ECLI:NL:RBNHO:2023:10328

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
15/267549-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een gewapende overval op een snackbar met een veerdrukwapen

Op 19 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een snackbar in Den Helder. De verdachte, die nog geen achttien jaar oud was, werd beschuldigd van het medeplegen van de overval en het voorhanden hebben van een veerdrukwapen. Tijdens de overval, die plaatsvond op 5 september 2022, heeft de verdachte samengewerkt met mededaders door op de uitkijk te staan en hen te voorzien van een (nep)wapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een onmisbare bijdrage heeft geleverd aan de overval door zijn rol in de voorbereiding en uitvoering van het delict. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan diefstal met geweld, gepleegd door een vereniging van personen, en aan het voorhanden hebben van een wapen van categorie IV. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen en een taakstraf van 140 uren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn eerdere schone strafblad en zijn positieve ontwikkeling sinds de feiten. De rechtbank besloot dat de jeugddetentie vooralsnog niet ten uitvoer zou worden gelegd, met een proeftijd van één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/267549-22 (P)
Uitspraakdatum: 19 oktober 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 5 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) en De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna ook: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 5 september 2022 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (ter hoogte van 500,- euro), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [snackbar] (gelegen aan de [adres] ), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht op die [benadeelde partij] , althans heeft/hebben getoond en/of
- ( daarbij) heeft/hebben geroepen “Geld, hup snel" en/of “open de kassa”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 5 september 2022 te Den Helder, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (ter hoogte van 500,- euro), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [snackbar] (gelegen aan de [adres] ), in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
- een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht op die [benadeelde partij] , althans heeft/hebben getoond en/of
- ( daarbij) heeft/hebben geroepen “Geld, hup snel" en/of “open de kassa”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 5 september 2022 te Den Helder opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door voor en/of tijdens de diefstal met geweld, in de nabije omgeving, op de uitkijk te staan.
Feit 2:
hij op of omstreeks 31 oktober 2022 te Den Helder, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een veerdrukwapen (merk GAT, kaliber 4.5mm), voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman vrijspraak voor het primair ten laste gelegde bepleit en zich ten aanzien van t subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en namens de verdachte (slechts) vrijspraak is bepleit omdat de verdediging tot een andere deelnemingsvorm komt – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde partij] van 6 september 2022 (dossierpagina’s 110 tot en met 113);
  • het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris van 3 november 2023.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 31 oktober 2022 (dossierpagina’s 264 tot en met 265);
  • een proces-verbaal van bevindingen na onderzoek wapen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 29 december 2022.
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewijsoverweging feit 1
Ten aanzien van de bewezenverklaring voor het onder 1 primair tenlastegelegde feit, overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
De verdachte is door de mededaders benaderd om mee te doen aan de gewapende overval op de snackbar [snackbar] in Den Helder. Vervolgens heeft de verdachte het (nep)wapen dat tijdens de overval is gebruikt aan de mededaders geleverd en is afgesproken dat hij tijdens de overval op de uitkijk zou staan.
Op de dag van de overval hebben de verdachte en zijn mededaders elkaar in de buurt van de snackbar ontmoet. De mededaders hebben daar andere, donkere kleding aangetrokken en hun gezichten bedekt met bivakmutsen. De verdachte is daarna naar de snackbar gefietst om te kijken of de kust veilig was en er geen personen in de snackbar aanwezig waren. Hij had op dat moment telefonisch contact met één van de mededaders. Op zijn teken zijn de medeverdachten vervolgens de snackbar gemaskerd en gewapend de snackbar in gegaan, terwijl de verdachte op de uitkijk is blijven staan én continu telefonisch contact heeft gehouden met de mededader. De afspraak was daarbij dat, wanneer de politie zou komen, de verdachte dat door zou geven aan de mededaders. Het telefoongesprek tussen de verdachte en zijn mededader is pas verbroken op het moment dat de overvallers de snackbar weer hadden verlaten en de gewapende overval was voltooid. Tijdens de vlucht heeft de verdachte de mededaders weer opgezocht. Na afloop van de overval heeft de verdachte het (nep-)wapen teruggekregen, waarna hij dit aan een ander heeft gegeven omdat hij “er vanaf” wilde. Tot slot heeft de verdachte meegedeeld in de buit.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de rol van de verdachte bij de gewapende overval op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden dient te worden gekwalificeerd als medeplegen danwel medeplichtigheid daaraan.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor de kwalificatie medeplegen moet komen vast te staan dat er bij het begaan van het feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking en van een materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit zijn verricht en doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Voornoemde materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Hierbij is onder meer van belang de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte intensief heeft samengewerkt met de mededaders door vooraf samen een plan te maken en onderling de verschillende cruciale rollen te verdelen.
De verdachte heeft vervolgens een onmisbare bijdrage aan de overval geleverd door zijn wapen uit te lenen en tijdens de overval op de uitkijk te staan, terwijl hij
continutelefonisch contact onderhield met één van de mededaders. Hierdoor was hij “
telefonisch aanwezig” bij die overval en had hij dus ook tijdens die overval een essentiële rol. Na de overval heeft de verdachte gezorgd voor de verdwijning van het gebruikte wapen en meegedeeld in de buit.
De rechtbank stelt daarmee vast dat de betrokkenheid van de verdachte groter en intensiever is geweest dan het “enkel” op de uitkijk staan. De materiële bijdrage van de verdachte aan het feit zoals hiervoor omschreven, is daarmee van voldoende gewicht om te kunnen concluderen dat er sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders.
De rechtbank acht dan ook, anders dan de raadsman, het onder 1 primair tenlastegelegde, te weten het medeplegen van de overval, wettig en overtuigend bewezen. In zoverre wordt het verweer van de raadsman dan ook verworpen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 5 september 2022 te Den Helder tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag dat aan [snackbar] (gelegen aan de [adres] ) toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededaders
- een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, heeft gericht op die [benadeelde partij] en
- heeft geroepen “Geld, hup snel" en “open de kassa”.
Feit 2:
hij op 31 oktober 2022 te Den Helder, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een veerdrukwapen (merk GAT, kaliber 4.5mm), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens hetgeen wat op de zitting is besproken is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor als bewezen is aangenomen.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door een of meer verenigde personen
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 140 uren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het opleggen van de straf rekening te houden met de (kleinere) rol van de verdachte aan het strafbare feit en zijn persoonlijke omstandigheden. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte zich al bijna een jaar aan de schorsende voorwaarden gehouden, meegewerkt heeft aan de hulpverlening die is ingezet en geen nieuwe strafbare feiten meer heeft gepleegd. De raadsman ziet dan ook geen reden om (voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen. Bovendien vindt de raadsman (voorwaardelijke) jeugddetentie in dit geval niet passend, nu de verdachte first offender is en jeugddetentie zwaarder drukt op zijn strafblad. De raadsman sluit zich aan bij de Raad en de jeugdreclassering en vindt dat een forse werkstraf volstaat.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewapende overval op een snackbar. De mededaders zijn – volgens een vooraf gemaakt plan – gemaskerd en gewapend naar binnen gegaan, terwijl de verdachte buiten op de uitkijk is blijven staan. In de snackbar hebben de mededaders schreeuwend en onder dreiging van een vuurwapen, althans een daarop lijkend voorwerp, de eigenaresse van de snackbar gedwongen om de kassa te openen om vervolgens contant geld uit de kassalade weg te nemen. Het slachtoffer was doodsbang en vreesde voor haar leven. De verdachte en zijn mededaders hebben bij hun handelen alleen oog gehad voor hun eigen financiële gewin en op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevoelens van angst en onveiligheid die hierdoor teweeg wordt gebracht bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Daar komt bij dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op zijn slaapkamer een veerdrukwapen is aangetroffen. Bezit van dit soort wapens is verboden voor minderjarigen. Ongeoorloofd wapenbezit is volstrekt onaanvaardbaar vanwege de bedreiging die daarvan voor de veiligheid van anderen uitgaat.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 augustus 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 20 augustus 2023 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming.
Uit de raadsrapportage komt onder andere naar voren dat de verdachte laag scoort op het gevaar voor recidive. De grootste risicofactoren liggen wat de Raad betreft op het gebied van middelengebruik van de verdachte, zijn houding en (in mindere mate) relaties. Aan de andere kant concludeert de Raad dat er veel beschermende factoren zijn. Er lijkt sprake te zijn van een goede band tussen de verdachte en zijn ouders, er zijn weinig zorgen over de opvoedsituatie van de verdachte en er is niet eerder hulpverlening voor de verdachte ingeschakeld.
De Raad is van mening dat de verdachte een directe consequentie van zijn delictgedrag moet ervaren. De Raad kan zich voorstellen dat een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf een passende sanctie is. Nu uit het onderzoek geen vaardigheidstekorten naar voren zijn gekomen, acht de Raad een taakstraf in de vorm van een leerstraf niet geïndiceerd. Bij een zwaar delict als een overval op een snackbar past jeugddetentie, maar de Raad vindt dat nu niet passend, omdat de verdachte zich al bijna een jaar aan de schorsingsvoorwaarden houdt en het redelijk goed met hem gaat. Voorwaardelijke jeugddetentie is eveneens niet noodzakelijk omdat de verdachte een first offender is en het gevaar voor herhaling laag is. De verdachte heeft zich vanaf zijn aanhouding door de politie tot nu goed aan alle afspraken gehouden. Hij is niet meer in aanraking gekomen met de politie en heeft geen contact meer met de mededaders gehad. De jeugdreclasseringswerker is tevreden over zijn medewerking en ziet geen redenen om deze vorm van toezicht te verlengen. Een voorwaardelijke straf heeft daarom volgens de Raad geen pedagogische meerwaarde. De verdachte verdient wat de Raad betreft een nieuwe kans, zonder opgelegde hulpverlening zoals het jeugdreclasseringstoezicht.
[vertegenwoordiger van de jeugdreclassering] heeft zich namens de jeugdreclassering op de zitting aangesloten bij het raadsrapport. De verdachte en zijn ouders hebben de schorsingsvoorwaarden serieus genomen en zich daar goed aan gehouden. De verdachte kan soms onverschillig overkomen, maar dat is een masker waar schuld en schaamte achter zit. [vertegenwoordiger van de jeugdreclassering] kan niet verklaren waar het delictgedrag vandaan is gekomen, het lijkt een impulsieve actie te zijn geweest.
[vertegenwoordiger van de raad] heeft namens de Raad naar voren gebracht dat zij het zorgelijk vindt dat de verdachte niet eerder iets over het wapen heeft gezegd en daar voor het eerst op de zitting duidelijkheid over heeft gegeven, maar blijft bij het advies uit het raadsrapport. Als de verdachte zwaarder wordt gestraft dan nodig is, kan dat een demotiverend effect hebben.
Conclusie
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank houdt daarbij rekening met de LOVS oriëntatiepunten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Bij een gewapende overval op een winkel geldt als vertrekpunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden. Als strafverzwarende omstandigheden in deze zaak heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd en er gebruik is gemaakt van een (nep)vuurwapen. De verdachte is weliswaar de snackbar zelf niet in geweest, maar heeft met name door het wapen te leveren en telefonisch in contact te blijven met de medeverdachten tijdens de gehele overval, een zeer belangrijk aandeel gehad in de overval. Daarbij rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij lange tijd niet eerlijk is geweest over zijn rol bij de overval. De verdachte is zelfs naar aanleiding van beelden die bij Opsporing Verzocht zijn getoond met zijn ouders naar de politie gestapt met het verzoek om de beelden van het internet te verwijderen, omdat de verdachte niets met de overval te maken zou hebben en de beelden zijn privacy zouden schenden. Na zijn aanhouding heeft de verdachte uiteindelijk bij de rechter-commissaris bekend dat hij op de uitkijk heeft gestaan, maar pas op de inhoudelijke zitting heeft hij meer openheid gegeven over zijn eigen rol. Ook tegenover de jeugdreclassering, de Raad en zijn ouders heeft de verdachte niet eerder toegegeven dat het wapen van hem afkomstig was.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij tijdens de zitting uiteindelijk zijn spijt heeft betuigd over wat er is gebeurd. Door alsnog eerlijk te zijn over zijn rol heeft hij verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en laten zien dat hij begrijpt dat zijn handelwijze volstrekt fout is geweest. Verder houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de behandeling op de zitting. Ook weegt de rechtbank in zijn voordeel mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De verdachte heeft zich tot slot goed gehouden aan het toezicht en de stevige schorsingsvoorwaarden, waaronder een avondklok en een contactverbod met zijn neef, voor een periode van bijna een jaar. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding geven van de hiervoor genoemde richtlijn af te wijken en
geenonvoorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 60 dagen op zichzelf passend en geboden is. In de hiervoor omschreven omstandigheden en de positieve ontwikkeling van de verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding deze jeugddetentie in voorwaardelijke vorm aan de verdachte op te leggen en te bepalen dat deze vooralsnog
nietten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal aan dit voorwaardelijke deel, behoudens de algemene voorwaarden, geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu zowel de Raad als de jeugdreclassering hebben aangegeven dat hulp vanuit een verplicht kader niet nodig is en geen meerwaarde heeft. Omdat de verdachte zich langdurig aan de schorsende voorwaarden heeft gehouden, acht de rechtbank een proeftijd van één jaar voldoende.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het daarnaast van belang dat de verdachte ook een directe consequentie ervaart van zijn strafbare gedragingen. Om die reden zal de rechtbank ook een taakstraf in de vorm van een geheel onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 140 uren opleggen, met aftrek van het voorarrest.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een veerdrukwapen, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3.5 tweede bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp is in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

artikel 36b, 36c, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat deze jeugddetentie
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van één jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
140 (honderdveertig) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 70 (zeventig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij ten uitvoer te leggen taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1423739 – veerdrukwapen zwart.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter,
mr. N. Cuvelier, rechter, beiden tevens kinderrechter, en mr. J.J. Veldheer, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Jense,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2023.
Mr. J.J. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.