ECLI:NL:RBNHO:2023:10867

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
10284061 \ CV EXPL 23-399
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie na annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de besloten vennootschap AirHelp GmbH, gevestigd in Berlijn, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. naar aanleiding van de annulering van vlucht KL1551 van Amsterdam naar Leeds op 3 januari 2022. De annulering vond plaats als gevolg van de coronamaatregelen, waarbij een tekort aan bemanningsleden door quarantaineverplichtingen werd aangevoerd als buitengewone omstandigheid. AirHelp, gemachtigd door de passagier, vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht inderdaad geannuleerd was en dat de vervoerder zich niet kon beroepen op artikel 5 van de Verordening, tenzij hij kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. KLM Cityhopper voerde aan dat de annulering te wijten was aan de coronamaatregelen, waarbij bemanningsleden verplicht in quarantaine zaten. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de coronamaatregelen een buitengewone omstandigheid vormden, waardoor de annulering gerechtvaardigd was.

AirHelp betwistte de redelijkheid van de door KLM aangeboden alternatieve vlucht, maar de kantonrechter oordeelde dat de passagier met minder dan 24 uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen, wat de aangeboden vlucht redelijk maakte. Uiteindelijk werd de vordering van AirHelp afgewezen en werd deze veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter J.J. Dijk op 20 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10284061 \ CV EXPL 23-399
Uitspraakdatum: 20 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
AirHelp GmbH
gevestigd te Berlijn (Duitsland)
eiseres
hierna te noemen: Airhelp
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KLM Cityhopper B.V.
gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.I.J. van Pelt en mr. B.E. Struijk

1.Het procesverloop

1.1.
Airhelp heeft bij dagvaarding van 30 december 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Airhelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 29 augustus 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft de vervoerder bij brief van 11 augustus 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene] (hierna: de passagier) een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder haar diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Leeds (Verenigd Koninkrijk) met vlucht KL1551 op 3 januari 2022, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft haar eventuele vorderingsrecht aan Airhelp overgedragen.
2.4.
Airhelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Airhelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
Airhelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Airhelp stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.3.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de coronapandemie en de daardoor geldende beperkende overheidsmaatregelen, meer in het bijzonder een tekort aan bemanningsleden ten gevolge van de in Nederland geldende quarantaineverplichtingen. Uitsluitend als gevolg van die maatregelen zaten er op de datum van de vlucht 33 cabine bemanningsleden en 35 cockpitbemanningsleden verplicht in quarantaine. De vervoerder heeft daarbij toegelicht dat indien de bemanningsleden die in quarantaine zaten op basis van de overheidsregels beschikbaar waren geweest, de vlucht in kwestie niet zou zijn geannuleerd.
4.4.
Airhelp heeft een beroep gedaan op het arrest van het Hof van 11 mei 2023 (C-156/22 tot en met C-158/22, ECLI:EU:C:2023:393), waarin is geoordeeld dat de onverwachte afwezigheid van één of meerdere bemanningsleden wegens ziekte of overlijden geen buitengewone omstandigheid oplevert. De vervoerder heeft ter zitting benadrukt dat hij in het onderhavige geval geen beroep doet op ziekte van zijn personeelsleden. Het gaat in dit geval uitsluitend om de quarantaineverplichtingen als gevolg waarvan personeelsleden die niet ziek waren, van overheidswege niet aan het werk mochten gaan. De kantonrechter is gelet op het voorgaande, anders dan de rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld in haar vonnis van 7 juli 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:4349), van oordeel dat het onderhavige geval niet valt onder de reikwijdte van voornoemd arrest.
4.5.
Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd er sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat de coronapandemie grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 op 18 maart 2020 aangegeven dat de maatregelen die overheden nemen om de COVID-19 pandemie in te perken naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat daarmee de coronacrisis valt aan te merken als een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder, onder verwijzing naar de als productie 5 bij antwoord overgelegde stroomschema’s, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van de strikte quarantaineverplichtingen te kampen had met een zodanig lage bezettingscapaciteit dat hij geen andere keuze had dan tot annulering van 29 vluchten over te gaan. Ter zitting heeft de vervoerder toegelicht met welke factoren hij rekening houdt bij het annuleren van vluchten. Zo worden volgens de vervoerder korte afstand-vluchten sneller geannuleerd dan lange afstand-vluchten. In dit geval geldt bovendien dat de (geannuleerde) route van Amsterdam naar Leeds meerdere keren per dag door de vervoerder wordt uitgevoerd.
4.6.
Volgens Airhelp is het opvallend dat andere luchtvaartmaatschappijen in Nederland onder dezelfde omstandigheden geen (of althans minder) vluchten hebben geannuleerd, hetgeen de indruk wekt dat de werkelijke reden van de annulering erin is gelegen dat de vervoerder een inschattingsfout heeft gemaakt bij het inplannen van voldoende reservepersoneel dan wel dat de vervoerder aan het begin van de coronapandemie te hard heeft gesneden in zijn personeelsbestand. Airhelp heeft deze stellingen in het geheel niet onderbouwd, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat.
4.7.
De kantonrechter is alles bij elkaar genomen van oordeel dat de vervoerder in onderhavige zaak een geslaagd beroep kan doen op buitengewone omstandigheden.
4.8.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagier op de eindbestemming als gevolg van de annulering zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij de passagier heeft omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht de volgende ochtend, namelijk de KL1545 van Amsterdam naar Leeds van 4 januari 2022. Airhelp betwist dat voornoemde vlucht een redelijke maatregel vormt. De kantonrechter overweegt dat uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagier is in het onderhavige geval echter met een vertraging van minder 24 uur aangekomen op haar eindbestemming. Niet gebleken is dan ook dat de alternatief aangeboden vlucht geen redelijke maatregel vormt. De kantonrechter is verder van oordeel dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het niet mogelijk was om op de annulering van de vlucht te anticiperen, omdat er voortdurend personeel in- en uit quarantaine gaat.
4.9.
Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had kunnen nemen. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging ten gevolge van de annulering te voorkomen dan wel te beperken. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van Airhelp zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van Airhelp, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van Airhelp, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Airhelp tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 160,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt Airhelp tot betaling van € 40,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter