ECLI:NL:RBNHO:2023:10577

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
21 oktober 2023
Zaaknummer
15-337512-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarige door gebrek aan bewijs

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige, heeft de rechtbank Noord-Holland op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor verschillende ontuchtige handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 26 september 2023 heeft de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, vrijspraak bepleit, wat ook door de verdediging werd ondersteund. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van getuigen waren niet gebaseerd op eigen waarneming, maar op wat zij van de aangeefster hadden gehoord, waardoor deze verklaringen niet als steunbewijs konden dienen voor de aangifte. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, de aangeefster, een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 1.500,00 wegens immateriële schade. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, nu de verdachte niet schuldig is bevonden, de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering. De rechtbank heeft bepaald dat zowel de benadeelde partij als de verdachte ieder hun eigen kosten moeten dragen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-337512-22 (P)
Uitspraakdatum: 10 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 september 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadslieden, mr. A.T. Leigh en mr. R.R. van Zuijlen, beiden advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 07 maart 2021 tot en met 31 maart 2021 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland met [aangeefster] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de billen en/of borsten van die [aangeefster] en/of
- het uittrekken van de onderbroek van die [aangeefster] , en/of
- het uit elkaar trekken van de benen van die [aangeefster] , en/of
- het duwen van zijn, verdachtes, penis in de richting en/of tegen de vagina van die [aangeefster] , en/of
- het klaarkomen over en/of op het lichaam van die [aangeefster] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
3.3
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bewijs in zedenzaken
Zedenzaken zijn vaak bewijstechnisch lastige zaken. Het gaat daarin namelijk veelal om feiten die zich in het verborgene (zouden) hebben afgespeeld, zodat het in de kern gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaring van [aangeefster] (hierna: “ [aangeefster] ”) staat tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De rechtbank wijst er voorts op dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De onderhavige zaak
[aangeefster] heeft in de onderhavige zaak aangifte gedaan tegen de verdachte van een aantal ontuchtige handelingen. Deze handelingen staan grotendeels vermeld op de tenlastelegging.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend dat hij de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Naast deze aangifte bevinden zich in het dossier een flink aantal andere verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat die verklaringen echter geen steunbewijs in bovengenoemde zin opleveren voor de aangifte, omdat de inhoud van deze verklaringen niet gebaseerd is op eigen waarneming van degene die die verklaring heeft afgelegd, maar is gebaseerd op hetgeen zij van [aangeefster] hebben gehoord en daarmee derhalve uit dezelfde bron afkomstig is als de aangifte.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het ten laste gelegde feit dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. J.J. Veldheer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2023.