Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
2.De beoordeling
Het kort geding waarin de rechter op 29 januari 2021 vonnis heeft gewezen is aanhangig gemaakt door [naam 2] en [naam 3] en had in conventie betrekking op onder meer een vordering uit hoofde van een huurachterstand. In reconventie heeft [naam 1] – onder meer – gesteld dat in het gehuurde sprake was van bij de aanvang van de huur onbekende ernstige gebreken met name op het gebied van brandveiligheid. Volgens die partij rechtvaardigden de feiten in conventie reeds een beroep op dwaling. De kantonrechter heeft het beroep op dwaling gepasseerd en de stellingen van [naam 1] over de gebreken niet gevolgd en [naam 1] veroordeeld tot betaling van de openstaande bedragen uit hoofde van onder meer huurtermijnen en haar veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten en de vordering in reconventie afgewezen. [naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis van de kantonrechter maar het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 20 juli 2021 het kort-gedingvonnis van de kantonrechter grotendeels bekrachtigd.