In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door verzoeker 1 in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind, een verzoek ingediend tegen TAP Air Portugal, de vervoerder, naar aanleiding van de annulering van hun vlucht TP678 van Porto naar Amsterdam op 4 april 2020. De passagiers hebben financiële schadevergoeding geëist voor extra kosten die zij hebben gemaakt als gevolg van de annulering, waaronder kosten voor vervangend vervoer, accommodatie en een alternatieve vlucht. De vervoerder heeft echter geweigerd deze kosten te vergoeden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De passagiers hebben hun verzoek gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de passagiers niet voldoende hebben onderbouwd hoe de extra kosten in verband staan met de annulering van de vlucht. De kosten voor de huurauto en de extra overnachting zijn gemaakt twee maanden na de annulering, zonder dat de passagiers hebben aangetoond dat deze kosten noodzakelijk waren als gevolg van de annulering.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de passagiers ongelijk hebben gekregen en dat de gemaakte kosten niet in redelijke verhouding stonden tot de annulering van de vlucht. De beschikking is gegeven door mr. J.J. Dijk en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.