-kap woning met daarbij drie bergingen. Ook worden vijf parkeerplaatsen op het perceel gerealiseerd. De ontsluiting van het perceel voor verkeer zal, evenals de huidige ontsluiting, over een smal pand gelegen tussen de woningen aan [adres 5] [nummer 1] en [nummer 2] plaatsvinden. Aan de voorzijde van de woningen, op het perceel met kadastraal nummer [nummer 3] , zijn de woningen voor voetgangers bereikbaar vanaf de [straat 2] .
2.8
De aanvraag is met de uitgebreide, openbare voorbereidingsprocedure behandeld.
2.9
De adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit van Bloemendaal heeft het bouwplan behandeld op 26 april 2019, 9 mei 2019, 20 juni 2019, 4 juli 2019 en 21 november 2019. Op 21 november 2019 heeft de commissie ten slotte geadviseerd om akkoord te gaan met het aangepaste bouwplan.
2.1
Op 11 augustus 2020 heeft het Team Ruimtelijke Ordening van de gemeente Bloemendaal positief geoordeeld op de ruimtelijke kwaliteit van het bouwplan vanwege de stijgingen van de zogeheten gebruikswaarde en belevingswaarde. Ook de toets aan de Nota van 5 augustus 2021 was positief.
2.11
Het ontwerpbesluit van verweerder waarbij de omgevingsvergunning aan eiser wordt verleend heeft van 8 oktober 2021 tot en met 18 november 2021 ter inzage gelegen. Een drietal omwonenden hebben daartegen zienswijzen ingediend.
2.12
Eind 2021 hebben een aantal omwonenden de gemeenteraad van Bloemendaal aangesproken over het bouwplan. Ook zijn raadsleden daarna op locatie geweest om het perceel te bekijken en met omwonenden te spreken.
2.13
Bij een raadsvergadering van 16 december 2021 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen met de volgende tekst:
“De raad verzoekt het college:
  • Niet over te gaan tot verkoop van de gronden met de bestemming groen en er voor zorg te dragen dat bestemming groen en gebruik als zodanig blijven gecontinueerd.
  • Niet af te wijken van de in het bestemmingsplan aangegeven bouwhoogte van 4 meter;
  • Voorts zorgvuldig om te gaan met de ruimtelijke inpassing van dit of eventuele andere toekomstige bouwplannen op bedoelde locatie.
  • Eenmalig de mandatering in te trekken en de verklaring van geen bedenkingen (VVGB) aan de raad te houden.”
2.14
Als gevolg van deze motie heeft verweerder de verlening van de omgevingsvergunning aangehouden en de behandeling daarvan geagendeerd voor de eerstvolgende vergadering van de Commissie Grondgebied op 18 januari 2022. Eiser heeft schriftelijk gereageerd op 11 februari 2022. Daarna heeft de gemeenteraad de voorgenomen weigering van de VVGB geagendeerd op de vergadering van de Commissie Grondgebied van 15 februari 2022. Daarvoor is een concept raadsbesluit opgesteld. Eiser heeft bij brief van 7 maart 2022 daarop gereageerd.
2.15
Het ontwerpbesluit inhoudende zowel de weigering om een VVGB als de afwijzing van de omgevingsvergunning heeft ter inzage gelegen van 14 april 2022 tot en met 27 mei 2022. Daartegen zijn zienswijzen ingediend door omwonenden. Ook eiser heeft op 9 mei 2022 een zienswijze ingediend.
2.16
Bij raadsbesluit van 29 september 2022 heeft de gemeenteraad besloten de afgifte van de VVGB te weigeren.
2.17
Op 29 september 2022 is een nieuwe toets Nota Ruimtelijke Beoordeling 2017 door het Team Ruimtelijke Ordening vastgesteld waarin negatief is geadviseerd.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 13 oktober 2022 de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning afgewezen. De vergunning is nodig voor de activiteiten:
  • Bouwen op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, Wabo;
  • Handelen in strijd met regels van ruimtelijk ordening op grond van artikel 2.1, eerste lid onder c, Wabo.
Volgens verweerder is voldoende aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Het bouwplan is echter in strijd met de regels van de bestemming ‘Bedrijf’, ‘Groen’ en ‘Tuin’ uit het bestemmingsplan. Afwijken van deze planregels is alleen mogelijk op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, Wabo.
Verweerder stelt dat het bouwplan voldoet aan beleidsregel 1 van de Nota omdat het plan binnen de Structuurvisie Bloemendaal past.
Daarnaast voldoet het bouwplan gedeeltelijk aan de regionale afspraken en dus aan beleidsregel 2. De aanvraag voorziet in woningen in het Bestaand stedelijk gebied, maar niet in sociale huurwoningen of woningen in het middensegment zoals beschreven in het Woonakkoord Zuid-Kennemerland /IJmond 2021-2025 (het Woonakkoord).
Het bouwplan voldoet ten slotte niet aan beleidsregel 3. Het bouwplan ligt in de dorpenzone.
Getoetst wordt aan de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het plan zorgt voor een daling van de belevingswaarde. Woningbouw is meer passend dan de huidige bedrijfsbestemming, mits deze met oog voor de ruimtelijke kwaliteit wordt ingepast. Bouwen van woningen is daarom niet ondenkbaar. In dit initiatief worden grote bomen gekapt, vermindert de landschappelijke royale kwaliteit en ook het zicht vanaf de naastgelegen tuinen vermindert. Daarnaast past de architectuur van de woningen niet bij de omgeving, waar een relatief sterk eenduidig bebouwingsbeeld heerst. De toekomstwaarde blijft gelijk mits voldaan wordt aan de duurzaamheidseisen. Om dat te controleren is het indienen van een GPR Gebouwberekening nog nodig. Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse afneemt. Daarom geeft het Team Ruimtelijke Ordening een negatief advies bij deze ontwikkeling.
Ten aanzien van de VVGB stelt verweerder dat de gemeenteraad op 16 december 2017 een motie heeft aangenomen waarin zij ten aanzien van dit bouwplan, onder andere, eenmalig de mandatering intrekken en de VVGB aan de gemeenteraad houden. Verweerder heeft daarom het besluit voorgelegd. Omdat in voornoemde motie ook is aangegeven dat verweerder wordt verzocht niet af te wijken van de in het bestemmingsplan aangegeven bouwhoogte van 4 meter en de ontwikkelaar op 27 januari 2002 heeft aangegeven geen aanpassingen aan het bouwplan te doen, heeft verweerder aan de raad voorgesteld om de VVGB niet af te geven. De raad heeft ten slotte op 29 september 2022 de VVGB definitief geweigerd.
Wat is in geschil?
4. De voorzieningenrechter heeft ter zitting vastgesteld en besproken dat verweerder in het bestreden besluit de aanvraag van eiser heeft afgewezen vanwege de weigering van de raad om een VVGB af te geven voor het bouwplan en omdat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat niet van het bestemmingsplan kan worden afgeweken op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, Wabo omdat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter zal allereerst de vraag beantwoorden of een VVGB is vereist van de gemeenteraad. Deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend. Vervolgens ligt dan de vraag voor of verweerder - ook los daarvan - in redelijkheid tot de conclusie kon komen, gelet op de ruimtelijke onderbouwing, dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De VVGB
5.1
Eiser voert, samengevat en voor zover van belang, aan dat verweerder ten onrechte de omgevingsvergunning heeft geweigerd omdat de gemeenteraad de VVGB heeft geweigerd. Een VVGB was namelijk niet nodig. Het bouwplan voldoet immers aan de in bijlage 1 bij de Nota aangewezen gevallen waarin geen VVGB hoeft te worden gevraagd. De raad kon niet met de motie van 16 december 2021 eenmalig de mandatering intrekken en de VVGB aan de raad houden. Volgens vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een lijst zoals genoemd in bijlage 1 bij de Nota een algemeen verbindend voorschrift. Daarvan kan slechts worden afgeweken indien het zelf een afwijkingsbevoegdheid bevat. Daarvan is hier geen sprake. Verweerder meent inmiddels ook dat het eenmalig intrekken van de mandatering niet mogelijk is. Verweerder stelt echter dat in dit geval geen gebruik is gemaakt van de op voorhand afgegeven mandatering uit 2017, maar ervoor is gekozen om het besluit aan de gemeenteraad te laten. Deze redenering is onjuist. Verweerder blijft immers, ook als een VVGB nodig is, het bevoegde gezag. Ten slotte heeft de raad ook geen zelfstandig oordeel gevormd over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan. Verweerder heeft immers het ontwerpbesluit over de VVGB voorbereid.
5.2
Verweerder stelt in verweerschrift dat verweerder, ook als een project onder de lijst genoemd in de bijlage 1 van de Nota valt, een VVGB aan de gemeenteraad kan vragen. Dit is in lijn met de verantwoordelijkheid van de raad voor het vaststellen van bestemmingsplannen. Een afzonderlijke toestemming van de raad bij buitenplans afwijken van een bestemmingsplan is immers het uitgangspunt. Het onderhavige bouwplan is dusdanig afwijkend dat de raad het wenselijk heeft geacht om het bouwplan zelf te toetsen aan de goede ruimtelijke ordening. Ten slotte stelt verweerder dat de (ontwerp)weigering van de VVGB weliswaar is voorbereid door verweerder, maar dat de raad wel degelijk zelfstandig het ontwerpbesluit en het besluit inhoudende de weigering van de VVGB heeft genomen. Volgens jurisprudentie [2] van de Afdeling is dit niet in strijd met de wet.
5.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt en legt dit als volgt uit. De door de gemeenteraad vastgestelde lijst in bijlage 1 bij de Nota is aan te merken als een lijst van categorieën van gevallen waarvoor geen VVGB van de raad is vereist, zoals bedoeld in artikel 6.5, derde lid, Bor. Volgens vaste jurisprudentie is een dergelijke lijst aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift. De gemeenteraad kon daarom niet met de motie van 16 december 2021 incidenteel bepalen dat “het mandaat eenmalig werd ingetrokken” en de afgifte van de VVGB in dit geval toch aan de raad was. Dit is immers in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Van een algemeen verbindend voorschrift kan alleen worden afgeweken indien het voorschrift zelf daartoe ruimte openlaat. Daarvan is hier echter geen sprake. Omdat het bouwplan dus valt onder een van de categorieën genoemd in de lijst van bijlage 1 geldt de hoofdregel van artikel 2.27, eerste lid, Wabo niet en is een VVGB van de gemeenteraad dus niet vereist voor de afgifte van de omgevingsvergunning.
5.4
Het vorenstaande betekent niet dat verweerder de gemeenteraad niet om een standpunt over het bouwplan zou mogen vragen. Dit standpunt van de gemeenteraad is echter dan niet op één lijn te plaatsen met de weigering van een VVGB door de raad in het geval de afgifte van een VVGB is vereist. Een dergelijk standpunt van de gemeenteraad over een bouwplan kan wel naar zijn aard bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke beoordeling door verweerder worden betrokken.
5.5.
Verweerder heeft daarom ten onrechte aan de afwijzing van de aanvraag in het bestreden besluit (mede) de weigering van de VVGB door de gemeenteraad ten grondslag gelegd.
Verandering van inzicht door verweerder
6. Eiser voert (samengevat) aan dat het onbegrijpelijk is dat verweerder in eerste instantie bij het positieve ontwerpbesluit uit 2021 medewerking wilde verlenen aan het bouwplan en dus van oordeel was dat sprake was van een goede ruimtelijke ordening, terwijl nu in het bestreden besluit het tegenovergestelde wordt betoogd.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie [3] van de Afdeling verweerder, ook nadat eerder een positief ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om - bij het volgen van een procedure om af te wijken van het bestemmingsplan -, terug te komen van zijn aanvankelijke bereidheid om met toepassing van artikel 2.1, eerste lid onder c, Wabo aan de realisering van een bouwplan medewerking te verlenen. Wel zal verweerder bij verandering van inzicht deugdelijk moeten motiveren waarom verweerder van inzicht is veranderd. De voorzieningenrechter zal daarom hierna beoordelen of verweerder deze verandering van inzicht in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd.
Beleidsregel 2
8.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat slechts gedeeltelijk wordt voldaan aan beleidsregel 2 omdat geen sprake is van sociale huurwoningen of woningen in het middensegment. Verweerder heeft niet onderkend dat het bouwplan waarbij slechts drie woningen worden gerealiseerd niet onder de Ladder voor duurzame verstedelijking valt. Ook richt de in het Woonakkoord opgenomen voorwaarden over het realiseren van sociale huurwoningen zich tot woningcorporaties en niet tot particuliere ontwikkelaars zoals eiser. Het bouwplan voldoet wel aan de andere in het Woonakkoord genoemde voorwaarden zoals het bouwen binnen stedelijk gebied en het bouwen van duurzame woningen.
Ter zitting heeft eiser daar aan toegevoegd dat verweerder ten onrechte stelt dat de te bouwen woningen niet in het middensegment vallen omdat dit slechts woningen zijn met een marktprijs tussen de € 188.000 en € 296.000,-. Verweerder kent immers ook een opkoopbescherming op grond van artikel 3.1 van de Huisvestingsverordening met een verbod om te verhuren zonder vergunning voor woningen in het lage- en middensegment, waarbij een WOZ-waarde tot € 600.000,- geldt.
8.2
Verweerder erkent in het bestreden besluit en in het verweerschrift dat het bouwplan niet valt onder de Ladder voor duurzame verstedelijking en het plan dus niet daaraan wordt getoetst. Dit neemt echter niet weg dat het bouwplan wel dient te worden getoetst aan de regionale en provinciale afspraken over woningbouw, waaronder het Woonakkoord. Verweerder erkent ook in het verweerschrift dat het Woonakkoord uitgaat van de realisatie van sociale huurwoningen door corporaties. Het toevoegen van koopwoningen in het middensegment is echter wel een taak voor marktpartijen, zoals eiser. Betaalbare koop is een wens van velen en biedt daardoor ook mogelijkheden om de doorstroming uit sociale huur te bevorderen. Voor wat betreft de toekomstige woningbouw op het perceel wenst de verweerder tegemoet te komen aan deze doelstelling. Onder middeldure koopwoningen vallen woningen tussen de € 188.000,- en € 296.000, prijspeil 2020. De door eiser beoogde woningen vallen niet in deze prijscategorie.
8.3
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Volgens het Woonakkoord [4] zijn woningen in het middensegment koopwoningen met een prijs van minder dan € 279.000,-, prijspeil 2019. Dat de te bouwen woningen met een, door eiser zelf genoemde, verkoopprijs van
€ 650.000,- tot het middensegment behoren, volgt de rechtbank daarom niet. De verwijzing van eiser ter zitting naar de Huisvestingsverordening leidt niet tot een ander oordeel omdat in artikel 3.1 Huisvestingsverordening niet staat dat woningen met een WOZ-waarde van € 600.000 tot het middensegment behoren. De door verweerder gehanteerde waarde van woningen tussen de € 188.000,- en € 296.000, prijspeil 2020 acht de voorzieningenrechter op zichzelf dan ook een juist uitgangspunt.
8.4
Vast staat evenwel dat in de eerste ruimtelijke beoordeling van 5 augustus 2021 het Team Ruimtelijke Ordening zich op het standpunt stelde dat het bouwplan wel volledig aan beleidsregel 2 voldoet. Daarbij is überhaupt niet getoetst aan het Woonakkoord. Dit standpunt is vervolgens door verweerder integraal overgenomen in het positieve ontwerpbesluit uit 2021. In het daaropvolgende negatieve ontwerpbesluit uit 2022 is deze positieve beoordeling ten aanzien van beleidsregel 2 nogmaals gehandhaafd.
Pas in de ruimtelijke beoordeling door het Team Ruimtelijke Ordening van 29 september 2022, dat ten grondslag ligt aan de definitieve weigering in het bestreden besluit, wordt gesteld dat het bouwplan gedeeltelijk niet aan beleidsregel 2 voldoet omdat geen sprake is van woningen in het middensegment. In het bestreden besluit is dit standpunt door verweerder overgenomen. Onder deze omstandigheden had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel op de weg van verweerder gelegen om nader te motiveren waarom in dit geval bij nader inzien aan beleidsregel 2 een zodanig gewicht toekomt dat - in afwijking van een eerder ingenomen en herhaald standpunt - deze deels toch aan de verlening van de onderhavige omgevingsvergunning in de weg zou moeten staan.
8.4
Het bestreden besluit bevat daarom op dit punt een motiveringsgebrek en is in strijd met artikel 3:46 Awb. Deze beroepsgrond slaagt.
Beleidsregel 3 en de gebruikswaarde
9.1
Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte stelt dat niet wordt voldaan aan beleidsregel 3 omdat de gebruikswaarde afneemt. Over de schaduw in de tuin wordt in het positieve ontwerpbesluit van 2021 gesteld dat uit de ingediende stukken blijkt dat er geen nadelige effecten zijn op de schaduwwerking of privacy van de omringende woningen. In de ruimtelijke toets van het Team Ruimtelijke Ordening die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, wordt hetzelfde gesteld maar met de toevoeging dat er schaduwval ontstaan in de tuinen, voornamelijk bij huisnummer 30. Niet is toegelicht waarop dit is gebaseerd. Uit het door WSP in opdracht van eiser opgestelde Planschaderisicoanalyse van 17 januari 2020 volgt juist dat er geen relevante vermindering van lichtinval of bezonning valt te verwachten. Daarbij komt dat alleen een onaanvaardbare vermindering van lichtinval of bezonning reden kan zijn om van de vergunning af te zien. Dat is door verweerder niet gesteld, noch aannemelijk gemaakt. Dat niet wordt voldaan aan de richtafstand voor geluid voor woningen vanaf de tennisbaan stond niet in het ontwerpbesluit tot weigering van de vergunning. Ook kan van de in de “Bedrijven en milieuzonering” van Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de VNG-Handreiking) genoemde richtafstanden worden afgeweken als uit onderzoek blijkt dat ook bij een kortere afstand sprake is van een milieu hygiënisch verantwoorde situatie. Uit de ruimtelijke onderbouwing van WSP van 30 juni 2021 volgt dat bij de kortere afstand geen overlast valt te verwachten die strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening.
9.2.1
Verweerder stelt over de gebruikswaarde in het bestreden besluit dat het bouwplan beter in de omgeving past dan het huidige bedrijfspand dat vervallen is en qua functie niet bij de omliggende omgeving past. Bovendien draagt het plan bij aan de woningbouwopgave. Anderzijds heeft het bouwplan nadelige effecten op de woningen aan de [straat 2] [nummer 5] , [nummer 4] en [nummer 6] omdat achter die woningen bebouwing wordt gerealiseerd. De woning aan de [adres 4] krijgt aan de westzijde een woning erbij. Dit heeft echter geen nadelige effect voor schaduw en privacy. Wel zal schaduw ontstaan in de tuinen, voornamelijk bij huisnummer [nummer 5] . Ook daalt de gebruikswaarde van het perceel door het kappen van grote bomen. Ten slotte voldoet de aanvraag niet aan de richtafstand voor geluid van woningen vanaf de tennisbaan zodat de toekomstige bewoners mogelijk geluidsoverlast ervaren.
9.2.2
In het verweerschrift en de daarbij overgelegde aanvullende stedenbouwkundige onderbouwing stelt verweerder dat de afstand van het bouwplan tot aan tennisbanen 5 en 6 niet voldoet aan de richtafstand van 50 meter, zoals genoemd in de VNG-Handreiking. Ook is inmiddels op 27 augustus 2021 door verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van vier lichtmasten op deze tennisbanen, waardoor het gebruik geïntensiveerd wordt. Bij het door eiser overgelegd nadere onderzoek, waaruit volgt dat een kleinere afstand dan 50 meter niet in strijd is met de goede ruimtelijk ordening, is hiermee geen rekening gehouden. Los daarvan kan het gebruik van de lichtmasten ook lichthinder meebrengen voor de omwonenden. Eiser heeft geen lichthinderonderzoek overgelegd waaruit blijkt dat de licht hinder bij de te bouwen woningen aanvaardbaar is.
Ten slotte blijkt uit de aanvullende ruimtelijke onderbouwing dat uit de motie van 16 december 2021 volgt dat de gemeenteraad niet bereid is om het perceel met kadastraal nummer [nummer 3] met de bestemming ‘Groen’ gelegen aan de voorzijde van het perceel te verkopen. Eerder waren de ontsluitingen van de woningen gedeeltelijk voorzien via dit perceel. Het bouwplan is daardoor vanuit stedenbouwkundig oogpunt onuitvoerbaar. De gebruikswaarde vermindert doordat het perceel aan de voorzijde nu niet meer bereikbaar is via perceel [nummer 3] , maar alleen via een smal, onverhard pad aan de achterzijde waar enkel personenauto’s over kunnen rijden. Langs deze route staan veel grote bomen die hinder zullen ondervinden wanneer de weg verhard wordt. Ook is er nu geen opstelplaats voor de brandweer op het perceel.
9.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende motiveert waarom het bouwplan nu, in tegenstelling tot hetgeen verweerder in het positieve ontwerpbesluit uit 2021 stelde, niet meer voldoet aan de gebruikswaarde.
In de eerste ruimtelijke beoordeling van 5 augustus 2021 is immers aangegeven dat het bouwplan ten aanzien van de gebruikswaarde positief beoordeeld wordt. Over de privacy en de schaduwwerking staat in deze ruimtelijke beoordeling dat uit de ingediende stukken blijkt dat er geen nadelige effecten zijn op de huidige woningen. Dit is ook zo overgenomen in het positieve ontwerpbesluit uit 2021. Verweerder motiveert in het betreden besluit niet, althans onvoldoende, waarom, en op grond waarvan, verweerder nadien op dit punt tot een ander inzicht komt. Ook motiveert verweerder niet in welke mate schaduwval in de tuinen, dan wel specifiek in de tuin van nummer 30, door het bouwplan ontstaat noch waarom deze schaduwval leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden, zodat de vergunning daarom dient te worden geweigerd.
Ook ten aanzien van het kappen van grote bomen motiveert verweerder in het bestreden besluit onvoldoende waarom, in tegenstelling tot de eerdere ruimtelijke beoordeling in augustus 2020 en het daarop gebaseerde ontwerpbesluit uit 2021, dit punt nu wel tot een daling van de gebruikswaarde leidt. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het perceel [nummer 3] dat aan de voorzijde van het bouwplan ligt en groen en een aantal bomen bevat, door de motie van 16 december kennelijk niet langer aan eiser zal worden verkocht en daarom dus in de huidige, groene staat behouden blijft.
Voor wat betreft de richtafstand voor geluid van woningen vanaf de tennisbaan constateert de voorzieningenrechter tenslotte dat eiser een nadere onderzoek van 30 juni 2021 heeft overgelegd waaruit blijkt dat een kleinere afstand dan 50 meter niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Verweerders stelling dat in dit onderzoek geen rekening is gehouden met de nadien in augustus 2021 afgegeven omgevingsvergunning voor het plaatsen van lichtmasten, acht de voorzieningenrechter daarvoor niet toereikend.
9.4
Voor zover verweerder in het verweerschrift heeft verwezen naar de gevolgen van het niet verkopen van perceel [nummer 3] , overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft ter zitting erkend het niet verkopen van perceel [nummer 3] niet tot gevolg heeft dat het bouwplan niet langer uitvoerbaar is. Het perceel en de woningen zijn enkel hierdoor niet langer voor voetgangers te bereiken vanaf de [straat 2] . Ontsluiting van het perceel voor verkeer en voetgangers kan echter wel plaats vinden via het huidige pad naar het perceel, gelegen tussen [adres 5] [nummer 2] en [nummer 1] . Dit is van oorsprong al de ontsluitingsweg van het perceel, ook toen het garagebedrijf nog werkzaam was. In de ruimtelijke beoordeling door het Team Ruimtelijk Ordening is deze ontsluiting steeds akkoord bevonden. Verweerder motiveert niet waarom dit nu anders zou zijn.
Ten slotte heeft verweerder ter zitting ook erkend dat de door eiser op 20 januari 2023 overgelegde alternatieve opstelplaatsen voor de brandweer, tijdens een telefonisch overleg met de brandweer, in eerste instantie met een aantal aanpassingen akkoord zijn bevonden. Ook dit leidt er niet daarom toe dat de gebruikswaarde van het perceel dusdanig daalt dat van het verlenen van de omgevingsvergunning dient te worden afgezien.
9.4
Het bestreden besluit is op dit punt daarom onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 Awb. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Beleidsregel 3 en de belevingswaarde
10.1
Eiser voert aan dat in het positieve ontwerpbesluit van 2021 staat dat naast de te bouwen woningen al een blok van drie woningen aanwezig is. In datzelfde ritme en met dezelfde hoogte, een laag met kap, wordt de nieuwe bebouwing toegevoegd. Het past daarmee goed in de omgeving. Ook heeft de Welstandscommissie zich positief over het bouwplan uitgelaten. In de door het Team Ruimtelijke Ordening uitgevoerde toets die tot afwijzing van de omgevingsvergunning heeft geleid, staat echter opeens dat de architectuur van de woningen niet passend is in de omgeving.
10.2.1
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat de nieuwe woningen niet passend zijn omdat de overige woningen in het gebied vrijwel allemaal twee lagen met een plat dak of kap hebben. Ook neemt door de nieuwe woningen de verharding in de buurt toe, wat een negatief effect heeft op het exclusieve groene karakter dat Bloemendaal nastreeft. Ook zijn de woningen niet ruimtelijke royaal ingepast.
10.2.2
In het verweerschrift en de daarbij overgelegde aanvullende stedenbouwkundige onderbouwing stelt verweerder dat de ingediende zienswijzen van omwonenden aanleiding vormden om het bouwplan opnieuw te laten toetsen. Bij nader inzien past het bouwplan minder goed in de omgeving dan aanvankelijk gedacht. De woningen hebben doordat de verkoop van perceel [nummer 3] niet doorgaat, geen directe verbinding meer met de openbare weg, worden geheel ingesloten tussen de percelen van de omliggende woningen en presenteren zich niet meer aan de openbare weg maar liggen nu tegen het groen aan. Hierdoor zijn de woningen van het bouwplan in contrast met de direct omliggende woningen. Ook past het ontwerp van de nieuwe woningen met een laag met een goot en een steile kap niet in de omgeving. Alle woningen in de omgeving hebben platte of zeer vlakke kappen en de kap begint pas halverwege de tweede bouwlaag of hoger. Ten slotte liggen de woningen direct aan een sloot. Bouwen dicht op een sloot is alleen mogelijk als een damwand wordt geslagen of een vergelijkbare technische oplossing wordt toegepast. Dit tast echter het landschappelijk, royale karkater van de wijk aan.
10.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van de belevingswaarde in het bestreden besluit onvoldoende motiveert waarom het bouwplan nu, in tegenstelling tot het positieve ontwerpbesluit uit 2021, niet meer voldoet.
Daarbij is allereerst van belang dat door de welstandscommissie is geoordeeld dat het uiterlijk en de plaatsing van de te bouwen woningen niet in strijd zijn met (redelijke) eisen van welstand. Ook is in de ruimtelijke beoordeling van 5 augustus 2020 geoordeeld dat de te bouwen woningen hetzelfde ritme en dezelfde hoogte hebben als het blok van drie woningen gelegen aan de [straat 2] 41 tot 45 en dus passend zijn in de omgeving. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat nadien vooral gekeken is naar de omliggende woningen aan de [straat 2] 10 tot 36 en die hebben vooral platte daken. Eiser heeft echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht gesteld dat in de omgeving niet een eenvormig beeld van bebouwing aanwezig is maar dat de omliggende woningen verschillende bouwhoogtes en dakvormen hebben. Dit is ter zitting ook onderbouwd met foto’s van woningen in de omgeving, zoals woningen aan [adres 5] .
Dat de woningen, zoals in het verweerschrift gesteld, geheel ingesloten liggen tussen de percelen van de omliggende woningen en zich dus niet meer presenteren aan de openbare weg acht de voorzieningenrechter evenmin een overtuigende motivering. Dit nog los van het feit dat deze motivering niet reeds in het bestreden besluit staat. De woningen gelegen aan de [straat 2] [nummer 7] tot [nummer 8] zijn immers ook geheel ingesloten tussen de percelen en liggen niet aan de openbare weg. Dat sprake zou zijn van een contrast met de direct omliggende wonen is daarom onvoldoende gemotiveerd. Ten slotte is enkel gesteld en niet gemotiveerd waarom het plaatsen van een damwand in de sloot het landschappelijk en royale karakter van de wijk aantast.
10.4
Ook op dit punt bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Beleidsregel 3 en de toekomstwaarde
11.1
Eiser voert aan dat in de positieve ontwerpbesluit uit 2021 staat dat door de goede inpassing van de woningen de ruimtes goed te beheren en te onderhouden zijn. In de laatste toets van het Team Ruimtelijke Ordening staat echter opeens dat door de krappe inpassing van de woningen deze en omringende ruimtes minder goed zijn te beheren en te onderhouden. Ook wordt gesteld dat de GPR Gebouw berekening nog niet is ingediend. Deze is echter niet verplicht.
11.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook deze beroepsgrond van eiser slaagt. Verweerder motiveert over de toekomstwaarde in het bestreden besluit niet, althans onvoldoende waarom het bouwplan nu, in tegenstelling tot het positieve ontwerpbesluit uit 2021, niet meer voldoet. De enkele omstandigheid dat het perceel [nummer 3] niet langer wordt verkocht, is daartoe onvoldoende omdat de woningen van andere zijden wel bereikbaar blijven.
Conclusie
12. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
13. Omdat het beroep gegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
14. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt (€ 184,-). Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt (€ 184,-).
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het gestelde in de uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 368,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

BIJLAGE

WABO
Artikel 2.1, eerste lid, Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a.het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12, eerste lid, Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Artikel 2.27, eerste lid, Wabo
In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.”
Bor
Artikel 6.5 Bor:
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
2. De verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1987.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2205.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1182.
4.Pagina 17, kopje D.