ECLI:NL:RBNHO:2023:10857

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
9608665 \ CV EXPL 21-8793
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van aansluitende vluchten door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, die gezamenlijk als eisers optreden, een vordering ingesteld tegen de Duitse luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun aansluitende vluchten. De passagiers hadden vervoersovereenkomsten gesloten voor vluchten van Amsterdam via Frankfurt naar verschillende bestemmingen in Canada en Kazachstan op 25 en 26 september 2019. De vlucht LH989 van Amsterdam naar Frankfurt was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vluchten misten en met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemmingen aankwamen. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertraging deels te wijten was aan buitengewone omstandigheden, maar dat dit niet opging voor de resterende vertraging van vijf minuten. De vervoerder had geen buffer in de overstaptijd ingecalculeerd, wat leidde tot de conclusie dat de passagiers hun aansluitende vlucht niet zouden hebben gehaald, zelfs zonder de buitengewone omstandigheden. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van in totaal € 1.417,80, vermeerderd met rente en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de rechten van passagiers onder de Europese wetgeving. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder in gebreke is gebleven en dat de passagiers recht hebben op compensatie, ondanks de gedeeltelijke erkenning van buitengewone omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9608665 \ CV EXPL 21-8793
Uitspraakdatum: 2 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],beiden wonende te [plaats 1],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],beiden wonende te [plaats 2],
5.
[eiser 5],
6.
[eiser 6],beiden wonende te [plaats 3],
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht: Aktiengesellschaft (AG)
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.W.L. Russell

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 20 september 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd en daarbij hun vordering verminderd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers sub 1 en sub 2 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) en Vancouver International Airport (Canada) naar Kelowna Airport (Canada) met de vluchtcombinatie LH989, LH492 en AC8418 op 25 september 2019.
2.2.
De passagiers sub 3 en sub 4 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Almaty Airport (Kazachstan) met de vluchtcombinatie LH989 en LH646 op 25 en 26 september 2019.
2.3.
De passagiers sub 5 en sub 6 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Logan International Airport (Verenigde Staten) met de vluchtcombinatie LH989 en LH422 op 25 september 2019.
2.4.
Vlucht LH989 van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vluchten naar Canada, Kazachstan respectievelijk de Verenigde Staten gemist. Zij zijn omgeboekt naar een alternatief reisschema, waarmee zij met meer dan drie uur vertraging op de overeengekomen eindbestemming(en) zijn aangekomen.
2.5.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen – na vermindering van eis – dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagiers sub 5 en sub 6 te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van in totaal € 1.200,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vlucht met 51 minuten vertraging in Frankfurt is aangekomen. De passagiers hebben bij conclusie van repliek erkend dat 46 minuten daarvan te wijten zijn aan buitengewone omstandigheden. Dit heeft, mede gelet op de overstaptijd die de vervoerder in acht heeft genomen, tot gevolg dat de passagiers sub 1 t/m 4 geen recht hebben op compensatie zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening. De passagiers hebben dit deel van hun vordering dan ook ingetrokken. Ten aanzien van de passagiers sub 5 en sub 6 stellen de passagiers dat zij hun aansluitende vlucht reeds zouden hebben gemist op grond van de resterende ‘niet-buitengewone’ vertraging van vijf minuten.
4.3.
De vervoerder heeft eerst bij dupliek aangevoerd dat deze resterende vertraging werd veroorzaakt door een langere block time. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren had kunnen brengen. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder in strijd heeft gehandeld met de in artikel 128 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde vereiste concentratie van verweer, zodat dit verweer tardief is. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep op buitengewone omstandigheden ten aanzien van de resterende vijf minuten faalt.
4.4.
Nu de vertraging deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagiers sub 5 en sub 6 hun aansluitende vlucht zouden hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder geen buffer in de overstaptijd tussen de aansluitende vluchten LH989 en LH422 heeft ingeruimd. Dit is niet door de vervoerder betwist. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, ook indien er geen buitengewone omstandigheid was opgetreden, de passagiers sub 5 en sub 6 hun aansluitende vlucht niet meer zouden hebben gehaald. De vertraging van de passagiers sub 5 en sub 6 op de eindbestemming is derhalve niet het gevolg van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de beoordeling van de redelijke maatregelen.
4.5.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de (verminderde) hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.417,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 25 september 2019 en over € 217,80 vanaf 20 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 398,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter