ECLI:NL:RBNHO:2023:10273

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
9276371 \ CV EXPL 21-4000
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door slechte weersomstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines AG, vertegenwoordigd door mr. L.E. Schalk van Russell Advocaten, wegens de annulering van vlucht OS378 op 23 maart 2019 van Amsterdam naar Wenen. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht is geannuleerd en dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat deze annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals slechte weersomstandigheden. De vervoerder voerde aan dat er op 22 maart 2019 mist was voorspeld, wat leidde tot de annulering van een eerdere vlucht, maar de kantonrechter oordeelde dat niet is aangetoond dat deze omstandigheden de annulering van vlucht OS378 rechtvaardigden. De passagiers hebben ook betwist dat de weersomstandigheden zo slecht waren dat vliegen onmogelijk was, aangezien andere luchtvaartmaatschappijen wel vluchten uitvoerden.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 590,75, inclusief wettelijke rente, en de proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vervoerder niet tijdig heeft gereageerd op bepaalde verweren, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om de vordering toe te wijzen. Het vonnis is uitgesproken op 10 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9276371 \ CV EXPL 21-4000
Uitspraakdatum: 10 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Austrian Airlines AG
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 16 maart 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Wenen International Airport (Oostenrijk) met vlucht OS378 op 23 maart 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 maart 2019, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van de betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 8 april 2019 dan wel vanaf de datum van de betekening
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In punt 14 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen.
4.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat er op 22 maart 2019 – de dag voorafgaand aan de vlucht – slecht weer (te weten mist en slecht zicht) was voorspeld in Amsterdam. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder als productie 5 bij antwoord een METAR-rapport overgelegd. Als gevolg van deze slechte weersomstandigheden heeft de vervoerder vlucht OS377 van Wenen naar Amsterdam – welke voorafgaand aan de vlucht, op 22 maart 2019, zou worden uitgevoerd – moeten annuleren. De vervoerder verwijst in dit kader naar het OPS Performance Report en de Irregularity Message van vlucht OS377. Hierin staan de weersomstandigheden als reden voor de annulering van vlucht OS377 genoemd (“IRREG CANX. DUE TO WEATHER AT DESTINATION” “CNL REASON WEAT D/T BAD WEAT (FOG + LOW VIS)”. De vervoerder voert in dat verband tevens aan dat er door de annulering van de vlucht OS377 geen luchtvoertuig op Schiphol aanwezig was om de vlucht in kwestie uit te voeren.
4.5.
De passagiers betwisten dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden. Volgens de passagiers waren de weersomstandigheden niet dusdanig slecht dat er niet langer gevlogen kon worden. Dit blijkt volgens de passagiers onder meer uit het feit dat verschillende luchtvaartmaatschappijen verscheidene vluchten hebben uitgevoerd die zijn geland op Schiphol op of omstreeks de geplande aankomsttijd van vlucht OS377. De passagiers hebben in dit kader enkele vluchten als voorbeeld genoemd (productie 8 bij repliek).
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op 22 maart 2019 mist was voorspeld op en rond de luchthaven van Amsterdam. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet dat er vanwege deze weersomstandigheden geen (aankomend) vliegverkeer mogelijk was. Weliswaar heeft de vervoerder aangevoerd dat hij preventief maatregelen moest nemen om op de voorspelde weersomstandigheden te anticiperen, maar het is de kantonrechter niet duidelijk geworden waarom de vervoerder ervoor heeft gekozen om specifiek de vlucht in kwestie te annuleren in plaats van, bijvoorbeeld, de weersomstandigheden af te wachten en de vlucht (al dan niet vertraagd) uit te voeren.
4.7.
Voor zover de vervoerder heeft bedoeld aan te voeren dat de annulering van de vlucht een beslissing van de gezagvoerder is geweest, had het op de weg van de vervoerder gelegen om dit verweer reeds bij antwoord naar voren te brengen. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord had kunnen doen. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder daarmee in strijd heeft gehandeld met de in artikel 128 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde vereiste concentratie van verweer, zodat dit verweer tardief is.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder niet aangetoond dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden als gevolg waarvan vlucht OS377 is geannuleerd. Van doorwerking van buitengewone omstandigheden naar de vlucht in kwestie kan dan ook geen sprake zijn. Het beroep van de vervoerder op (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden wordt verworpen. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
4.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 590,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 23 maart 2019, en over € 90,75 vanaf 16 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter