ECLI:NL:RBNHO:2023:10848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
10123348 \ CV EXPL 22-5802
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht van Amsterdam naar Johannesburg

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met EGYPTAIR Airlines Company, een vordering ingesteld wegens de annulering van hun vlucht van Amsterdam via Caïro naar Johannesburg op 16 januari 2022. De passagiers vorderden compensatie van € 1.200,00 per persoon, plus bijkomende kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk overheidsmaatregelen in verband met COVID-19.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat er geen alternatieve vlucht beschikbaar was die de passagiers eerder naar hun bestemming had kunnen brengen. De rechter stelde vast dat de annulering van de vlucht niet gerechtvaardigd was door de door de vervoerder aangevoerde omstandigheden. De kantonrechter concludeerde dat de passagiers recht hadden op compensatie en dat de vervoerder de gevorderde bedragen moest betalen, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Het vonnis werd uitgesproken op 12 juli 2023, waarbij de kantonrechter de vervoerder veroordeelde tot betaling van in totaal € 1.380,00 aan de passagiers, plus bijkomende kosten. De proceskosten werden ook aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de passagiers direct recht hadden op de betaling, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10123348 \ CV EXPL 22-5802
Uitspraakdatum: 12 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
EGYPTAIR Airlines Company
gevestigd te Caïro (Egypte)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 6 september 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Caïro Airport (Egypte) naar Johannesburg International Airport (Zuid-Afrika) met de vluchtcombinatie MS758 en MS839 op 16 januari 2022.
2.2.
Vlucht MS839 van Caïro naar Johannesburg (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 dagen na de annulering, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.3.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de autoriteiten van Egypte op 26 november 2021 hebben besloten dat het, in verband met de opmars van het coronavirus, niet langer was toegestaan om personen vanuit Egypte naar (onder meer) Zuid-Afrika te vervoeren.
4.4.
De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 op 18 maart 2020 aangegeven dat de maatregelen die overheden nemen om de COVID-19 pandemie in te perken naar haar aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat daarmee de onderhavige crisis valt aan te merken als een buitengewone omstandigheid. Nu de COVID-19 crisis en de daarop getroffen veiligheidsmaatregelen van buiten komende oorzaken zijn waarop de vervoerder naar de aard en oorsprong ervan geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen, is de kantonrechter van oordeel dat de annulering van de onderhavige vlucht is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid.
4.5.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming als gevolg van de annulering te voorkomen dan wel te beperken.
4.6.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien een passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De vervoerder heeft aangeboden om de passagiers om te boeken naar vlucht MS839 van Caïro naar Johannesburg op 20 januari 2022, met een geplande aankomsttijd van vier dagen later dan oorspronkelijk gepland. Het is aan de vervoerder om in een dergelijk geval voldoende aannemelijk te maken dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door hemzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder daarin niet is geslaagd. Hoewel de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er in verband met de beperkende overheidsmaatregelen geen luchtvervoer van Egypte naar Zuid-Afrika mogelijk was, betreft het in dit geval een vlucht van Amsterdam (via Caïro) naar Johannesburg. De vervoerder heeft niet gesteld en onderbouwd dat er geen enkele andere (directe of indirecte) mogelijkheid bestond om de passagiers van Amsterdam naar Johannesburg te vervoeren met een vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de alternatief aangeboden vlucht van 20 januari 2022. Zoals de vervoerder bij dupliek ook heeft erkend, was er op 16 januari 2022 geen sprake van een absoluut vliegverbod. Zodoende is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder er niet in is geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat de alternatief aangeboden vlucht een redelijke maatregel vormt in de zin van bovengenoemd arrest. De vordering tot betaling van de hoofdsom ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.8.
De gevorderde rente over de hoofdsom is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de vlucht, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.11.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.380,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 16 januari 2022, en over € 180,00 vanaf 6 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter