ECLI:NL:RBNHO:2023:10852

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
10017380 \ CV EXPL 22-4442
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door COVID-19: Passagiers vorderen schadevergoeding van luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Bologna op 20 juli 2020. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering meer dan twee weken voor de geplande vertrekdatum aan de reisagent was medegedeeld, waardoor er volgens artikel 5 lid 1 sub c onder i geen recht op compensatie zou bestaan.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals de coronamaatregelen. De rechter stelde vast dat er op de datum van de vlucht geen beperkende maatregelen van kracht waren die de uitvoering van de vlucht onmogelijk maakten. De passagiers hadden voldoende bewijs geleverd dat andere vluchten op dezelfde route wel waren uitgevoerd. De kantonrechter wees de vordering van de tweede passagier toe tot een bedrag van € 250,00, terwijl de vordering van de eerste passagier werd afgewezen omdat deze tijdig was geïnformeerd over de annulering.

Daarnaast werden de passagiers ook vergoed voor buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 298,40, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten werden aan de kant van de passagiers toegewezen. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 2 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10017380 \ CV EXPL 22-4442
Uitspraakdatum: 2 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1],

2.
[eiser 2],wonende te [plaats 2] (Italië),
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht: Aktiengesellschaft (AG)
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.W.L. Russell

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 mei 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via München Franz Josef Strauss Airport (Duitsland) naar Guglielmo Marconi Airport Bologna (Italië) met de vluchtcombinatie LH2303 en EN8242 (codeshare LH9484) op 20 juli 2020.
2.2.
Vlucht LH2303 van Amsterdam naar München (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juli 2020, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van de vervoerder is dat de annulering van de vlucht meer dan twee weken voor de geplande vertrekdatum aan de (reisagent van de) passagier(s) is medegedeeld, zodat er op grond van artikel 5 lid 1 sub c onder i geen recht op compensatie bestaat. Het Hof heeft in de zaak C-263/20 bepaald dat de bewijslast inzake het tijdig melden van de annulering aan de passagier(s) op de vervoerder rust. Ten aanzien van de passagier sub 1 heeft de vervoerder voldoende gemotiveerd onderbouwd dat hij de passagier reeds op 3 juli 2020 – derhalve meer dan 14 dagen voor de geplande vertrekdatum van 20 juli 2020 – per e-mail op de hoogte heeft gesteld van de annulering van de vlucht in kwestie. De vordering van de passagier sub 1 wordt dan ook afgewezen.
4.3.
Ten aanzien van de passagier sub 2 overweegt de kantonrechter als volgt. De passagier die een vlucht heeft geboekt via een tussenpersoon, wordt geacht niet te zijn geïnformeerd over de annulering van deze vlucht wanneer de vervoerder de informatie over deze annulering weliswaar tenminste twee weken vóór de geplande vertrektijd heeft medegedeeld aan deze tussenpersoon, door wiens tussenkomst de luchtvervoersovereenkomst met de passagier is gesloten, maar de betrokken tussenpersoon de passagier niet tijdig in kennis heeft gesteld van deze annulering en deze passagiers de tussenpersoon niet uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven om de informatie te ontvangen die wordt medegedeeld door de vervoerder.
4.4.
Gesteld noch gebleken is dat de passagier sub 2 uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven aan TravelGenio om informatie van de vervoerder te ontvangen. De mededeling door de vervoerder aan TravelGenio ontslaat hem dan ook niet van zijn verplichting om mededeling van de annulering te doen aan de passagier(s). Nu de passagier sub 2 geen rechtstreekse mededeling van de vervoerder heeft ontvangen, komt haar in beginsel recht op compensatie toe. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.5.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de coronapandemie en de daardoor geldende beperkende overheidsmaatregelen.
4.6.
Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd er sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat de coronapandemie grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 het volgende overwogen:

De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.
Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.
Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).
Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.
Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.
Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. De vraag die voorligt is of de COVID-maatregelen de onderhavige vlucht onmogelijk hebben gemaakt. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Het is niet gebleken dat er op 20 juli 2020 met betrekking tot de onderhavige vlucht (van Amsterdam via München naar Bologna) beperkende overheidsmaatregelen van kracht waren. Bovendien hebben de passagiers voldoende aannemelijk gemaakt dat andere vluchten van Amsterdam naar München en van München naar Bologna wél probleemloos zijn uitgevoerd op 20 juli 2020. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan het verweer van de vervoerder dat de vlucht is geannuleerd omdat het niet verantwoord was om de vlucht uit te voeren.
4.8.
De vervoerder heeft verder nog aangevoerd dat bezettingsgraad van de vlucht, als gevolg van verschillende overheidsmaatregelen, te laag was om rendabel te kunnen vliegen. Bij het desondanks uitvoeren van de vlucht zou het brandstofverbruik vele malen hoger zijn geweest dan het aantal verkochte tickets. Bovendien zou het volgens de vervoerder onrechtvaardig zijn als op hem een compensatieplicht zou rusten. Met het annuleren van de vlucht heeft hij zich immers enkel gevoegd naar de beperkende overheidsmaatregelen om een verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen.
4.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming en/of het milieu het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. Deze compensatieplicht staat los van de verplichting om passagiers een alternatieve vlucht dan wel restitutie van de betaalde ticketprijs aan te bieden. Passagiers mogen niet de dupe worden van de bedrijfseconomische keuzes die de vervoerder maakt. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De vordering van de passagier sub 2 zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 48,40 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier sub 2 in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 298,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 20 juli 2020, en over € 48,40 vanaf 9 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 160,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 40,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter