In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. F.W. Huizinga, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. B.P. van Overeem. Eiser heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde tot terugbetaling van een bedrag van € 19.564,40, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, als gevolg van een lagere huurprijs die door de Huurcommissie is vastgesteld. De Huurcommissie had op 8 juni 2021 een redelijke huurprijs van € 514,63 per maand vastgesteld, terwijl de huurovereenkomst een huurprijs van € 1.075,00 per maand vermeldde. Eiser heeft meerdere verzoeken tot terugbetaling gedaan, maar gedaagde heeft slechts de proceskosten voldaan en geen afrekening van de servicekosten verstrekt.
Tijdens de zitting op 19 september 2023 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser heeft aangetoond dat hij in financiële nood verkeert en dat toewijzing van zijn vordering noodzakelijk is om zijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Gedaagde heeft het verweer gevoerd dat er geen spoedeisend belang is en dat er restitutierisico bestaat indien de vordering wordt toegewezen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vordering van eiser voldoende aannemelijk is en dat er geen bewijs is geleverd voor de vordering van gedaagde op eiser.
De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en de proceskosten. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen, omdat de onderbouwing hiervan ontbrak. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de overige vorderingen zijn afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.